Iva Bicanic in ‘De tranen van Tito’ bij de Stari Most in Mostar, Bosnië en Herzegovina © BNNVARA / De Haaien

‘Wat werd ik gisterenavond gekatapulteerd naar mijn jeugd. De tijd van Tito was niet perfect, maar ik zou meteen het leven van kapitalisme en extreem individualisme willen ruilen met toen. Dank je. Heel veel leed en geen enkel land is er beter van geworden.’

‘De serie deed me denken aan mijn kinderjaren in Joegoslavië, de jaren van veiligheid, zekerheid’, zegt Ariana Barku (47) telefonisch vanuit haar woonplaats Genk in Vlaanderen. Daarover schreef ze Iva Bicanic na de eerste aflevering van De tranen van Tito. Ze werd in 1974 geboren in de Kosovaarse plaats Mitrovica en kan pas de laatste jaren over haar traumatische ervaringen praten. Alles veranderde voor haar nadat de Joegoslavische president Josip Brod Tito op 4 mei 1980 was overleden en de Albanezen te maken kregen met repressieve maatregelen vanuit Belgrado. ‘Albanezen werden massaal ontslagen, ook mijn moeder verloor haar baan, de sfeer was dreigend.’

Toen in 1999 in Kosovo de oorlog woedde woonde ze met haar moeder in de hoofdstad Pristina. ‘Opeens kwamen paramilitairen ons huis binnen’, vertelt Barku. ‘We werden gesommeerd ons huis te verlaten. Buiten op straat kwamen we terecht in een rivier van mensen. Aan weerszijden van de weg stonden om de zoveel meter militairen. Het deed me denken aan beelden van de Tweede Wereldoorlog. We werden massaal richting het treinstation geleid.’ Daar hebben ze tot diep in de nacht gewacht. ‘Eenmaal in de trein waren we zo bang. We hadden geen idee wat er ging gebeuren, we dachten aan wat Serviërs met de Bosnische moslims hadden gedaan. Zouden ze ons als schild gaan gebruiken? Naar een concentratiekamp brengen?’

Iva Bicanic wilde met De tranen van Tito iets maken wat constructief was, wat in het teken stond van reparatie. En dat lijkt grotendeels gelukt. ‘De berichten die ik krijg zijn allemaal zachtaardig, openhartig’, zegt de traumapsycholoog in een spreekkamer in het Wilhelmina Kinderziekenhuis – onderdeel van het UMC Utrecht waar ze hoofd is van het Landelijk Psychotraumacentrum voor Kinderen en Jongeren. Toch is Bicanic verrast door de honderden enthousiaste reacties. ‘Mensen uit de Joegoslavische gemeenschap delen hun ontroering, halen herinneringen op, vertellen hoe ze fotoboeken van zolder halen, pioniersliedjes zingen op de bank, kinderen schrijven dat ze voor het eerst over het verleden praten met hun ouders.’

Tegelijkertijd zag Bicanic dat veel mensen nog kampen met trauma, vaak onverwerkt. ‘Frozen in time, noemen we dat’, zegt ze. Bicanic is gespecialiseerd in seksueel trauma, ze promoveerde op het onderwerp verkrachting en richtte in 2012 het Landelijk Centrum Seksueel Geweld op. Oorlogstrauma is volgens haar in de kern niet anders. ‘Trauma is een diepe wond die veroorzaakt wordt door dood, dreiging of gedwongen seks’, zegt Bicanic. ‘En van alle drie is een veelheid geweest in Joegoslavië in de jaren negentig.’ Oorlogstrauma treft, zo benadrukt ze, niet alleen de persoon die het is overkomen maar ook de mensen eromheen, de volgende generatie en de hele samenleving.

‘De neiging van veel mensen is om trauma onder tafel te stoppen’, zegt de klinisch psycholoog. ‘Om het te vermijden, omdat het pijn doet om eraan terug te denken. Maar het is nooit weg.’ Haar taak als traumabehandelaar is ervoor te zorgen dat kind en ouders ernaar gaan kijken. ‘Er een verhaal van maken waar het trauma deel van uitmaakt, een verhaal dat recht doet aan ieders gevoelens. De tranen van Tito vertelt een verhaal dat mensen zelf niet kunnen of mogen vertellen. Maar ze herkennen zich er wel in.’

‘Die zeven zondagavonden zaten mijn echtgenoot en ik gekluisterd aan de televisie’, zegt Ariana Barku. ‘Het was nostalgisch terugspoelen naar mijn kindertijd, maar ook terug naar de pijn van de oorlog.’ Uiteindelijk werden zij en haar moeder in Macedonië uit de trein gezet. Vandaaruit kregen ze asiel in Vlaanderen, waar haar broer al zat. Daar zette ze alles op alles om haar leven op te bouwen. ‘Ik wilde vooruit. Ik had al zoveel jaar verloren. Ik heb keihard gewerkt, een studie gevolgd, de taal geleerd.’ Praten over haar trauma deed ze niet, en als ze er wel over vertelde, was het alsof ze het over iemand anders had. Tot 2015. ‘Tijdens de vluchtelingencrisis brak ik. Die beelden deden me denken aan mezelf. Ik voelde weer de pijn van toen. Ik ken het gevoel van vernedering, van niet als mens worden behandeld.’

Barku heeft haar vijfjarige dochter verteld over haar vlucht. Ze zag haar gezichtje vertrekken. ‘Welke boodschap geef je mee aan de volgende generatie?’ zegt Barku vertwijfeld. ‘Gelukkig voel ik geen haat meer, maar die ontkenning geeft niet veel hoop op verzoening’, schreef ze in een mail aan Iva Bicanic na de Servië-aflevering in De tranen van Tito. ‘De Serviërs die aan het woord komen klagen over de navo-bombardementen’, legt Barku uit. ‘Onze pijn wordt niet erkend.’ In Genk woont een achternicht van haar wier broer, schoonbroer, oom en vijf neven gedood werden, allemaal civiele burgers, de jongste dertien jaar. Het lichaam van haar broer is nog steeds niet gevonden. ‘Bij mij wel tranen na deze uitzending’, schreef ze.

‘Verwerking is pas mogelijk als ieders leed gezien en erkend wordt, dan pas kun je het boek dichtdoen’, beaamt Bicanic. ‘Maar de regio zelf zit vast in het trauma, politici blijven nationalistische propaganda verspreiden, ontkennen oorlogsmisdaden, zoals ook in Bosnië nu, daardoor wordt steeds die pijn weer getriggerd.’

Zelf groeide Bicanic op met een romantisch beeld van Joegoslavië. Haar ouders waren academici en kwamen in 1971 voor werk naar Nederland. Een jaar later werd zij geboren. Haar huis in Nijmegen ‘ademde Joegoslavië’: aan de muur hingen familiefoto’s naast tamboerijntjes en Kroatische naïeve schilderkunst, in de huiskamer stond kunst van beeldhouwer Ivan Meštrovic en onder het glazen tafelblad van de vierkante salontafel lag een plattegrond van Zagreb, uitgelicht in reliëf, met de berg Sljeme erop, thuis werd Servo-Kroatisch gesproken, haar ouders draaiden Joegoslavische volksdansmuziek, belden dagelijks met de familie en elke zomer gingen ze een paar weken naar Kroatië. ‘Ik was in love met het land’, zegt ze.

Tijdens de oorlog in Kroatië in 1991 studeerde Bicanic in Leuven. In de weekenden zag ze hoe haar ouders machteloos het nieuws volgden op televisie, maar zelf was ze vooral met haar nieuwe leven bezig. Totdat ze in de zomer van 1995 ging werken als vrijwilliger in een vluchtelingenkamp in Kroatië. Ze was 23 en wilde iets doen. Achteraf vindt ze het een naïef idee. ‘We deden spelletjes met de kinderen. Ik zie nog de ouders voor hun kamertje zitten, staren, roken, drinken, emotioneel waren ze vrijwel afwezig. Ik zou nu meer investeren in het herstellen van de band tussen die ouders en kinderen. Dat is ook wat ik in mijn huidige werk probeer te bereiken. Het is een natuurlijke neiging van ouders om het niet over hun trauma te hebben, om hun kinderen te beschermen. En kinderen willen hun ouders beschermen.’ Binnen gezinnen ontstaat er een kloof. ‘Mijn doel als behandelaar is dat die kloof weer gedicht wordt middels een narratief en met muziek, kleuren, geuren – met andere herinneringen, inclusief de traumatische.’

Onverwerkt trauma moet, zegt ze, in beweging komen, uit die bevroren toestand. Dat kan gebeuren door het een klein tikje te geven, bijvoorbeeld met zo’n tv-serie waardoor herinneringen worden geactiveerd. ‘Mensen gaan praten, huilen samen, kinderen durven vragen te stellen aan hun ouders’, zegt Bicanic. ‘Dat die communicatie weer op gang komt, dat draagt bij aan een stukje traumaverwerking.’ De serie zorgde voor een lach en een traan, en dat zijn volgens de traumapsycholoog belangrijke elementen voor verwerking. Zo is tot haar eigen verbazing De tranen van Tito een soort traumabehandeling geworden. ‘Een collectieve verwerking.’

‘Als ieders leed gezien en erkend wordt, dan pas kun je het boek dichtdoen. Maar de regio zelf zit vastin het trauma’

‘Tijdens het kijken van de serie zie ik [mijn ouders] weer stralen alsof het vroeger was. (…) Ik hoor ze pionierliedjes zingen, herinneringen aan het strand van Kroatië ophalen en me vertellen over een Albanese ijscoman in de buurt. Over de kerk waar ze met hun Servische vrienden heengingen met kerst, en over het Suikerfeest waar de rest allemaal bij ons voor langskwam. Mij alles vertellend met een brede glimlach.’

Hij begrijpt zelf als kinder- en jeugdpsycholoog bij een ggz-instelling heel goed wat er misging in zijn jeugd. Edin Salihovic (31), die de brief aan Bicanic schreef, kreeg al vroeg te maken met parentificatie – dat hij als kind de rol van ouder op zich nam. Zo moest hij als twaalfjarige de Belastingdienst bellen, schoolgesprekken vertalen, en even later zaken als verzekeringen en energiecontracten regelen. Toen hij als kind een wortelkanaalbehandeling onderging, moest hij vanuit de stoel vertalen wat de tandarts zei en zijn moeder geruststellen, in plaats van andersom. ‘Ik wilde altijd mijn ouders ontlasten’, zegt hij in zijn spreekkamer in Amsterdam.

Zijn ouders overleefden hier meer dan dat ze leefden. ‘We waren allemaal eenlingen in huis’, zegt Salihovic. Hij werd geboren in Odzak in Bosnië. Toen hij twee was, vluchtten zijn ouders in de zomer van 1992 met hem en zijn zus naar Nederland. Hier voelden ze zich onthecht en vervreemd, schrijft hij aan Bicanic. ‘Mijn vader zei ooit dat hij elf maanden in Nederland overleeft om de drie zomervakantieweken in Bosnië te kunnen leven. Het hele gezin heeft zich zo gevoeld. Pas daar zag ik mijn “echte” ouders tevoorschijn komen, stralend en lachend.’

Al die jaren spraken zijn ouders nooit over wat hun is overkomen. ‘Wij begonnen er ook niet over. Het trauma van de vluchteling is langdurig en sluimerend’, zegt Salihovic. ‘Je hebt het trauma van de oorlog, en daarbovenop komt de migratie.’ Het gezin woonde in Voorst, een Gelders dorp, en kon er moeilijk aarden. ‘Er was daar een jongen die stelselmatig naar ons spuugde als mijn moeder mij naar school bracht. We spraken er niet over. Ook in de klas ontdekte ik dat ik “de ander” was toen ik moest laten zien waar ik vandaan kwam. Er was de ontkoppeling met familieleden daar, het verschil tussen zij die teruggingen en zij die hier bleven. Het verschil in sociale klasse, de kansen van de kinderen, de jaloezie.’

De tranen van Tito bracht zijn ouders weer even terug naar mooie dingen van vroeger. Dat is ook wat hij Bicanic wilde laten weten: ‘Dank voor het laten zien wat voor moois Joegoslavië was (is!), dank voor het tonen van het menselijke in het onmenselijke en dank voor het schenken van herinneringen, geluk, deugd, een vleugje hechting voor mijn ouders en mijzelf.’

Iva Bicanic krijgt als ze de brief leest tranen in haar ogen. ‘Voor dit resultaat, zo’n vleugje hechting, moeten we in de spreekkamer heel lang en hard werken als traumatherapeut.’ Dat De tranen van Tito zo’n positieve impact zou hebben op mensen die nog steeds pijn en verdriet ervaren over het uiteenvallen van hun geboorteland en over de oorlog die erop volgde, had ze niet verwacht. ‘Het kijken ernaar bracht iets hoopvols, het gaf mensen weer contact met hun roots, een sense of belonging, trots, heling, ondertiteling, begrip en inzicht’, zegt Bicanic. ‘Veel mensen voelen zich in hun hart nog steeds Joegoslaaf, hoewel het land niet meer bestaat.’

Iva Bicanic in Kroatië in De Tranen van Tito © BNNVARA / De Haaien

‘Ik was zeer ontroerd door de serie’, zegt ook Zoran Bogdanović (27) telefonisch vanuit Tilburg, waar hij werkt als freelance journalist. Dat heeft hij ook aan Bicanic geschreven. Ook hij heeft de afleveringen elke zondagavond met zijn ouders bekeken. Hij was blij dat Bicanic sprak over thema’s waar liever niet over wordt gepraat, maar die wel heel relevant zijn. ‘De regio voelt aan als “thuis”, dat is heel fijn’, zegt hij. ‘Ik voel de liefde voor het mooie landschap, de Balkan-charme en gastvrijheid, maar ook een afkeer van de conservatieve cultuur waarin praten over trauma’s en geschiedenis gelijk wordt gesteld aan het opwekken van haat.’

Zijn ouders vluchtten in 1999, toen hij vier jaar oud was, vanuit Bosnië met hem naar Nederland. Een traumatische ervaring. ‘Ik weet nog dat ik vaak mijn ogen niet open durfde te doen’, zegt Bogdanović. ‘Ik wilde onzichtbaar zijn en dacht: waarom ben ik hier en niet thuis?’ Ook zijn ouders raakten hier vervreemd. ‘Je voelt toch een bepaalde schaamte voor je anders-zijn. Mijn ouders hadden moeite met het Nederlands, mijn vriendjes lachten om hen. Nu ben ik trots op ze, ze kwamen hiernaartoe om hun kind een betere toekomst te geven.’

Het is, vindt Bogdanović, belangrijk om te weten waar je vandaan komt en om je trauma’s te verwerken. Eerder schreef hij voor De Groene Amsterdammer over zijn zoektocht naar de waarheid over de oorlog in het land van zijn ouders en zijn geboortestad Prijedor, de stad waar tijdens de Bosnische oorlog op grote schaal oorlogsmisdrijven zijn gepleegd, waar niet-Servische wijken en dorpen etnisch werden gezuiverd, waar het concentratiekamp Omarska stond, waar gevangenen werden verkracht, mishandeld en vermoord. ‘Een nationalistische gekte die leidde tot concentratiekampen en massamoorden’, schreef Bogdanović. ‘De daders zijn Serviërs, net als mijn vader, zijn broer Titi en alle andere mannen van vaders kant.’

‘Dank voor het tonen van het menselijke in het onmenselijke, voor het schenken van herinneringen, een vleugje hechting voor mijn ouders en mijzelf’

Met speldenprikjes probeert hij daarom steeds vaker het zwijgen te doorbreken, ook bij zijn Bosnisch-Servische familieleden in Prijedor. ‘Ik was er deze zomer. Het is er zo mooi, dan ga ik langs de rivier liggen, hoor ik de vogels.’ Maar daarnaast is er altijd die schaduw. ‘Ik stond voor het voormalige concentratiekamp, dat nu weer een werkende kolenmijn is. Ik voelde opeens zoveel afschuw, naar alles, naar de misdaden, het nationalisme, mijn familie. Ik heb de auto omgedraaid en ben heel hard weggereden.’

Met zijn vader kan hij er nog steeds niet over praten. ‘Ik weet dat hij vocht aan het front’, zegt hij. ‘Ik weet niet wat hij daar heeft doorgemaakt. Mijn vader zegt dat hij niet wil dat ik iemand ga haten. Hij denkt dat je kwaad bloed zet als je praat.’ Juist daarom was het kijken naar de tv-serie voor hem een verbindende ervaring. ‘Mijn ouders haalden herinneringen op, bijvoorbeeld bij de aflevering over Slovenië, mijn pa herkende meteen de school waar de bestuurders werden opgeleid. Of bij de aflevering over Kroatië, toen die veteranen bij de begraafplaats vertelden over de nachtmerries. Mijn moeder heeft wel een paar traantjes gelaten.’

Iva Bicanic in Servië in De Tranen van Tito © BNNVARA / De Haaien

Een van Bogdanović’ dromen is om in Prijedor iets op te zetten om jongeren te verbinden. ‘Ik zou ze willen leren praten over de geschiedenis zonder die haat.’ Deze zomer nog ging hij in gesprek met jongeren die de genocide in Srebrenica ontkenden. ‘Ze zeggen dat de hele wereld het Servische volk zwart wil maken. Dat idee van slachtofferschap houdt het zwijgen in stand.’

Iva Bicanic werkt vooral met gezinnen, minisystemen, zoals ze het noemt. Een paar elementen zijn volgens haar daarbij cruciaal: iedereen moet de intentie hebben om naar elkaar te willen luisteren, de ander te willen zien, inclusief het leed en de pijn, zonder dat het oordeel over de agressie van een van die gezinsleden ertussen staat. ‘Het ergste is ongezien leed, dat is echt verschrikkelijk’, zegt Bicanic. ‘Ik zie veel kinderen die misbruikt zijn, dat is heel erg, maar als ze door hun vader of moeder daarin niet erkend of geloofd worden, dat is nog erger, dan voel je je heel erg alleen.’ Belangrijk is daarbij het gevoel van gezamenlijkheid, de verbondenheid. ‘Dat moet gevoeld of benadrukt worden, daar geloof ik in.’

Joegoslavië zou je kunnen zien als een gezin, een systeem in het groot. ‘Wat ik in het klein in de spreekkamer doe, zouden de politieke vertegenwoordigers van die nieuwe landen in het groot kunnen doen. Als zij de energie die nu op gaat aan het tegen elkaar opjutten van mensen en aan het benadrukken van de verdeeldheid zouden inzetten om mensen weer bij elkaar te brengen, dan kan er weer perspectief komen, verbondenheid. Zoals ik zei in de Bosnië-aflevering: er zijn meer overeenkomsten dan verschillen tussen mensen daar.’ Het gaat allemaal om het verhaal dat verteld wordt, aldus Bicanic. ‘In mijn eigen behandeling schrijf ik veel verhalen voor gezinnen, zodat het daarna hún narratief wordt waarin iedereen een plek krijgt. Daar zit dan ook verbinding in.’

‘Wel gelachen met mijn moeder net. Ze is even in Nederland op bezoek, maar woont dus in Srebrenica. Na deze aflevering is ze niet meer te stoppen over verhalen van Tito. Zegt ze: ik zou nu vechten voor Tito. Ik: mam, je hebt net kanker gehad, je wordt moe van een dagje shoppen, je bent 65 jaar… En jij zou vechten? Ja! Toen hadden we alles. Werk. Vakanties. Vriendschappen… Maakt wat los. Ook voor mij veel herkenning.’

Alma Mustafić (40), Srebrenica-overlevende, zoals ze zichzelf bewust noemt, zat samen met haar moeder naar de eerste aflevering te kijken. ‘De eerste afleveringen waren steengoed’, zegt Mustafić, aan de grote eettafel in haar woonkamer in Utrecht. ‘Eindelijk was er eens iets over ons op televisie. Het is belangrijk dat wij, mensen uit de Joegoslavische gemeenschap, een plek krijgen. Wij zijn ook onderdanen van Nederland. De eenheid die er onder Tito was, dat zullen we allemaal herkennen.’

Op haar tiende brak de oorlog uit, tot die tijd groeide Mustafić op in een vreedzaam Srebrenica. Ze was veertien toen de VN-enclave Srebrenica viel en haar vader, Rizo Mustafić, die als elektricien voor Dutchbat werkte, van de compound werd gestuurd en daarna door de Serviërs werd vermoord. Samen met haar moeder, broer en zus vluchtte ze naar Nederland. Daar begon haar jarenlange juridische strijd tegen de Nederlandse staat. In plaats van ruimhartig de slachtoffers te compenseren, besteedde de staat 2,6 miljoen euro aan advocaatkosten om de aansprakelijkheid voor de dood van Bosniërs in Srebrenica aan te vechten, zo onthulde nieuwssite Balkan Insight onlangs na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur. Alma won uiteindelijk: in 2013 oordeelde de Hoge Raad dat de Nederlandse staat aansprakelijk is voor de dood van haar vader Rizo Mustafić.

‘Ik heb in Srebrenica heel veel ellende gezien’, zegt Mustafić. ‘Dat is mijn eerste trauma. Daar kwam die rechtszaak bovenop, dat is mijn tweede trauma.’ Ze citeert de joods-Amerikaanse schrijver Elie Wiesel: ‘“We hadden de genocide overleefd, toen moesten we anderen uitleggen dat we genocide overleefd hadden.” Toen ik dat las, brak ik.’

Iva Bicanic in Kosovo in De Tranen van Tito © BNNVARA / De Haaien

Nu probeert ze ‘iets negatiefs in iets positiefs om te zetten’. Ze vecht tegen het wegkijken in Nederland van de genocide in Bosnië, als onderwijskundige aan de Universiteit Utrecht, recent ook als acteur in het theaterstuk Gevaarlijke namen, waarin ze zichzelf als overlever van de genocide speelt, samen met een Dutchbatter die de mannen van de vrouwen scheidde. ‘De drang om mensen hier wakker te schudden is groter dan mijn eigen pijn’, zegt Mustafić. ‘Wij als geciviliseerde wereld hebben gefaald. In 1945 zeiden we “nooit meer”. Desondanks laten we het vijftig jaar later weer gebeuren. Dan zou je zeggen: des te meer reden om nu te onderwijzen en te onderzoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren, wat waren de eerste signalen? Hoe kunnen we het herkennen? Maar de Bosnische genocide staat in vrijwel geen enkel schoolboek. Hier is iedereen alleen bezig met alles goed te praten. Altijd naar rechtvaardiging zoeken, ja maar…’

Srebrenica, daar kun je niet omheen, benadrukt ze, het is de laatste genocide in Europa. Daarom vond ze het pijnlijk dat Srebrenica in de aflevering over Bosnië niet werd bezocht. ‘Doordat we het negeren gaan we er niet van leren. Veel Bosniërs zijn er kapot van, we voelen ons niet gezien. Het voelt als ontkenning.’ Het gaat haar niet over de schuldvraag, maar over het begrijpen van hoe het kon gebeuren. ‘Niemand leefde zo goed samen als wij in Bosnië deden. We konden beter met elkaar opschieten dan verschillende bevolkingsgroepen hier in Nederland. We dachten niet in wij/zij-termen. Wij waren één volk, één natie. Toch ging het mis.’ Dus het kan ook hier gebeuren, benadrukt ze. ‘We leven ook hier in een open, multiculturele samenleving. Het begint niet met massamoord, maar met wij/zij-denken, met polarisatie.’

Alma Mustafić laat een foto zien van haar twee kinderen bij het graf van hun grootvader in Srebrenica. Ze kussen elk een kant van de witte grafzuil. ‘Hoe zit het met Max en Hanna? Mijn kinderen voelen zich niet gezien en erkend in Nederland. Wanneer ben je Nederlander en hoor je erbij? De laatste genocide in Europa is niet iets alleen van ons, het is ook van jullie. Het is van ons allemaal. Dat hoort in het collectieve bewustzijn. De vraag is: hoe gaan we dat collectieve trauma een plek geven in Nederland?’

Het is een herstelproces, zegt traumapsycholoog Iva Bicanic. En daar gelooft ze in, het is fundamenteel aan haar werk. ‘Joego’s in Nederland delen dat trauma. De pijn zit hier. Zoals mijn moeder zei toen ik haar, terwijl ik onder de herbouwde brug van Mostar stond, belde: “Er is altijd wat te repareren.” Ik geloof in verandering, in verbinding binnen het systeem.’

Na haar ervaringen met De tranen van Tito als traumabehandeling is Iva Bicanic in gesprek met bnnvara over een documentaire naar aanleiding van de BOOS-aflevering over seksueel grensoverschrijdend gedrag bij The Voice. ‘Daar hebben zeven miljoen mensen naar zitten kijken’, zegt Bicanic. ‘Die mensen kun je niet zo ontredderd achterlaten. Het onderwerp is complex en moet op een goede manier worden ondertiteld of afgehecht.’ Het zou een documentaire moeten worden met verhalen waardoor de kijker zich sterker voelt, gezien wordt, inzicht, perspectief of hoop krijgt, aldus Bicanic. ‘Het gaat om het creëren van beweging door middel van een verhaal. Dat is traumaverwerking in essentie.’

De zevendelige serie De tranen van Tito, regie: Finbarr Wilbrink, is te zien op NPO Start