
‘All generalizations are false, including this one.’ Mark Twain had gelijk. Was hij een Europeaan geweest, dan had hij het misschien nog sterker geformuleerd. Zoals de Poolse dichter Czesław Miłosz, bijvoorbeeld, die meende dat de ware vijand van de mens generalisatie is.
Wie iets algemeens wil zeggen over Europa, haar inwoners, haar normen en waarden, begeeft zich op glad ijs of verzandt in vaagheden. Het wordt makkelijker als we de Europese literatuur of kunst nemen; op dat speelveld kan vrij geclassificeerd worden – het is een van de grote genoegens van critici en literatuurwetenschappers. Kijk, deze stroming, deze tendens, deze algemeenheid.
Zo spreekt de Britse schrijver en criticus Tim Parks in een interview uit 2010 van een fundamenteel onderscheid tussen de Amerikaanse en de Europese roman. In de laatste leeft volgens Parks een continentale traditie van pessimisme – Schopenhauer, Nietzsche, Cioran, Beckett – die op het denken en de literatuur van de Verenigde Staten minder grip heeft. Zelfs grote Amerikaanse schrijvers als Bellow en Roth vindt Parks lichtgewichten vergeleken met bijvoorbeeld Sebald en Bernhard.
Dezelfde Parks, die dat Europese pessimisme duidelijk prefereert, keert zich ook al jaren tegen een globalisering van de literatuur. Nogal wat hedendaagse romans lijken hem geschreven om vertaald te worden, zijn aspecifiek van onderwerp, stijl en handelingsplaats. Wereldfaam is de enige faam die veel schrijvers interesseert, denkt Parks. Ze passen zelfs de namen van hun personages erop aan! Schrijvers zijn pas gelukkig als ze in New York gepubliceerd worden. Dat gaat ten koste van de unieke dialoog die een auteur kan aangaan met lezers die zijn eigen taal spreken, die de fijnzinnigheden van zijn nationale cultuur kennen. Dat kosmopolitisme resulteert in eenheidsworst, aldus Parks, een stijlloze literatuur, want stijl laat zich niet vertalen.
De longlist van de Europese literatuurprijs 2015, die dit jaar voor de vijfde keer wordt uitgereikt aan de schrijver en de Nederlandse vertaler van een recente Europese roman, bewijst dat het meevalt. De twintig titels in elf verschillende talen die erop staan tonen een enorme verscheidenheid, zowel inhoudelijk als stilistisch – als je dat onderscheid al zou willen maken. Pity the fool die van zo’n lijst de gemene delers moet opsommen. En gelukkig maar.
Een schrijver als de Portugese António Lobo Antunes laat met Als een brandend huis zien dat een unieke stijl zich door een goede vertaler (Harrie Lemmens, in dit geval) wel degelijk laat transporteren naar een andere taal. Antunes vertelt van een gebouw in Lissabon waarin acht bewoners worstelen met het dictatoriale Portugese verleden. In koortsachtige, bezeten lange zinnen, voortdurend onderbroken door flarden dialoog, vlecht hij de geschiedenis door de levens van acht gekwetste individuen, geïsoleerd in hun huizen maar toch met elkaar verbonden.
De Duitse Jenny Erpenbeck schreef het al net zo historische en hallucinante Een handvol sneeuw (vertaald door Elly Schippers), dat begint in het Oostenrijks-Hongaarse rijk aan het begin van de Twintigste Eeuw. Erpenbeck laat een in de wieg gestorven joodse baby vijf alternatieve levens leiden en beslaat daarmee, in een boek van bescheiden omvang, haast de hele eeuw. Haar toon is subtiel verschillend in ieder deel, ze zoomt in en uit, alterneert tussen het politieke en het hoogst persoonlijke, voortgestuwd door de tijd en iets wat zowel toeval als voorbestemming kan zijn – dat is de vraag.
Erpenbeck doet net als Antunes geen concessies. Hun beider boeken vragen om toegewijd lezen en om een overgave aan de stijl, die meer in dienst staat van het vertelde dan van de lezer. Op lichtvoetigheid zul je ze allebei ook niet betrappen.
Dat lijkt op het eerste gezicht anders bij de Britse Sarah Waters. Haar roman De huisgenoten is een page-turner if there ever was one. Maar dat is ook meteen het verraderlijke aan het boek; wie beter kijkt ziet dat haar kabbelende, soms bijna babbelzieke verteltrant aansluit bij het Engeland van de jaren twintig waarin ze haar ongebruikelijke liefdesverhaal situeert. Waters herschrijft de geschiedenis in haar oeuvre. Haar romans zijn tijdsstukken, retro in stijl en omvang, maar ze centreren zich rond personages die in de canon meestal de marges bevolken. Het stoffige Britse jaren-twintigtaaltje en het spel met genres dat ze speelt – kortom datgene waaruit haar stijl bestaat – blijven in de vertaling van Sjaak de Jong, Nico Groen en Marijke Versluys overeind.
De geschiedenis is ook de grondstof van Venushaar, van Ruslands grootste schrijver Michaïl Sjisjkin. Hierin bieden de feitelijk genoteerde verhoren van Russische asielzoekers in Rome vensters op het verleden van Rusland. Ze worden verweven met de herinneringen van de tolk van dienst, die zich, net als de lezer, gedesoriënteerd voelt in de veelheid van verhalen, het vertalen en zijn ballingschap.
In voorgaande jaren van de prijs is ‘de geschiedenis’, en de verhouding van het individu tot die geschiedenis, overigens steeds als constante factor genoemd. Dit jaar zijn historische epossen zoals die van Sjiskin en Erpenbeck niet in de meerderheid. Op de longlist staat eerder een opvallend aantal boeken waarin heel actuele thema’s centraal staan.
Met Karine Tuils negende roman Een verzonnen leven (vertaald uit het Frans door Jan Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos) zou je misschien de kritiek van Tim Parks kunnen illustreren. Het is een kosmopolitisch boek dat zich afspeelt in Parijs, New York en het Midden-Oosten en Tuil engageert zich expliciet met grote hedendaagse kwesties. Integratie, racisme, terrorisme, identiteit. Dat levert hier en daar inderdaad generiek en glad proza op, maar Tuil wisselt dat weer af met rauwe, virtuoze passages die je het gevoel geven tussen het vuilnis van de Parijse banlieues te staan.
Even kosmopolitisch is Gelukkig de gelukkigen van Yasmina Reza (ook uit het Frans vertaald, door Eef Gratama). Haar cast van personages zou je in middenklassen over de hele wereld kunnen terugvinden. Toch is Reza’s werk alles behalve generiek. Ze heeft een verfijnd oor voor de disconnecties – en de zeldzame momenten van verbondenheid – tussen man en vrouw, tussen de generaties, tussen vrienden, buren, collega’s. Haar toon is licht, ze doet niet aan uitweidingen, maar ze weet in haar spaarzaamheid donkere hoekjes van het westers bewustzijn te belichten. Reza begrijpt hoe mensen tegen elkaar praten en wat ze éigenlijk bedoelen.
Zo’n feilloos gevoel voor spraak kenmerkt ook het werk van de Britse David Mitchell. Zijn Tijdmeters (vertaling Niek Miedema en Harm Damsma) is weer wild en meerstemmig, strekt zich uit de toekomst in, overschrijdt genregrenzen en ontstijgt het realisme aan alle kanten. Het is, zoals zijn hele oeuvre, met niets vergelijkbaar.
Mitchells dikke roman is in al zijn ongebreidelde, bijna kinderlijke vertelplezier misschien wel de vreemdste eend in de lijst (goed, van Knausgaards solipsistische woekerboek Schrijver zou je hetzelfde kunnen zeggen, al is daarin van plezier minder zichtbaar sprake). Als je namelijk per se een inhoudelijke tendens zou willen aanwijzen, dan valt wel op dat de Europese roman van dit moment er niet voor terugdeinst om zich uitgebreid bezig te houden met moraal. (Ironie van het speelse soort is tamelijk schaars, de IJslandse Steinum Siggurdadottir beheerst het nog het best.) In de helft van de boeken spelen rechters of advocaten een belangrijke rol. Als nadrukkelijk feitelijke, ‘objectieve’, vertellers, zoals in Javier Cercas’ Outlaws (vertaald uit het Spaans door Jos den Bekker), maar ook als verkenners en bewakers van verschuivende morele grenzen – tussen landen en culturen, tussen mensen onderling.
Ian McEwans elegante korte roman De kinderwet (vertaald door Rien Verhoef), over een vrouwelijke rechter die moet beslissen over het leven van een zieke minderjarige Jehova’s Getuige die behandeling weigert, dramatiseert een moreel dilemma. McEwan toont de beperkingen en lacunes van het recht en de rol die poëzie en literatuur spelen in het grijze gebied tussen goed en kwaad. En ook Sarah Waters, Javier Cercas, Giorgio Fontana en Bernhard Schlink voeren juristen op om ervan te getuigen dat waarheid een kwestie is van perspectief.
De morele dimensie van veel van deze romans zit dan ook juist in hun toewijding aan het op allerlei manieren secuur weergeven van het subjectieve perspectief (soms meerdere perspectieven) en in de erkenning dat dat er slechts één is uit velen. Dat zou je natuurlijk altijd over alle literatuur kunnen zeggen – gaan we weer met de algemeenheden. Maar deze lijst met boeken lijkt er weer even flink op te willen hameren dat we met z’n allen zijn, en allemaal anders. In hun verscheidenheid van stemmen en stijlen – want die dragen ze, in tegenstelling tot wat Parks zegt, trots uit – weerspiegelen ze een enorm continent met open grenzen, waar misschien daarom juist aanhoudende dialogen over grenzen moeten zijn. Pessimisme, mwah. Ernst wel, maar ook veerkracht.
De zes titels op de shortlist zijn:
- Rafael Chirbes Aan de oever uit het Spaans vertaald door Eugenie Schoolderman en Arie van der Wal (Meridiaan)
- Jenny Erpenbeck Een handvol sneeuw uit het Duits vertaald door Elly Schippers (Van Gennep)
- António Lobo Antunes Als een brandend huis uit het Portugees vertaald door Harrie Lemmens (Ambo Anthos)
- Yasmina Reza Gelukkig de gelukkigen uit het Frans vertaald door Eef Gratama (De Bezige Bij)
- Michaïl Sjisjkin Venushaar uit het Russisch vertaald door Gerard Cruys (Querido)
- Sarah Waters De huisgenoten uit het Engels vertaald door Sjaak de Jong, Nico Groen en Marijke Versluys (Nijgh en Van Ditmar)
De jury van de Europese literatuurprijs 2015 bestaat uit:
- Margot Dijkgraaf, voorzitter; literatuurcriticus, interviewer, debatleider en programmamaker
- Nina Polak, schrijver en literair criticus voor De Correspondent en De Groene Amsterdammer
- Guido Golüke, literair vertaler Engels (van onder veel meer John Cheever en Cormac McCarthy)
- Sanne Bakker namens Athenaeum Boekhandel te Haarlem
- Hannah Serrarens namens boekhandel Het Colofon / Jansen & De Feijter te Arnhem