«Lezen is inkeren», schreef Kees Fens in The Gentle Art of Reading (1986). «Stilte zoeken op die laatste geruchtloze plaats ter wereld: enige bedrukte bladzijden.» Voor de schrijver die tien jaar lang in stilte werkt aan een roman moet voor het schrijfproces iets soortgelijks gelden. In dit geval is die schrijver René Snoek (1961) en zijn «enige bladzijden» werden er zeshonderd. Bladzijden die bij uitstek uitnodigen tot inkeren.

Het duurt even voor dit boek de lezer in zijn greep heeft, maar eenmaal beet, laat het niet meer los. Sterker nog, toen ik Zo vergaat een meisje uit had, ben ik er opnieuw in begonnen. Het meest opzienbarend aan deze roman is dat die, behalve in zijn omvang, zich lijkt te verzetten tegen het baren van opzien. In toon noch in thematiek of dramatische ontwikkeling is er op het eerste oog iets bijzonders aan de hand. Hollands realisme van de kabbelende soort, denk je aanvankelijk nog schampertjes, om je te gaan ergeren aan een onhandige perspectiefverschuiving hier en daar en vooral aan de drukfouten. Een erg dik boek vereist sowieso een aparte leeshouding. Iéts moet de lezer voortstuwen, pareltjes van observaties of een dwingende verhaallijn; ontbreken beide, dan bevind je je op een drassig veldje.

Pas na een pagina of tweehonderd begon het tot me door te dringen: dit zompige gebied zonder duidelijke afbakening, daar gaat het de schrijver om. En, wonderbaarlijk maar waar: als je, een beetje murw inmiddels, je daar dan maar in weg laat zakken, blijkt er van alles te parelen en te dwingen.

Toch is het moeilijk om, zonder in zalvende bewoordingen te vervallen, de vinger te leggen op wát precies zo bekoort aan Zo vergaat een meisje. We volgen Gilles Fontijn, zijn dorpsgenoten, familieleden en vrienden, een mensenleven lang, van wieg tot graf, van lente tot herfst, van dorp naar stad en weer terug. Gilles — Gé voor intimi — is iemand die niet echt tot handelen komt. Hij staat, kijkt toe en doet niets. De status van «dokter» die hij in zijn geboortedorp verwerft, is louter op grond van de bespiegelende manier waarop hij in het leven staat. Zijn studie filosofie brengt hem niet wat hij ervan verwachtte: de sleutel tot de essentie van het leven. In discussie daarover met een studiegenoot, zegt die: «De essentie van hét leven bestaat niet. De essentie van een leven, dat is het enige waar wij een uitspraak over kunnen doen. Een leven, met een duidelijk begin en einde, dat is het perspectief van waaruit filosofie bedreven moet worden.»

Precies dát is het waarop Zo vergaat een meisje uiteindelijk zicht biedt: de essentie van een leven, zodanig dat even het raadsel van hét leven lijkt aangeraakt. Met al zijn toevallig heden, grilligheden en niksigheden; met het smeren van boterhammen, het schaken met de buurvrouw en het laten voorbijgaan van beslissende momenten. Met een sloffende tred door telkens weer hetzelfde landschap, in dit geval de Gooise heidegrond.

Dat deze roman desondanks niet saai is als het leven zelf, heeft te maken met de compositie van het boek. Vooral in het begin, als je nog moet wennen aan de trage en brede vertelwijze, weet Snoek de nieuwsgierigheid te wekken door af te wisselen tussen toen en nu. In cursief gedrukte stukken zien we Fontijn op latere leeftijd, die opleeft als zijn buurvrouw haar kleindochter te logeren heeft. De manier waarop hij haar beziet, is aanvankelijk bijna suspect.

Later, meer ingevoerd in zijn denk- en gevoelswereld, komt daarop een ander licht te vallen. De wijze waarop Fontijn in het leven staat, met zijn rug naar de toekomst en zijn gezicht naar het verleden, maakt hem voorgoed verliefd op haar en alle meisjes van de wereld. «Met donkerblond haar en een paardenstaart, witte jurkjes en licht gebruinde armpjes en een korstje op hun knie.»

Zo vergaat een meisje is op een onnadrukkelijke manier zwaar en verdrietig; niet om de vergeefsheid van het leven, maar puur om het verloop, om het voorbijgaan der dingen. De contemplatieve verteltoon van Snoek is toegesneden op zijn doel: landschappen en stemmingen krijgen gedetailleerd gestalte, gesprekken worden levendig ten tonele gevoerd, alles ter verdieping van de binnenwereld.

Even soepel en vanzelfsprekend wordt over filosofische kwesties gesproken als over het kweken van variëteiten van de Helleborus. Elk personage, en Fontijn in het bijzonder, heeft zo zijn manier om iets vast te houden en te bewaren. Daarbovenuit stijgt de roman zelf, als daad van bevestiging en ultieme poging tot vastlegging. Dit is heimwee. Dit is heerlijk.