‘Schrijven over muziek is als dansen over architectuur’ – het is zo’n uitspraak die aan allerlei artiesten is toegeschreven, van Elvis Costello tot Frank Zappa, en als zij gelijk hebben, wat moet schrijven over dansen dan niet voor een onmogelijk avontuur zijn?
Zadie Smith deed het in haar laatste roman. De cast van Swing Time: twee vriendinnen, eind jaren tachtig in een flatcomplex in Londen, van het type dat onlangs afbrandde in Noord-Kensington. De een, Tracey, met een witte moeder en een zwarte vader. Bij de naamloze vertelster is het omgekeerd, zij heeft een witte vader en een Jamaicaanse moeder. De twee kennen elkaar van dansles, waar alleen Tracey echt talent voor heeft, dat ze in de loop der jaren verkwanselt. Haar aanvankelijk zo veelbelovende carrière loopt vast in drugs, foute vriendjes, pech en tegenslagen die haar uiteindelijk in het flatcomplex van haar jeugd laten eindigen.
Dan de vertelster zelf. Die kreeg van haar ambitieuze moeder juist de opdracht mee zich op te werken en geeft zelf het goede voorbeeld door allerlei cursussen te volgen, zich in te spannen voor de lokale politiek, uit de buurt te blijven van junkfood en drugs.
Of dat geholpen heeft? Niet helemaal. Ondanks haar intelligentie lijkt de ik-vertelster juist voor een middelmatige carrière aan een tweederangs universiteit te kiezen, en ook daarna krijgt ze vooral baantjes in de marge, eerst bij een muziekzender, daarna als persoonlijk assistente van Aimee, een Madonna-achtige wereldster die haar meevoert in de mondiale jetset, maar ook in de binnenlanden van Afrika, waar ze zich laten inspireren door traditionele dansers en waar Aimee uiteindelijk een liefdadigheidsproject begint.

Ik weet niet of er behalve verfilmingen ook ‘verdansingen’ van romans bestaan, maar bij Swing Time kan ik me de choreografie wel voorstellen: centraal op het podium één twijfelende, contourloze vrouw, omringd door een werveling daadkrachtige en doelgerichte vrouwen, aansluiting zoekend en toch niet vindend bij de verschillende Afrikaanse dansers, die haar toch als westerse vrouw blijven zien. Je kunt het toneel splitsen en Tracey als spiegelbeeld opvoeren, talentvol, vanzelfsprekend de virtuoze ster die zich, te midden van opportunisten, uitsluitingsmechanismen en foute vriendjes, te pletter danst.
Wat het publiek in dansvoorstellingen altijd raakt (ook Smith refereert hieraan) is die schijnbare moeiteloosheid waarmee die mannen en vrouwen op het podium hun lijven al die fabelachtige capriolen laten uitvoeren. Niets lijkt moeite te kosten, alles gebeurt vloeiend, natuurlijk, bijna achteloos. Die achteloosheid is het die Zadie Smith als literair equivalent lijkt in te zetten.
Haar zinnen hebben het terloopse en onnadrukkelijke dat hun onderliggende virtuositeit camoufleert. Bijvoorbeeld Traceys verzinsel over haar vader, die achtergronddanser van Michael Jackson zou zijn: ‘Het was iets, denk ik, wat ik zowel volstrekt waar als overduidelijk onwaar achtte. Misschien zijn alleen kinderen in staat zulke tegenstrijdigheden te verenigen.’
Ik genoot ook erg van de kleine details die het opgroeien in een specifiek tijdperk (ik ben een half jaar jonger dan Smith) tastbaar maken: de muziek, de discotheken, maar ook zoiets als de eerste e-mails: ‘De afzenders deden altijd hun best om hun omstandigheden te beschrijven, alsof het nieuwe medium iedereen in een schrijver veranderde (“Ik typ dit bij het raam, met uitzicht op de blauwgrijze zee waar drie meeuwen om de beurt in het water duiken”).’
Jazeker, dit boek gaat over culturele identiteit, over ras- en geslachtskwesties, sociale scheidslijnen, culturele toe-eigening, en in zulke woorden samengevat klinkt dat uiteraard afstotend modieus, maar Smith pakt het op de juiste manier aan. Zoals in al haar romans onderzoekt ze allerlei milieus, door vooral de mensen centraal te stellen. Ze toont ze met hun streven, hun ambities, hun teleurstellingen, hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden, in plaats van ze tot ‘gevallen’ te maken, tot illustraties van die eigentijdse thema’s. Smith weet juist de illusie te wekken dat ook die terloops en bijna tegen haar bedoeling in het verhaal kwamen binnendraaien. Bovendien – en dat toont de kracht van literatuur – blijken al die kwesties veel genuanceerder en minder eenduidig te zijn dan de clichématige stellingen die er in het ‘maatschappelijke debat’ over worden ingenomen.
Zo denkt de vertelster in Afrika een bepaalde aansluiting te zullen ervaren, maar ontdekt ze dat ze bij elke lokale groep weer anders wordt benaderd, en meestal als westerling. En Aimee’s interesse in traditionele dans, is dat uiteindelijk niet puur opportunisme, net zo ijdel als haar zogenaamde liefdadigheidsprojecten? Is Traceys gebrek aan succes echt te wijten aan white privilege van haar concurrenten, of zit haar eigen karakter haar dwars? Wat levert dat betrokken werk van haar moeder nu uiteindelijk echt op? Zo swingt dit boek lenig weg van het drammerige, het ‘politiek correcte’ of het incorrecte, van het linkse of het rechtse, en van al die termen die je bij dit ‘debat’ zo wrevelig laten zuchten.
Zadie Smith is niet het type auteur van strakke schema’s en ingenieuze plotlijnen. Het voordeel daarvan is een voelbare vrijheid, de dynamiek van de improvisatie. Het nadeel, om dan toch ook iets te zeuren te hebben, is een zekere richtingloosheid die dit boek op sommige momenten laat verslappen. Vooral de hoofdstukken over het heden in West-Afrika lijden daaronder, die konden een iets strakkere koers krijgen. Maar ook zonder dat vleugje meer architectuur verdient deze dans een staande ovatie.