«We zien nu achter het raam de snuit van onze koning verschijnen. En ook het smoelwerk van de prins wordt zichtbaar, met daarachter de toet van zijn aanstaande bruid.» Deze merkwaardige uitspraak komt uit Waarom een buitenboordmotor eenzaam is, Joke van Leeuwens nieuwste «boek voor kinderen en andere mensen» over de historie en eigenaardigheden van de Nederlandse taal, en illustreert treffend hoe woorden met dezelfde betekenis in gevoelswaarde en gebruikssfeer kunnen verschillen.

Dát er synoniemen zijn is voor veel Nederlandse woorden een prettige bijkomstigheid, vindt Van Leeuwen: Ze zijn tenminste niet alleen. Maar… niet álle woorden hebben synoniemen. Waarschijnlijk realiseert u zich bijvoorbeeld niet hoe eenzaam een buitenboordmotor is. Dankzij de humorvolle fantasie van de gelauwerde Van Leeuwen, bekend om haar goochelkunsten met taal en tekeningen in geestige (beeld)verhalen als Deesje en Iep!, word je je bewust van het treurige lot van de buitenboordmotor, die inderdaad buiten de boot der Nederlandse synoniemen valt (hangt in dit geval).

Van Leeuwens mededogen betreft echter ook «twaalf» en «herfst». Twee eenzame zielen die geen rijmwoorden kennen, in tegenstelling tot vele andere woorden die half («hond en mand»), vol («hand en mand») of rijk («hond en hond, mand en mand») rijmen. Door middel van de blauwe typografie verduidelijkt Van Leeuwen doeltreffend haar rijmende voorbeeldwoorden. En typische «Van Leeuwen-tekeningen» van geperso ni fieerde cijfers verhelderen de uitleg van onder meer gekruist, gebroken en gepaard rijm (een rode Eén en Twee lopen hand in hand, gevolgd door een groene Drie en Vier. Tezamen beelden zij het rijmschema aabb uit).

«Ik kan op 96 bladzijden natuurlijk lang niet alles vertellen over het Nederlands», schrijft Van Leeuwen in haar verantwoording. Toch slaagt ze erin een heleboel wél te vertellen. Over de eerste taal in Afrika en de klanken van de letters. Over waarom «brengen bracht wordt, maar mengen niet macht». Over het Middelnederlands en vertalers van de eerste Statenbijbel die de taal, (toen nog wel), wilden «vercieren ende verrijken».

Van Leeuwens samenspel tussen tekst en beeld toont prachtig hoe het Nederlands leeft en hoe jammer het is dat het zeventiende-eeuwse «opbobberen» (te voorschijn komen), «hoddebakkis» (praatjesmaker) en «neskebollig» (gek) zijn verdwenen, hoe mooi het is dat onze zuiderburen nog «wenen» en in de gymzaal op «turnpantoffels» lopen, en hoe dop op z’n kop dop blijft: «dop».