Eigenlijk was Jozef, de zoon van Jacob, ook een beetje een wijsneus. Zo zit hij midden in deze ets parmantig over zijn dromen te vertellen. Om hem heen al zijn oudere broers. Herdersvolk waren die. Het is een drukte in de kamer. Het is ook een huiselijke scène. Links zit Jacob, in de wijde plooien van zijn lange kamerjas. Hij zit in een leunstoel. Daar voor die stoel zien we een hoek van een platte steen. Daar lijkt het op. Ik denk dat het een stuk is van de haard. In zijn etsen, vooral in deze vroege periode, toonde Rembrandt zich steeds een nauwgezet realist – omdat hij vóór alles een verteller was. Als hij wat las begon hij zich kleine details voor te stellen.

Vooral bij heel kleine etsen was de visuele detaillering van een verhaal een bijzondere uitdaging. Hij kon goed drukke scènes met veel bewegend volk bedenken – en daarom had hij er ook plezier in. Jacob, bijvoorbeeld, zit wat gedraaid in zijn zetel zodat zijn gestalte, ruim in de kleren, er omvangrijk en breed uitziet. Jozef zit iets meer in het midden naar achteren. Maar hij richt zich op zijn vader. Hij kijkt met zijn heldere gelaat ook in diens richting. Jacob dan draait zijn gezicht naar Jozef toe. Zijn gezicht wordt een profiel. We zien nu ook dat Jozef eigenlijk dicht bij en bijna naast zijn oude vader zit. Hun beider hoofden bevinden zich op gelijke hoogte in beeld. Pal achter Jozef staat de hoge gestalte van een oudere broer. Zijn pose is theatraal. Zijn gezicht doet denken aan een ets van Rembrandt met een zelfportretje. Hij heeft een tulband op zijn hoofd. Over zijn schouder hangt een mantel die er breed uitziet omdat, daaronder, de praalhans zijn handen in zijn zij heeft gezet.

Tegelijkertijd vorm dat stuk stof de donkere achtergrond waartegen het gezicht van Jozef en zijn losse, jeugdige haardos kantig afsteken. Jozef heeft geen muts op. Zo in het midden van de ets is hij de duidelijke hoofdpersoon. De meeste andere figuren hebben een of ander fantasievol hoofddeksel op.

Kennelijk is er commotie over wat Jozef te zeggen heeft

Maar ik was, linksonder, bij die haard gebleven. De ruimte van de ets is een huiskamer. Omdat vader Jacob daar zo schuin geplaatst zit, zat Rembrandt met wat er met die open hoek moest gebeuren. Als je in andere etsen zo iemand als de heilige Hieronymus in een landschap hebt zitten, kan een open plek met gebladerte en gras worden gevuld. Hier in de binnenkamer bedacht Rembrandt die stenen plaat. Helemaal links in de hoek liggen, lijkt mij, stukjes hout om vuur aan te maken. Misschien brandt er nog wat. Op de steen, die wellicht warm was, zien we twee kleine huisdieren die met elkaar liggen te stoeien. Ik denk dat het een kat en een hond zijn. Misschien had Rembrandt die in zijn atelier zien spelen.

Verder achter in de ruimte, eigenlijk tegenover de haard, zien we de opengeslagen gordijnen van een bedstee. Huiselijker kan niet. Uit de schaduw van de bedstee leunt een oude vrouw naar voren. Om haar hoofd heeft ze een slaapmuts gevouwen. Zij is Rachel, Jacobs huisvrouw. Haar ogen zijn klaarwakker. Ze buigt zich zo ver naar voren als ze kan om te kunnen horen wat haar zoon Jozef te zeggen heeft. Kennelijk is daar commotie over. Dat kunnen we opmaken uit opgewonden houdingen en gelaatstrekken van de oudere broers die de kamer bevolken. Dat waren geen zonen van Rachel maar kinderen van Jacobs eerste vrouw en enkele bijzitten. Het waren halfbroers van Jozef en het zat hun enorm dwars dat de jonge Jozef toch het liefste kind van de vader was. Zij deden het zware werk met het vee. Jozef was een dromer. Zo droomde hij dat ze op het land schoven aan het binden waren. Zijn schoof bleef overeind staan. En jullie schoven gingen om die van mij heen staan en bogen daarvoor. Wat ik zei, een wijsneus. Hij droomde nog iets wat de broers woest maakte: Nu bogen de zon, de maan en elf sterren zich voor mij neer. Dat wordt verteld in deze meesterlijke ets. Want kijk hoe Jozef daar staat bij zijn vader. Hij staat iets naar voren gebogen, wat door zijn knieën gezakt. Hij steekt zijn armen naar voren, vingers gespreid, en in die houding doet hij voor hoe iemand begint te buigen. Maar Jacob (Genesis 37) geeft hem een strenge reprimande. Moeten ik, je moeder en je broers ons voor jou komen neerbuigen? Daar blijft in deze ets het verhaal van Jozef voorlopig hangen. Als ik ernaar kijk, zie ik in het onuitputtelijke weefsel van dun gekraste lijnen en spitse kronkels, de naetuereelste beweechgelickheijt die Rembrandt vond om te kunnen vertellen wat hij te zeggen had.

PS: Alle etsen van Rembrandt hangen, zoals het hoort, nog geruime tijd in het Rijksmuseum