
Een gedachte-experiment: je hebt een zoon, of een dochter, weet je wat, het is een dochter, en die dochter zit in het laatste jaar van het vmbo. Ze staat er prima voor, dat examen gaat ze halen, en ze is zich aan het oriënteren op een vervolgopleiding. Ze vraagt jou nu om advies, want ze twijfelt; moet ze gaan stapelen en hierna naar de havo – dat is sinds 2020 makkelijk geworden – of kiest ze toch voor een beroepsopleiding op een mbo bij jullie in de buurt? Wat moet ze doen? En wat is jouw antwoord?
Waarschijnlijk denk je dit: ga naar de havo. Dat zeggen namelijk steeds meer ouders. Dat is de snelste route naar het hoger onderwijs en het hoger onderwijs is er voor winnaars. We leven in een samenleving waarin je zelf bepaalt hoe succesvol je bent en de snelste route naar succes is een ‘hoge’ opleiding. En dus zeg je: ik zou naar de havo gaan.
Voor het komende schooljaar hebben zich opnieuw minder mensen ingeschreven voor een mbo-opleiding, 492.000. Dat is een afname van 21.000 ten opzichte van een jaar geleden. Het is een trend die de komende jaren zal aanhouden, blijkt uit een prognose van het ministerie van Onderwijs. De grote steden hebben relatief weinig last van de afname, vooral in de regio gaan er volgens het Onderwijsblad de komende jaren minder studenten naar het mbo.
Deels is dat demografisch te verklaren, Nederland is aan het vergrijzen en het aandeel jongvolwassenen daalt. Een andere reden is dat meer vmbo’ers ervoor kiezen om naar de havo te gaan sinds er in 2020 doorstroomrecht is. Vmbo’ers met een diploma gemengde leerweg of theoretische leerweg met een extra vak moeten worden toegelaten tot de havo. ‘We zitten in een opwaartse druk. “Hoger is beter”, in zo’n samenleving leven we’, zei de voorzitter van de MBO Raad Adnan Tekin bij de nos in een reactie op de afname van het aantal mbo-studenten.
Onderwijs geldt nog steeds als het vehikel om de verschillen in de samenleving te verkleinen. Als je maar hard genoeg werkt, kun je van een dubbeltje een kwartje worden, is de gedachte. Oftewel: je kunt je van de mavo (nu vmbo) opwerken tot hoogleraar, zoals Kim Putters, de onlangs afgetreden directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) en bijzonder hoogleraar beleid en sturing van de zorg aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Wie meer van dit soort succesverhalen wil lezen, kan naar de ‘eregalerij van stapelaars’ surfen op de website van de Hogeschool van Amsterdam.
En hoewel het ontzettend knap is om zulke stappen te zetten op de onderwijsladder en het ook echt achterstanden in de samenleving kan verkleinen – het gaat vaak om eerstegeneratiestudenten – zegt zo’n wall of fame onbewust ook dat je schoolcarrière pas geslaagd is als er na een klim een hbo- of universitaire opleiding is afgerond. Wat is er mis met een mbo-diploma?
De komende decennia zijn mbo’ers van cruciaal belang om de samenleving draaiende te houden. Uit het coalitieakkoord blijkt dat er op het gebied van onder meer zorg, klimaat en energie, infrastructuur en woningbouw vakmensen (lees: mbo’ers) nodig zijn om alle doelen te halen. Het kabinet maakte vorige maand dan ook bekend dat er tweehonderd miljoen is uitgetrokken voor het mbo. Onderwijsminister Robbert Dijkgraaf schreef aan de Kamer: ‘Het mbo is de motor voor grote maatschappelijke opgaven zoals de zorg, woningbouw en energietransitie. De nauwe verwevenheid tussen opleiding en beroepspraktijk biedt veel mogelijkheden voor meer dan een half miljoen jongeren. Goed opgeleide vakmensen zijn cruciaal voor alle plannen rond maatschappelijke opgaven.’
Tegen Het Parool zei Dijkgraaf dat hij het als een grote opdracht ziet ‘om het mbo te emanciperen als volwaardige vorm van vervolgonderwijs. Met meer kansengelijkheid, hogere onderwijskwaliteit en een betere aansluiting op de arbeidsmarkt.’ Hij pleit nadrukkelijk voor een gelijke behandeling van mbo-studenten ten opzichte van hbo- en universitaire studenten. ‘Voor zo’n gelijkwaardige behandeling moeten nog vele stappen genomen worden. Dat zit bijvoorbeeld in bewustwording in taalgebruik, de betrokkenheid in het studentenleven en bij het opdoen van buitenlandervaring.’
Wat Dijkgraaf ook zei: het mbo was voor hem, de topwetenschapper die de politiek in is gegaan, lange tijd een blinde vlek. Er moet in de beeldvorming een hoop gebeuren, aldus de minister, die het pijnlijk vindt als mbo’ers niet worden gezien als studenten, maar als ‘scholieren’ die een soort tweederangsonderwijs volgen. ‘Dat is een reflectie van hoe we er als samenleving naar kijken. Die maatschappelijke waardering moet écht omhoog. Mbo’ers zijn een enorme rijkdom.’
Een keerzijde van de meritocratie is dat er de afgelopen decennia een kloof is ontstaan tussen mensen met een praktische en een theoretische opleiding. ‘Meritocratie is een prachtig ideaal, maar het kent ook een schaduwzijde’, zei onderwijssocioloog Herman van de Werfhorst eerder in De Groene. ‘Het impliceert dat degenen die niet mee kunnen komen dat aan zichzelf te wijten hebben. Verpersoonlijking van falen is een essentieel onderdeel van dit verhaal.’
En die kloof is niet alleen een gevoelde werkelijkheid. Mensen die een beroepsopleiding volgen worden gezien als minder en krijgen dat ook in allerlei vormen uitgeserveerd in de samenleving. Zo is er het voorbeeld van mbo-studenten die je tot 2020 geen studenten mocht noemen maar deelnemers – het is officieel veranderd in de wet. Er is een verzekeraar waar je alleen terecht kunt als je hoogopgeleid bent. Er zijn sportverenigingen in studentensteden waar mbo’ers niet welkom zijn. Er zijn kroegen waar ze niet naar binnen mogen op de vaste studentenavonden. Dat gebeurde recent nog in Utrecht. Op vragen van de pvda antwoordde wethouder Dennis de Vries (ook pvda) tijdens een raadsvergadering dat de horeca in zijn gemeente mbo-studenten niet hoeft toe te laten in hun zaak, zo tekende RTV Utrecht op. De Vries herkende het fenomeen en wist dat een mbo’er een melding had gedaan bij Art.1, een stichting die opkomt voor mensen die gediscrimineerd worden. ‘Opleidingsniveau is echter, en ik moet zeggen helaas, geen wettelijk beschermde discriminatiegrond’, aldus wethouder De Vries.
Er is in het Nederlands nog geen naam voor discriminatie op basis van opleidingsniveau, schreef De Correspondent onlangs. Daar werd de term ‘diplomisme’ gemunt. ‘Mbo’ers geen studenten willen noemen? Diplomisme. (…) En het is al helemaal diplomisme wanneer opleidingsniveau een onzinnige reden wordt om mensen uit te sluiten. Wanneer je zwangerschapsgymnastiek voor hogeropgeleiden aanbiedt, bijvoorbeeld, of wanneer je een verzekering voor hogeropgeleiden in het leven roept, of een datingplatform, of wanneer je mbo-studenten je café niet binnenlaat.’
Het opvallende aan het Nederlandse mbo is dat het buiten onze landsgrenzen uitstekend staat aangeschreven. Of zoals het Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding (Cedefop) in 2019 schreef op basis van een onderzoek naar het Nederlandse beroepsonderwijs: ‘a strong reputation abroad, but a poor image at home’. In een opiniestuk in Het Financieele Dagblad schreef Edith Hooge, voorzitter van de Onderwijsraad en hoogleraar onderwijsbestuur aan de universiteit van Tilburg, onlangs dat veel landen waar amper beroepsonderwijs is, zoals Frankrijk of Portugal, jaloers kijken naar het mbo in Nederland. Omdat dat ‘een ijzersterke combinatie kent van hoogwaardig vakspecialistisch onderwijs, algemene basisvorming én inclusie en ondersteuning van kwetsbare groepen. Voor deze landen blijkt het optuigen van een systeem van beroepsonderwijs zoals Nederland dat kent, of het omvormen van een gefragmenteerd systeem van smalle bedrijfsopleidingen hiernaartoe, een kostbaar en moeizaam proces.’
Hooge ziet een begin van een oplossing in het coalitieakkoord. Daar staat onder het kopje ‘Sterker beroepsonderwijs’ het voorstel voor de techniekhavo en voor kleinschalig vakonderwijs. ‘Deze initiatieven zijn een mooie kans om de scherpe scheiding tussen algemeen vormend onderwijs en beroepsonderwijs te verzachten en meer gelijkwaardig te laten zijn. Want door beroepsgerichte vakken en richtingen een steviger plek te geven op havo en vwo, krijgen alle middelbare-schoolleerlingen langer de tijd om zich breed te oriënteren voordat zij definitief kiezen voor een onderwijsrichting.’ Het moet ook de doorstroom soepeler maken, omdat het makkelijker wordt om vanuit klas 3 of 4 van havo of vwo naar het mbo over te stappen. Het ‘stapelen’ werkt dan eindelijk twee kanten op en niet langer alleen maar ‘omhoog’.
De route naar het mbo vanuit het basis- en voortgezet onderwijs vormt daarbij een belangrijk aandachtspunt, aldus Hooge. ‘Leerlingen moeten meer mogelijkheden en tijd krijgen om zich te oriënteren op beroepsonderwijs. Het moet ook makkelijker worden om vanuit het mbo door te stromen naar havo of vwo, of te switchen. Dit kan door de harde knip tussen de verschillende schoolsoorten te verzachten, en door beroepsgerichte vakken en richtingen een volwaardige plek te geven binnen het algemeen vormend en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs.’
Dus: je dochter komt nog een keer bij je. Ze komt er namelijk niet helemaal uit, mbo of toch havo. Het is ook geen gemakkelijke beslissing. Wijs haar dan ook op de baankansen van mbo’ers, hoe belangrijk zij zijn voor de toekomst van het land, en laat zien dat ze hetzelfde respect verdienen als studenten in het hoger onderwijs. Wijs op de energietransitie of de mensen in de zorg, zonder wie we de toekomst van het land niet vorm kunnen geven.
En wijs op de woorden van Adnan Tekin van de MBO Raad: ‘Natuurlijk is het goed om jezelf uit te dagen. Maar als de kans groot is dat je bijvoorbeeld leren op de werkvloer tijdens een stage leuker vindt dan theorie en algemene vakken, dan loop je ook een relatief groter risico om uit te vallen, met alle frustraties die daarbij horen.’
En zeg dat ze vooral moet wegblijven uit kroegen waar ze geen mbo’ers willen, ook als ze er toch voor kiest om naar de havo te gaan.