Het toneelstuk Bazel (nieuwe tekst van Willem de Wolf) vertelt ogenschijnlijk twee verhalen. Beide spelen zich af rondom de Kunstmesse te Bazel, naar verluidt een van de grootste kunstbeurzen in Europa. Een gepensioneerde kunstverzamelaar (primaire interesse: moderne fotografie) is daar naartoe gereisd met zijn jonge vriend. De eerste verhaallijn gaat over het circus van de moderne kunst, de krompraat eromheen, het cynisme, de markt, het geld. De jonge vriend is op de kunstacademie nog grootgebracht met utopie, verbeelding en noodzaak in de kunsten. Hier in Bazel snuift hij vooral de geuren op van gebakken lucht. Hij walgt van het wereldje en derhalve ook van zijn oudere vriend, die weliswaar beweert tegenwoordig zijn ‘kwetsbare’ kanten op te zoeken, maar die ondertussen tot zijn liezen, wat heet: tot aan zijn nek in de verloedering van de moderne kunst zit.
De tweede verhaallijn gaat over een afgesproken ontmoeting. De oude verzamelaar valt namelijk op jong en gekleurd, en niet alleen in de moderne fotografie. Hij heeft een afspraak met Allurie, de kelner van het hotelrestaurant. Met die afspraak is van alles aan de hand; wat, dat verklappen we hier niet. De afspraak is in ieder geval een permanent onderwerp van gesprek. De geplande ontmoeting wordt al vertellend gereconstrueerd. En op tape vastgelegd: overal op het speelvlak staan recorders. Dat is de mooie kwadratuur in Bazel: het is alsof de tekst ter plaatse ontstaat.
In de loop van de anderhalf uur die de voorstelling duurt, schuiven de twee verhalen – dat over moderne kunst en dat over de geplande ontmoeting met een hoerenjong – langzaam maar o zo trefzeker in elkaar. Met midden in de dialoog opeens het begin van een vulkanische uitbarsting van de jonge kunstliefhebber-tegen-wil-en-dank: ‘Dat hele vage, dat hele obscure als voorspel. Een korte duik in de duisternis, dat moest het blijven, zonder gevolgen. Schemerigheid als attractie. Zwart als modekleur. (…) Zwart als kortstondige solidariteitsbetuiging met de verschoppeling. De kunstenaar. Benefietzwart. Duur gemaakt zwart. Om in godsnaam nog maar iets te voelen zwart.’
Gillis Biesheuvel speelt de jongeman. Stamelend verslikt hij zich af en toe in zijn woede en dat maakt zijn spel indrukwekkend zonder dat-ie wil imponeren. Het is niet alleen maar buikwoede, het is ook hart-woede, hersenkwab-woede, darm-woede. Maar: geen haat. Er bestaat liefde tussen die twee. De jonge vriend móet zijn pensionado wel fors de mantel uitvegen om iets kwijt te raken, de lucht te klaren. Als hij na afloop overal de stekkers uit trekt is het of-ie een uitroepteken zet aan het eind van een belangwekkend hoofdstuk van zijn leven.
De kunstverzamelaar (Gerardjan Rijnders) is vooral toekijker, luisteraar. Je voelt in de ondertonen van zijn teksten, zijn vragen en zijn aanwezigheid dat hij de laatste huidschilfers van een oud cynisme aan het afschrapen is. Het gaat heftig van au, het lukt ook nog niet helemaal, maar hij is begonnen: door ten minste te luisteren. En Rijnders kan door ogenschijnlijk niks te doen prachtig kijken en luisteren.
Dit is een voorstelling om meermaals te zien en te ondergaan. ‘Een mokerslag’, zei mijn buurman na het slotapplaus. En daar is niets aan miszegd.
Bazel door Dood Paard is op 7 februari te zien in Theater Kikker, Utrecht