«Waar blijven de Nederlandse intellectuelen en wat vinden ze ervan?» Op die vraag, op het hoogtepunt van de Kosovo-crisis twee jaar geleden in de Volkskrant gesteld door de schrijvers Chris Keulemans en Henk van Renssen, volgden geen onstuimige reacties. Experts wisselden in de tv-studio beleefd hun vermoedens en twijfels over de Navo-interventie uit. Sommige columnisten sloegen een hoge toon aan inzake mensenrechten, maar begaven zich niet ter plekke en waren vaak nog te beroerd om in Nederland voor hun standpunt de straat op te gaan. Nederlandse intellectuelen hebben geen idee waar ze voor stáán, bromde Henk Hofland; ze laten het al tien jaar afweten.
Keulemans is het daar niet mee eens. «Het stuk was niet zozeer een oproep tot engagement, als wel een rondgang langs een stuk of tien mensen waarin we vroegen naar hun houding tegenover die oorlog en hun intellectuele betrokkenheid. Monica van Paemel zag duidelijk een rol voor zichzelf weggelegd, Marcel Möring helemaal niet. Velen kwamen tot de slotsom: het is mijn oorlog niet, ik maak me liever zorgen over andere problemen of over de moeilijke situatie in een land waarvan ik verstand heb, bijvoorbeeld Israël of Angola.»
Wat hem het meest trof, is dat veel intellectuelen wel degelijk betrokken waren bij maatschappelijke kwesties maar zich niet wilden laten leiden door de agenda van de Navo: «Zelfs de suggestie van een oproep wekte al enorme irritatie bij veel intellectuelen. Je kunt niet over alles schrijven alsof je overal verstand van hebt.»
Is het maatschappelijk debat in weerwil van de vele grafschriften dan toch niet dood? Onder de oppervlakte van verpaarsing en verpoldering is wel degelijk sprake van intellectuele arbeid, discussie en initiatief, alleen nemen ze andere vormen aan dan voorheen. Ze manifesteren zich op bescheiden, vaak zoekende wijze in de openbaarheid; de tijd van de grote verhalen, het wereldomspannende engagement en de bijbehorende retoriek is niet voor niets voorbij. Tegenwoordig lijkt de politiek eerder eind- dan vertrekpunt van intellectuele reflectie te zijn.
«In tegenstelling tot hun naamgenoten uit de jaren zestig en zeventig maken intellectuelen niet meer de hele maatschappij tot onderwerp van hun kritiek», zegt de Maas trichtse filosoof René Gabriëls, redacteur van Krisis («Tijdschrift voor empirische filosofie») en schrijver van Intellectuelen in Nederland. «Ze analyseren liever één kwestie nauwgezet en leggen al doende verband met andere, grotere vraagstukken. Op grond daarvan scheppen of onderhouden ze internationale netwerken en zetten zich in voor concrete, haalbare oplossingen. Ze zijn niet meer modern in de zin dat ze vasthouden aan universele waarden als het Ware, het Goede en het Schone. Ze zijn evenmin postmodern in de zin dat ze vinden dat zulke begrippen buiten een bepaalde context geen geldigheid zouden hebben. Ze onderzoeken juist hoe ver die geldigheid gaat, hoe ver ze ermee komen in de praktijk. Ik noem ze nieuwe kosmopolieten omdat ze ideeën toetsen in een beperkte context, meestal hun eigen leven, en tegelijk een open oog hebben voor de internationale of zelfs universele aspecten van de zaak waarvoor ze zich engageren.
Mijn studenten bijvoorbeeld, zetten zich in voor tal van kleine projecten, zoals de positie van illegalen. Ze raken betrokken vanuit een gevoel van onbehagen over de wereld waarin ze leven, een wereld waarin slavernij en armoede naast wanstaltige rijkdom kunnen bestaan en waarin de ene mens grote vrijheid geniet en de ander volledig ontrecht is. Vervolgens prikken ze door de valse retoriek van politici en media heen. De blinde vlek van een officieel taalgebruik achterhalen, is een steeds belangrijker activiteit van intellectuelen. In plaats van iets te roepen, zorgen ze dat ze ter zake kundig worden en dragen bescheiden, effectieve oplossingen aan. Plaatselijke problemen hebben vaak mondiale aspecten en die moet je eerst grondig in kaart brengen. Dat is een tweede taak van hedendaagse intellectuelen. Een goed voorbeeld is de journalist Kevin Bales die in zijn boek Disposable Peoples nauwgezet de moderne contractslavernij beschrijft. Hij spreekt er geen schande van, hij laat het morele oordeel over aan de lezer. En terecht, het laat je niet onberoerd als je leest dat negentig procent van de cacao die onze multinationals uit Ivoorkust halen, wordt geoogst door contractslaven uit Bur kina Faso en Mali.
Zulke mensen vinden elkaar dan weer vaak in de alternatieve globaliseringsbeweging, in een van de meer dan achthonderd clubs die anders dan het heersende beeld dat de media ons voorspiegelen voor het grootste deel bestaan uit welingelichte, redelijke mensen. Ze lopen niet achter een allesomvattende wereldbeschouwing aan, maar worden geleid door hun verantwoordelijkheid voor andere wereldburgers en toekomstige generaties. Ze blijven niet hangen in het overleefd jargon van klassenstrijd, collectivisme en complotdenken en ontwikkelen nieuwe kaders, geïnspireerd door denkers en activisten als Amartya Sen, Naomi Klein, Kwame Anthony Appiah, Arjun Appadurai of Toni Morrison.
Die ideeën en strategieën zijn volop in ontwikkeling, zoals het lumineuze idee van de Tobin-tax, maar niemand verwacht meer dat daaruit een blauwdruk voor een ideale wereld voortkomt. Laat staan een wereld regering, want dat wordt binnen de kortste keren een Big Brother. Ik zie meer in het bijsturen van politici of regeringen, zoals de alternatieve globaliseerders dat doen sinds de battle of Seattle: concessies afdwingen, aandacht vragen voor acute problemen, slechte wetgeving tegenhouden of open breken.»
Maatschappelijke interventie wordt voorafgegaan door reflectie en discussie, en die kunnen zich ook ver buiten de arena van de politiek afspelen, zelfs zonder enig politiek oogmerk. Opvallend is dat het weekblad Carp, nog niet zo lang geleden begonnen als veredeld personeelsblad met verhalen over succesvolle IT'ers en helden uit het bedrijfsleven, de laatste tijd ook andersoortige artikelen brengt, zoals een interview met Houellebecq en zelfs een omslagverhaal over ethiek. De behoefte aan zingeving lijkt steeds groter te worden in een maatschappij die lijkt te worden gedreven door consumptie, carrière-denken en een overmaat aan junk-informatie.
«Godzijdank zijn er ook studenten die het kunnen waarderen als een docent buiten de verplichte stof om gaat», zegt bioloog Frits Bienfait, medeoprichter van de Stichting Universiteit Vrij van Nut. De behoefte aan brede universitaire vorming was in 1995 aanleiding om de stichting in het leven te roepen. «Door studieduurverkorting zijn opleidingen enerzijds oppervlakkiger geworden, anderzijds specialistischer. Het gevolg is dat studenten binnen hun vakgebied nauwelijks toekomen aan het aankweken van een academische houding, namelijk: open en kritisch discussiëren waarbij gangbare zienswijzen op hun kop worden gezet en fonkelende raadsels op tafel komen. Bij onze themabijeenkomsten en zomercursussen is het de bedoeling dat mensen omhoog worden gegooid, hun hersenen 360 graden laten rondtollen en weer met beide benen op aarde komen met het idee Hee, zo had ik het nog nooit gezien. Het moet tintelen in het hoofd. Wetenschap moet leuk en prikkelend zijn.»
Bienfait zelf studeerde ruim vóór de invoering van de prestatiebeurs af. In zijn tijd speelde de politiek in het studentenleven een grotere rol dan, zoals nu, bouwen aan je cv. «Niet dat het academische klimaat zoveel beter was dan nu, het was anders. Intellectualisme was sterk verbonden met engagement. Ik deed daar overigens niet aan mee. Binnen mijn dispuut bij het Amsterdams Studenten Corps hielden we wijkvergaderingen over allerlei niet-relevante onderwerpen, na afloop gingen we pimpelen. Een soortgelijke opzet zie je terug bij de Universiteit Vrij van Nut. Het is bedoeld voor de romantici en ketters onder de studenten. Maar het is absoluut geen gezelligheids vereniging. We stellen hoge eisen aan de deelnemers. Bij intake-gesprekken kijken we bijvoorbeeld aan de hand van een raadseltje of iemand snel en origineel kan denken. Mensen moeten een heel hoge intensiteit van redeneren kunnen opbrengen.»
Uitgelaten stromen de jonge ketters even later samen in het Utrechtse café Spring haven voor het maandelijkse etentje met «de harde kern». Twaalf twintigers praten door elkaar van achter een witbiertje terwijl hun geestelijk vader tevreden glimlacht. Opvallende overeenkomst is dat ze bijna allemaal een bril dragen («wij houden niet van lenzen») en een bètastudie volgen. De mannen zijn in de meerderheid. Die verhouding blijkt maatgevend voor de rond tachtig leden van de mini-universiteit, verspreid over heel Nederland. «Dat is geen toeval», wordt er geroepen. «Bèta’s denken sneller dan ze kunnen praten», corrigeert Aliza Tekofsky, derdejaars studente Nederlands Recht (met filosofiebijvak). «Ze willen zonodig gevat uit de hoek komen. Alfa’s formuleren beter en denken langer na. Misschien hebben bèta’s meer behoefte aan dit soort reflectie omdat ze binnen hun studie veel specialistischer bezig zijn.»
De heren vallen even stil. «Misschien hebben we de neiging alles logisch te willen doen of te definiëren. Met zijn allen delen we de drang om uitgedaagd te worden. We bekijken de wereld van verschillende kanten. Niet zozeer om er iets mee te doen in politieke zin, want daar ligt niet onze prioriteit. We willen een eigen geluid ontwikkelen.»
Ook al zijn de bijeenkomsten niet bedoeld om een vertaalslag te maken naar de samenleving, vrijblijvend is de Universiteit Vrij van Nut niet. Het is een statement binnen de universitaire wereld. De leden studeren niet voor het grote geld, ze haten beroepsdeformaties en vinden dat de universiteit zich te veel richt op wat het bedrijfsleven vraagt. Ze zien de ronselaars van bedrijven en advocatenkantoren, die in de bibliotheken poten tiële werknemers spotten, liever gaan dan komen. «We proberen ons los te maken van intellectuele modes», zegt Aliza. «De Universiteit Vrij van Nut heeft geen logo», klinkt het na het zoveelste witbiertje.
Begin dit jaar, tijdens de Nacht van de Toekomst waarin thema’s als liefde en god aan de orde kwamen, was de Amsterdamse sociëteit Felix Meritis afgeladen. Ook de debatreeks M20 («Moraal van twintigers») trekt bomvolle zalen in Paradiso en De Balie. De twintigers praten er over maatschappelijke thema’s als individualisme, globalisering en genetische manipulatie en over tijdloze begrippen als liefde, geluk en vrijheid. «Doel is», aldus de organisatie, «een podium te verschaffen aan diegenen voor wie het politieke debat een dinosaurus is, met als uitkomst mogelijk onverwachte inzichten en ideeën voor toekomstige sociale politiek.» Er wordt niet door elkaar geschreeuwd, het sleutelwoord is respect.
Afgezien van de nieuwe inzichten, waarvan niemand verwacht dat ze in een paar sessies worden geboren, is de formule een eye-opener. «Het is een verademing dat mensen van mijn leeftijd bij elkaar kunnen komen zonder pretpakket in de vorm van muziek, drank en andere attracties», zegt deelneemster Nicoline Timmer. «Er komt niet direct actie uit voort, laat staan collectieve actie, maar het is inspirerend te zien dat allerlei mensen met verschillende achtergronden en ervaringen maatschappelijk actief en betrokken zijn.»
Wie geen genoegen neemt met een bestaande context om zijn ideeën uit te proberen, creëert zelf een nieuwe. Lucas Verweij is initiatiefnemer van Gratis Tanken, een titel waaronder een serie van debatten «het engagement van de huidige generatie onderzoekt». Zeven á acht deelnemers komen samen om met een open agenda «belangeloos» van gedachten te wisselen. In de verslagen, die op internet worden gepubliceerd (www.gratistanken.nl), wordt aan de verkondigde meningen geen naam verbonden. Volgens Verweij is anonimiteit een voorwaarde voor een goed debat: «Openbaarheid is belangrijk, maar in het gangbare publieke debat in politiek-culturele centra als De Balie en De Unie speelt het showelement een te grote rol. Dat is onvermijdelijk zolang je geen anonimiteit garandeert. Zelf ken ik de regels van het spel maar al te goed. Ik heb veel publieke optredens verzorgd en weet hoe je moet scoren bij een publiek, welke trucs het goed doen. Maar ik ben nu vooral geïnteresseerd in de vraag wat de parameters zijn waarbij het debat glorieert. Afgezien van die anonimiteit heb ik ontdekt dat je niet meer dan acht mensen bij elkaar moet brengen, dat er een informele sfeer moet zijn, wél koffie maar geen hapjes, geen al te grote tafel en geen harde agenda terwijl het onderwerp juist heel helder moet zijn. En er is een zekere homogeniteit van de deelnemers vereist. In het begin dacht ik dat het vruchtbaar was om mensen van zoveel mogelijk verschillende disciplines bij elkaar te brengen, maar dat werkt verlammend. Iedereen is dan bezig die verschillen te slechten of juist te benadrukken, een gesprek komt nauwelijks op gang.»
Gratis Tanken wil een «impuls» geven aan het maatschappelijke debat en de rol onderzoeken die internet daarbij kan spelen. Het gaat niet zo slecht met dat debat, meent Verweij: «We moeten ons niet beklagen, zeker niet in vergelijking met het buitenland. Eerder dreigt het publieke debat aan zijn eigen succes ten onder te gaan. Het is populair geworden, in elk clubhuis kun je tegenwoordig terecht. Daarbij gaat het om het spel, niet om de inhoud, terwijl die na het verdwijnen van de grote verhalen extra belangrijk is. Ik krijg weleens te horen dat ik intellectuele spam rondslinger, maar onlangs bleek dat onze site twintigduizend hits had gehaald, ook al is het jammer dat weinigen gebruikmaken van de interactieve mogelijkheden om te reageren. Mensen hebben zich niet van het denken afgekeerd, maar zoeken het debat ergens anders.
Ook de aard van het engagement is veranderd. Het grote engagement is vervangen door de kleine daad. In een debat met louter deelnemers onder de dertig zei iemand: Ik merk dat ik de laatste tijd weleens stop voor een overstekend omaatje en me daarna afvraag: goh, sinds wanneer en waarom stop ik voor overstekende omaatjes? Dat is klein, maar het betekent geen gebrek aan engagement, alleen moet je het niet zo noemen. Voor jonge deelnemers is engagement iets van de generatie van hun ouders waarmee ze niet willen worden lastiggevallen.»
Ook Peter Gorgels (37), in het dagelijks leven werkzaam bij de maatschappij voor oude en nieuwe media in de Waag in Amsterdam, wil in zijn vrije tijd «het intellectuele debat in de Nederlandstalige wereld stimuleren». Hij zoekt het hogerop, zoals zijn website Intellectueel Online (www.intellectueel.nl) in de toelichting meldt: «Door middel van zorgvuldig geselecteerde artikelen en andere links monitort Intellectueel Online de overvloed aan informatie op het Web en selecteert voor jou links op niveau naar sites met prikkelende analyses en onverwachte invalshoeken, met high en low art en een voortdurende verwondering over de wijde wereld, al dan niet online.»
Zijn website is een zogeheten weblog, legt Gorgels uit, en gebaseerd op de iets stelselmatiger bijgehouden Arts & Letters Daily, die verwijzingen biedt naar achtergrond artikelen en discussiebijdragen in gerenommeerde bladen als The Spectator en The New Statesman. Terwijl Arts & Letters Daily door een tiental redacteuren wordt samengesteld, knutselt Gorgels in de spaarzame avonduren in zijn eentje achter de Mac. Hoewel nu nog tamelijk marginaal, zou www.intellectueel.nl even gezaghebbend moeten worden als Arts & Letters Daily. «Als iemand iets over klonen wil weten, zou hij standaard op mijn website terecht moeten komen.» De elektronische nieuwsbrief met nieuwe links heeft een paar honderd abonnees, vooral bij universiteiten en media.
Net wanneer Gorgels in een hip restaurant in de Amsterdamse ecowijk zijn ideeën over de rol van internet in de intellectuele discussie wil ontvouwen, waait het voorbereide A4'tje in een aan het terras grenzend modderslootje. Dat praat wel zo makkelijk. «In de jaren zeventig was het not done om je intellectueel te noemen», zegt hij: «De laatste jaren kan het weer, vooral nu exacte wetenschappers zich met de intellectuele discussie bemoeien, zoals de geneticus Ronald Plasterk of de bioloog Tijs Goldschmidt. In Duitsland heeft iemand als Peter Sloterdijk de overgang van oude naar nieuwe intellectueel gemaakt. Vroeger hadden alleen de literaire denkers toegang tot de media. Dat is mede door internet veranderd.»
Het idee van een third culture waarin exacte wetenschappers de filosofische toon aangeven, sluit weer aan op de theorieën van Michel Houellebecq. «In de jaren zestig werd vooral geluld. Na de val van de muur ontstond een nieuw soort intellectuele discussie waarop de huidige tegenbeweging inhaakt. Die verzet zich tegen stuurloze globalisering en maakt intussen gebruik van het belangrijkste globale medium: internet. De nieuwe intellectueel is niet bang voor wetenschap en techniek, is optimistisch en denkt weer dat hij dingen kan veranderen», stelt Gorgels. En uit zijn ooghoek spiekend van het blaadje in de sloot: «Internet heeft bij uitstek de macht om mensen te groeperen en discussie op gang te brengen.»