Een groot deel van deze recensie had geschreven kunnen worden zonder dat de nieuwe roman van Salman Rushdie, The Enchantress of Florence, ook daadwerkelijk was gelezen. Wie bekend is met Rushdie’s oeuvre heeft aan de premisse van het nieuwe boek al voldoende om te weten wat er komen gaat. Het is een verhaal van East meets West, van botsende beschavingen, van identiteit en assimilatie in vreemde culturen. In dit geval in de vorm van een zestiende-eeuwse Florentijn die aan het hof van de Indiase keizer belandt. Het is kortom een herhaling van thema’s uit eerder werk.
Ook deze keer is de ontvangst gemengd. In de Britse kranten werd het boek besproken in uitersten. ‘Als The Enchantress of Florence dit jaar niet de Man Booker Prijs wint, dan dompel ik mijn leesexemplaar in curry en eet ik het op’, schreef een recensent. Maar een andere vond: ‘Het is “grossly overwritten” met een weldadigheid aan woorden in verschillende talen, een waarachtige diarree van woorden die tot geen enkele betekenis komen.’
Salman Rushdie is een schrijver met fans en vijanden en beide partijen worden met dit boek evenredig op hun wenken bediend. Het bevat elementen van de soms moralistische polemist Rushdie – bevriend met rabiate atheïsten als Christopher Hitchens en Ayaan Hirsi Ali – die wordt gerekend tot de Blitcons, British Literary Conservatives zoals Ian McEwan en Martin Amis, die te pas en te onpas op de dreigende islamisering van het Westen wijzen. Ook nu ligt deze op de loer, klaar voor een dolkstoot naar georgani-seerde religie – niet in de rug, maar recht tussen de ogen, zonder de aanval te camoufleren. De Indiase keizer uit de roman is een middel daartoe, de charme van ‘Akhbar the Great’ is zijn Verlichting, die zo groot is dat zijn naam een tautologie is – ‘Akhbar’ betekent al groot. Hij is introspectief, gefascineerd door andere culturen en buitenlandse bezoekers en bestrijdt religieus fanatisme in zijn rijk. Nadat hij een extremistische rebel heeft verslagen wil hij met hem in debat, maar de schurk heeft geen behoefte aan discussie en argumenten: ‘In het Paradijs betekenen de woorden aanbidding en discussie hetzelfde.’ In zijn paradijs misschien, niet in dat van Rushdie. Later bespreekt de altruïstische keizer het incident met zijn adviseur: ‘“Als je een atheïst was, Birbal,” daagde de keizer zijn eerste minister uit, “wat zou je dan zeggen tegen de ware gelovigen van alle grote godsdiensten van de wereld?” Birbal was een vrome brahmaan uit Trivikrampur, maar hij antwoordde zonder te aarzelen. “Ik zou tegen hen zeggen dat zij in mijn ogen ook allemaal atheïsten waren, dat ik alleen in één God minder geloof dan zij (…) Alle ware ge-lovigen hebben goede redenen om in geen enkele god behalve hun eigen god te geloven,” zei Birbal, “en zo geven zij mij gezamenlijk alle redenen in geen enkele god te geloven.”’
Maar ook de fans van Rushdie als schrijver van lyrisch proza, met meanderende zinnen en magisch rea-listische fabels, worden bediend. Een groot deel van het boek is de Florentijn, ‘Mogor dell’Amore’, aan het woord: hij is naar het Oosten gereisd om de keizer ervan te overtuigen dat ze familie van elkaar zijn, raar maar waar. En dus dient hij duizend-en-één verhalen te vertellen die zijn afkomst bevestigen. Zoals altijd speelt Rushdie met geschiedenis: de Medici’s, Borghese’s, Sforza’s en Vlad Dracul de Spietser komen voorbij. En de twee boezemvrienden van Mogors vader mogen er ook wezen: de aforismen spuiende Nicolai Machiavelli en de avontuurlijke Nino Argalia, die door de beroemde admiraal Andrea Doria wordt overgeleverd aan de Turken, na een prachtig beschreven mislukte zeeslag.
Het is aan de lezer om te bepalen hoe waarheidsgetrouw de verteller is – een typisch Rushdie-thema, zoals ook zijn andere stokpaardjes de revue passeren. De krachtsverhouding tussen fantasie en werke-lijkheid bijvoorbeeld. Zo heeft de Indiase keizer een denkbeeldige concubine die in de verhalen zo mooi is dat ze de muze van dichters en kunstenaars wordt – en de andere haremdames jaloers en nors wor-den.
In zekere zin is The Enchantress of Florence dus een herhalingsoefening. Dat hoeft niet erg te zijn. Rushdie heeft een oeuvre dat met plezier gelezen en herlezen kan worden, en dat een telefoontje uit Oslo niet onwaardig zou zijn, maar wat voegt dit boek aan dat oeuvre toe?
Welnu, Rushdie heeft voor het eerst een volledig historische roman geschreven, een taak die hij, gezien de zes pagina’s tellende bibliografie, serieus heeft genomen. Het boek barst van de details die de auteur met voelbaar enthousiasme heeft opgezocht. Helaas is dat ook precies waar het misgaat. De schrijver heeft zo veel verhalen en informatie op de 368 pagina’s gepropt dat je er als lezer amper doorheen komt, alsof hij de hele inhoud van zijn voorraadkastje in een voorverwarmde oven gooit, en hoewel er heerlijke ingrediënten in zitten blijft er door de massa weinig smaak over.
De kracht van Rushdie’s beste romans – Midnight’s Children, Shame, The Moor’s Last Sigh en Shalimar the Clown – is dat historische gebeurtenissen worden herleid tot persoonlijke geschiedenissen, waar wereldleiders mensen van vlees en bloed worden. In The Ground beneath Her Feet is de heldin een su-perster – half Madonna, half prinses Diana – maar toch weet je als lezer hoe haar stem klinkt en haar zweet smaakt. Nu lukt hem dat niet; hij blijft zo hoog boven zijn personages zweven dat ze nooit echt tot leven komen.
Maar toch. De schrijfstijl en de fantasie van de schrijver maken The Enchantress of Florence tot een charmant boek – weliswaar gemankeerd en inderdaad soms ‘grossly overwritten’ – met een humanisti-sche boodschap. De Verlichting van de vroegmoderne tijd was nooit beperkt tot de bakkeleiende Euro-pese steden, maar werd net zo goed mee gemaakt in het Verre Oosten. Zo veel verschillen we niet, zegt Rushdie. En terwijl de drie Italiaanse vrienden bossen uitpluizen op zoek naar mandragora voor een afrodisiacum, experimenteren de Indiase haremvrouwen met hun volle arsenaal aan kruiden voor een eigen liefdesdrankje. Uiteindelijk willen we allemaal geliefd worden.