In de Arabische wereld stónd Tunesië al bekend als vooruitstrevend waar het vrouwenrechten betreft. Maar als het aan president Beji Caid Essebsi ligt valt binnenkort ook het allerlaatste bastion op weg naar de juridische gelijkheid tussen mannen en vrouwen: het erfrecht. Eerder deze maand riep hij het parlement op zo snel mogelijk te stemmen over een wet die ervoor zorgt dat vrouwen gelijk erven als mannen, en niet slechts de helft, zoals de islamitische wet verordonneert. Een revolutie. En laat je vooral niet afleiden door dat ‘islamitische’, want ook de zogeheten ‘seculiere’ regimes in de regio lieten deze ongelijkheid aldoor gewoon bestaan – zelfs al gaven zij vrouwen relatief veel vrijheid. Voorafgaand aan Essebsi’s rede verzamelden zich op straat in Tunis enkele duizenden vrouwen. Ze droegen spandoeken mee met teksten als ‘stop de oorlog tegen vrouwen’ en ‘mijn broer en ik, kif-kif’.
Tijdens de rumoerige weken die de Tunesische dictator Ben Ali begin 2011 de kop kostten speelden vrouwen niet per se een onderscheidende rol. Dat deden ze wél in de democratische transitieperiode erna. Met name toen de islamitische partij Ennahda erover begon dat ze in de nieuw te schrijven grondwet wilde hebben dat vrouwen en mannen ‘complementair’ waren (en niet gelijk). Tegelijk lieten óók vrouwen met een hoofddoek van zich horen. Onder het regime was het niet toegestaan een hoofddoek te dragen. Nu claimden ze dat recht. Ook drongen vrouwen door in machtsposities, als vice-voorzitter van het parlement, en recent als burgemeester van de stad Tunis. Maar er blijft een wereld te winnen.
De Tunesische ondernemer en activiste Houda Sherif wees me eens op de complexe krachten die erop zijn gericht vrouwen eronder te houden in Noord-Afrika, als een onzichtbaar web. Ze noemde de islam, maar ook de ingesleten patriarchale gewoontes en de Mediterrane machocultuur. Sherif is initiatiefnemer van ConnectingGroup, een platform dat hooggekwalificeerde vrouwen samenbrengt en het glazen plafond beoogt te doorbreken. Religie, traditie en cultuur dus. Maar in welke verhouding staan die tot elkaar?
Het was bij uitstek de vraag die het oeuvre van de Marokkaanse feministe Fatima Mernissi voortdreef. De in 2015 overleden Mernissi staat bekend als de stichter van een ‘islamitisch feminisme’. Onderzoek naar de bronnen van de islam bracht haar tot de conclusie dat daar weinig te vinden was wat vrouwenonderdrukking of zelfs het dragen van de sluier ondersteunde. De achtergestelde positie van de Arabische vrouw was eerder te wijten aan de eeuwenlange opzettelijke verdraaiing door mannelijke heersers die erop uit waren de seksuele status-quo te handhaven. Mannen waren de baas en dat moest vooral zo blijven.
Vrouwenemancipatie in de Arabische wereld was volgens Mernissi dan ook niet zozeer een religieuze kwestie, als wel een politieke. Zeker, de islam verdiende hervorming. Maar het allerbelangrijkste, zo betoogde ze in La peur-modernité (Moderniteitsangst, 1992), was dat vrouwen de moderniteit zoals die zich in Marokko en de rest van Arabische wereld aandiende omarmden. Door een opleiding te volgen, de concurrentie met mannen op de arbeidsmarkt aan te gaan, en vooral: door daar compensatie in de vorm van een salaris voor te ontvangen. Dat maakte hen onafhankelijk en zelfbewust.
Mernissi werd geboren in 1940 en groeide op in een van de laatste harems van de stad Fez. Deze werd bestierd door haar grootmoeder, een van de acht vrouwen van haar overleden grootvader. Later zou ze een onderhoudend veelgeprezen boek schrijven over deze periode: het bij uitgeverij De Geus verschenen Het verboden dakterras. Het was een wereld vol met verhalen uit Duizend-en-één-nacht, ruisende gewaden, spiedende blikken en dat ene kleine stukje blauwe lucht op de binnenplaats dat de buitenwereld representeerde. Mernissi kon er de romantiek wel van inzien, maar hield scherp oog voor wat de harem in werkelijkheid was: een gevangenis voor vrouwen.
Ze ging naar de eerste gemengde middelbare school in Marokko en studeerde sociologie in Frankrijk en de Verenigde Staten. Na het behalen van haar PhD ging ze werken aan de Mohammed V Universiteit in Rabat. Dankzij een serie publicaties en ferme stellingnames groeide ze uit tot boegbeeld van de internationale vrouwenbeweging. In 2003 ontving ze, samen met Susan Sontag, een belangrijke Spaanse literaire prijs. Een jaar later kreeg ze de Erasmusprijs.
Naam maakte Mernissi met Achter de sluier: De islam en de strijd tussen de seksen, voor het eerst verschenen in 1975 en een bewerking van haar proefschrift. Het boek is een patchwork van sociologisch onderzoek, tekstanalyse, commentaar en terzijdes over de man-vrouwverhoudingen in de Marokkaanse samenleving. Het begint met een uiteenzetting over hoe er in de islamitische wereld gedacht werd over vrouwelijke seksualiteit en lustbeleving. Vooral het werk van de Perzische wijsgeer Al-Ghazali (1058-1111) bleek daarbij instructief. Anders dan bijvoorbeeld Sigmund Freud was Al-Ghazali van mening dat de mannelijke en vrouwelijke seksualiteit niet wezenlijk van elkaar verschilden. Volgens Freud was de vrouwelijke seksualiteit passief: het feit dat het vrouwelijk eitje geduldig wachtte tot de mannelijke spermatozoïde het kwam bevruchten, zou consequenties hebben voor de wijze waarop de vrouw haar seksualiteit beleefde. Ze ervoer pas genot wanneer ze zich liet onderwerpen en overwinnen door een man.
Al-Ghazali, eveneens vertrekkend vanuit een fysiologische aanname, zag dit heel anders. Volgens hem bezitten mannen en vrouwen een identieke geslachtscel. Beiden beschikken over het sperma dat de foetus vormt en beiden zijn in staat tot ejaculatie. Als er een verschil is, dan is het dat de ejaculatie bij de vrouw vertraagd is (dat doet de lust volgens Al-Ghazali eerder toe- dan afnemen, en de man doet de vrouw te kort wanneer hij zich te snel terugtrekt). Kortom: in het denken van Al-Ghazali is er geen agressor en geen slachtoffer, maar zijn er twee personen die er samen op uit zijn elkaar wederzijds plezier te verschaffen. Dat vertaalde zich voor de man tot een drukkende plicht: om ervoor te zorgen dat zijn vrouw deugdzaam zou blijven had hij de opdracht aan haar seksuele wensen tegemoet te komen.
Bijzondere aandacht verdiende daarbij het voorspel. ‘De Profeet heeft gezegd (zalig en gezegend zij hij!): “Dat niemand van u zich op zijn vrouw werpt zoals de beesten het doen, maar er moet eerst een voorbode tussen beiden zijn.” Hem werd gevraagd: “Welke is die voorbode?” En hij antwoordde: “Kussen en zoete woorden.”’ De actieve seksualiteit van de islamitische vrouw riep een zeker ontzag op, maar ook een diepe vrees. Wat als het niet lukte om deze te bevredigen? Ze zou haar heil elders gaan zoeken en dat zou ontoelaatbare verstoring van de maatschappelijke orde betekenen.
Anders dan bij Freud of in de christelijke traditie was seksualiteit als zodanig bij Al-Ghazali het probleem niet, volgens Mernissi. Seksualiteit was geen belemmering voor beschaving, iets wat verdrongen of overkomen moest worden. Het was juist de voorwaarde voor beschaving. ‘De ziel krijgt al snel genoeg van de plicht en is geneigd die te ontvluchten omdat die tegen haar natuur in zou gaan. Maar als ze zich af en toe kan verpozen door middel van genoegens, doet ze kracht op en wordt ze arbeidzaam. Welnu, men vindt in het ongedwongen samenzijn met vrouwen de verpozing die droefheid verjaagt en het hart tot rust brengt.’
Daarmee werd tegelijk ook duidelijk dat ‘de mens’ waarover Al-Ghazali het in zijn geschriften had in werkelijkheid een man was; dat de maatschappelijke orde de door mannen gedomineerde orde betekent. Volgens Mernissi bleek hieruit dat ‘de boodschap van de islam, hoe mooi die ook is, ervan uitgaat dat er slechts mannen bestaan’. De vrouw was vooral gevaarlijke afleiding. In Mernissi’s lezing van Al-Ghazali mocht ze uitsluitend worden gebruikt om voor nageslacht te zorgen, en om spanningen, opgeroepen door het seksuele instinct, te verminderen. In het beste geval leidde ze de man af bij zijn streven naar kennis en het bidden tot God; in het slechtste geval was ze fitna, bron van chaos en maatschappelijke verdeeldheid.
Om eventuele pleitbezorgers van het ‘superieure Westen’ voor te zijn: Mernissi wijst er fijntjes op dat de islamitische en de westerse theorie via andere wegen tot dezelfde conclusie komen: namelijk dat de vrouw een bedreiging voor de maatschappelijke orde is. Bij Freud omdat ze passief is, bij Al-Ghazali omdat ze actief is. Maar waar de westerse traditie seksualiteit als zodanig degradeerde, daar veroordeelde de islamitische traditie de vrouw. Immers: als seksualiteit iets positiefs was, dan gold dat exclusief voor mannen. Waar die hun gang konden gaan diende vrouwelijke seksualiteit te worden geciviliseerd. De harem en de sluier, maar ook instituties als polygamie en verstoting waren daar volgens Mernissi de uitdrukkingsvormen van. Vrouwen en mannen werden gesegregeerd en dat leidde onvermijdelijk tot een territorialisering van de samenleving. Er was bepaald waar vrouwen mochten komen en waar niet. De publieke sfeer was voor de man, de huiselijke sfeer voor de vrouw.
Toegespitst op de Marokkaanse samenleving leidde dit vooral tot een verarming van de heteroseksuele relatie. Niet vertrouwen en liefde stonden immers centraal, maar angst en dominantie. ‘Waarom moedigt de Marokkaanse samenleving de man de rol van de meester aan en niet die van de minnaar?’ vroeg Mernissi zich retorisch af. ‘Bedreigt de liefde tussen echtelieden soms iets vitaals in de moslimorde?’
Achter _de__ sluier_ bevat tal van inzichten, over het denken van Al-Ghazali en over de man-vrouwverhoudingen in de Marokkaanse samenleving. Toch is ook bij Mernissi niet altijd even duidelijk in welke verhouding islam, traditie en samenleving tot elkaar staan. In hoeverre kun je een Marokkaans fenomeen als het voortdurend prijzen van de jongenspenis (htewta) door de vrouwelijke gezinsleden verklaren vanuit de islam? En in welke mate is de burgerlijke ‘Code’ een afspiegeling van de sharia, de islamitische wet? Als het zo was dat de plicht tot het dragen van een sluier een product was van de traditie en geen of nauwelijks basis had in de vroege bronnen van de islam zoals Mernissi stelde, hoe kon het dan dat uitgerekend vrouwen die zich van die traditie hadden bevrijd ervoor kozen een sluier te dragen?
Zoals gezegd pleitte Mernissi niet zozeer voor hervorming van de islam als wel voor een sociaal-politieke revolutie. Vrouwen dienden af te rekenen met de mannelijke dominantie in de samenleving. Dit door de traditioneel aan mannen voorbehouden publieke sfeer te betreden, door de arbeidsmarkt te betreden, machtsposities na te streven. Het was tijd om af te rekenen met ‘eeuwen van misogynie’. Dat diende een dubbel doel: in de stagnerende Arabische wereld trokken vrouwen zich op aan de moderniteit, en ze waren er tegelijk de belangrijkste aanjagers van. Dit omdat zij zich als individu manifesteerden. Daarbij had Mernissi oog voor de belangrijke rol van satellietzenders als Al Jazeera. ‘Als je ziet hoe schaamteloos die presentatrices een staatshoofd onderbreken’, merkte ze tijdens een interview eens goedkeurend op.
Ze was zich er ook van bewust dat het een proces van lange adem was en dat veel hervormingen cosmetisch zijn, zoals de autorijdende vrouwen in Saoedi-Arabië. Nog altijd zijn vrouwelijke ministers in de Arabische wereld schaars, en als ze er al zijn hebben ze portefeuilles als vrouwen- en familiezaken. De komst van de Arabische lente bezag ze welwillend. ‘De tijden dat er een meneer is die spreekt uit naam van ons allemaal zijn definitief voorbij’, zei ze begin 2013, wellicht iets te voorbarig.