De eerste editie van Ulysses uit 1922 © YouTube

Op 2 februari 1922, vandaag precies honderd jaar geleden, staat in Parijs een jonge vrouw te wachten op de sneltrein uit Dijon die om zeven uur ’s ochtends aan moet komen. Zodra de trein is gearriveerd haast ze zich naar de conducteur, neemt een pakketje van hem in ontvangst, springt in een taxi en stapt, tien minuten later, uit bij Rue de l’Université nummer 9. Ze belt aan, wacht tot de deur open wordt gedaan.

De vrouw is Sylvia Beach, in het pakketje zitten de eerste twee exemplaren van James Joyce’s Ulysses, en het adres is dat van de schrijver van het dan al beruchte boek. Beach is de eigenaar van de legendarische boekwinkel Shakespeare & Company en de enige aan beide kanten van de Atlantische oceaan die het aangedurfd heeft om Ulysses te publiceren.

Eenmaal binnen bij nummer 9 overhandigt ze een van de twee boeken aan Joyce. Het andere exemplaar stelt ze tentoon in de etalage van haar winkel, als een pervers reliek. De hele dag zullen mensen hier samendrommen om het wonder te bekijken.

Wie is er bang voor James Joyce?

Deze rubriek geeft de komende maanden een thematische rondleiding door Ulysses en de Umfeld van het boek, voor wie het eindelijk eens wil (uit)lezen maar geen zin heeft er stapels naslagwerken bij te halen. Of voor wie het ongelezen in de kast wil laten staan maar er wel wat zinnigs over wil kunnen zeggen.

Ulysses staat bekend als een Moeilijk Boek, ellenlang en ontoegankelijk. Bij de eerste Nederlandse vertaling, uit 1969, zat een bumpersticker met daarop de tekst: ‘Ik heb Ulysses helemaal gelezen.’ Veel van de mensen die de vertaling kochten zullen het boek niet uitgelezen hebben. In het exemplaar van Ernest Hemingway was het grootste deel van de pagina’s niet eens opengesneden, Virginia Woolf kwam niet verder dan pagina 200 (ze vond het ‘diffuus’ en ‘pretentieus’) en zelfs Joyce’s vrouw Nora las nooit meer dan 27 bladzijdes – inclusief, mopperde Joyce, de titelpagina.

Is Ulysses echt zo moeilijk? ‘Ik heb er zoveel puzzels en enigma’s ingestopt’, zei Joyce ooit, ‘dat de professoren nog eeuwen bezig zullen zijn met bekvechten over wat ik heb bedoeld, en dat is de enige manier om je onsterfelijkheid te garanderen.’ De eerste eeuw is voorbij en de professoren zijn nog altijd druk aan het puzzelen.

Joyce had een encyclopedische kennis van mythes, literatuur, filosofie, geschiedenis en taal en hij probeerde alles wat hij wist in zijn boek te stoppen. Achttien jaar dacht hij na over Ulysses, zeven jaar was hij bezig met schrijven. Als hij niet per se gewild had dat het boek op zijn verjaardag zou verschijnen (Joyce was notoir bijgelovig) en als 2-2-22 op papier niet zo’n sublieme souplesse had, was hij veel langer bezig geweest – nog eind januari stuurde hij telegrammen naar de drukker met zijn laatste correcties en toevoegingen.

Ulysses is een dicht web van verwijzingen, citaten (vrijwel allemaal zonder bronvermelding, Joyce tilt het concept plagiaat naar een geheel nieuw niveau), moeilijke woorden, filosofische concepten, straattaal, liedjes, vieze grappen, Ierse slang en neologismen – zoals ‘mrkngao’, een exactere weergave van wat een hongerige poes zegt, of ‘poppysmic’, het geluid van smakkende lippen. Joyce probeert de Engelse taal zo ver mogelijk op te rekken, trekt zich weinig aan van regels of taalkundige conventies. Een dankbaar onderwerp voor wetenschappelijke studie, je vindt altijd wel iets dat nog door niemand is opgemerkt.

Maar het wetenschappelijke apparaat dat Ulysses omringt kan lezers zowel helpen als afschrikken. Joyce’s kleinzoon, Stephen Joyce, beschuldigde de ‘joyceanen’ ervan de boeken van zijn grootvader als ‘onbeklimbare berg’ af te schilderen waardoor ‘gewone’ lezers zich er niet aan durven te wagen. Joyce zelf had spijt van de verklarende schema’s die hij aan vrienden had gegeven. ‘Een grote vergissing’, noemde hij ze, omdat ze de impressie wekten dat het boek te moeilijk was om zonder uitleg te lezen. ‘What weapon was used/ To slay mighty Ulysses?’ dichtte Patrick Kavanagh in 1951, ‘The weapon that was used/ Was a Harvard thesis.

Want ook niet-ingewijden kunnen plezier beleven aan puzzelen met Ulysses – de bijbel kun je ook zonder commentaar lezen (en Ulysses is, geloof me, beter dan de bijbel). Het boek bestaat voor een groot deel uit de gefragmenteerde observaties, mijmeringen en herinneringen van de sjofele half-joodse everyman Leopold Bloom, die op 16 juni 1904 door de Ierse hoofdstad kuiert, worstelend met de naderende ontrouw van zijn vrouw Molly. De lol van Ulysses bestaat voor een groot deel uit het uitcijferen en in elkaar passen van deze bloomiaanse gedachtenflarden. Als u altijd al eens heeft willen weten hoe het eraan toegaat in het hoofd van een ander, dan is dit het boek voor u. ‘In Ulysses’, zei Joyce, ‘heb ik gelijktijdig vastgelegd wat een man zegt, ziet, denkt en wat dit zien, denken, zeggen doet met wat jullie freudianen het onderbewuste noemen.’

Het boek is een röntgenfoto van een menselijk bewustzijn, Joyce’s poging om alles, alle aspecten van het bestaan, in woorden te vangen. En daarmee is Ulysses een epos van alledag. Het wordt bevolkt door gewone mensen met gewone levens die gewone dingen doen – Bloom zet een kopje thee, brengt Molly ontbijt op bed, maakt de post open, koopt een stuk citroenzeep. Dit alles beleef je als lezer niet van buitenaf, maar van binnenuit; Ulysses is de 3D-versie van een roman.

Is Ulysses moeilijk? ‘Joyce’, zei een jaloerse Gertrude Stein, ‘is a good writer. People like him because he is incomprehensible and anybody can understand him.

Maria Kager is als literatuurwetenschapper verbonden aan de Universiteit Utrecht