Baby Driver © TriStar Pictures Inc / MRC II Distribution Company L P

De ‘Cornetto-trilogie’ van Edgar Wright heeft die benaming min of meer toevallig gekregen nadat een journalist de regisseur erop wees dat het iconische ijsje voorkomt in zijn eerste twee films, Shaun of the Dead (2004) en Hot Fuzz (2007). Misschien ook in je nieuwe film, Edgar? Ja, ook in de derde film, At World’s End (2013), is er een Cornetto aanwezig, althans een wikkel ervan. Deze anekdote geeft de popculturele ‘gaafheid’ van Wright en zijn films aan. Toch blijft de kwestie van artistieke ernst bij Wright een punt van discussie. Of de Engelsman meer in zijn mars heeft dan coole slagroom-en-suikercinema moet blijken uit zijn nieuwste, getiteld Baby Driver.

In zijn eerste drie films richt Wright zijn pijlen op de hypocrisie van de Engelse middenklasse. Dat levert hilarische scènes op, maar Wrights verhalen verzanden telkens in de genreconventies waarvan hij zo houdt. Het politieverhaal, de zombie-horrorfilm, het apocalyptische sciencefictionepos. Net als bij Quentin Tarantino biedt de Cornetto-trilogie een feest van referentie en herkenning, maar bij Wright wil die ‘diepere laag’ er maar niet komen.

Baby Driver gaat over Baby (Ansel Elgort), een jongeman die verslaafd is aan muziek en werkt als wheel man voor een groep overvallers onder leiding van Doc (Kevin Spacey). Opnieuw speelt genre een rol, maar Wright gaat nu een stap verder. Hij brengt ons dicht bij de hoofdpersoon, tot in zijn hoofd, zodat wij voelen wat hij voelt. Hiertoe gebruikt hij een innovatief stijlmiddel: Baby heeft de hele film lang oordopjes in, zodat hij als het ware naar de soundtrack van de film luistert – en wij meeluisteren.

Baby is introvert, gevangen in een jeugdtrauma. Maar hij zit ook vast in het hier en nu, belichaamd door de tirannieke vaderfiguur Doc. Bovendien is het besturen van een vluchtauto het enige wat Baby echt goed kan. In het verbeelden van de existentiële crisis van deze jongen verwijst Wright vervolgens toch weer naar ander werk, en wel de jaren-zeventigklassieker The Driver van de genremeester Walter Hill met Ryan O’Neal als stille vluchtautochauffeur. Anders dan in Wrights trilogie, waarin het net lijkt of de referenties de betekenis van de films kapen, voelt de angst van de hoofdpersoon in Baby Driver echt aan. Baby is constant op de vlucht, voor zijn verleden, voor zijn toekomst.

Ondanks de frenetieke actie, prachtig gechoreografeerd op de maat van Baby’s muziek, blijft de eenvoudige vraag hoe deze jongeman een leven voor zichzelf kan maken. Zoals O’Neal, die in The Driver verliefd wordt op Isabella Adjani, maar die door zijn lege persoonlijkheid en idem dito bestaan daar niet op kan ingaan, zo ontmoet Baby zijn liefje Debora (Lily James), een serveerster, maar is hij er maar niet toe in staat zijn hart voor haar te openen. Of misschien wel, dat blijkt pas aan het einde. Tussen tragedie en komedie, tussen autoracefilm en overpeinzing van het moderne bestaan – Baby Driver is een fabuleus, wild experiment met filmische vormen en met ideeën over bevrijding en menswording. Een ijsje, zeker. Maar wel een mét betekenis.


Te zien vanaf 29 juni