In dezelfde zomer dat deze classicus met emeritaat gaat, zijn tien vluchtelingen in hongerstaking op de Alexanderplatz in hartje Berlijn. Terwijl Richard zich wentelt in behoedzame overdaad – hij is een zuinig en redelijk man – lijden de nieuw aangekomen vluchtelingen onder martelende onzekerheid.

Geboren in de laatste jaren van de oorlog heeft ook de voormalige professor in zijn vroegste jaren gebrek gekend. Hij is zich nog steeds bewust van de materiële overvloed die nu zo vanzelfsprekend is geworden. Bovendien is hij volwassen geworden in de voormalige ddr en heeft zo direct de tijdelijkheid van grenzen ervaren. Via Richard en zijn vriendenkring, waarvan zelfs de minst geslaagden een vaatwasmachine en een rek vol flessen wijn in de keuken hebben, wordt de geschiedenis van Duitsland, het koloniale verleden, de Tweede Wereldoorlog, de scheiding tussen Oost- en West-Duitsland, de vervanging van een heilleer door competitie en welvaart én de val van de Muur verweven met de recente aankomst van grote groepen vluchtelingen over zee. Dit klinkt niet alleen als veel, dat ís het ook: Erpenbeck schetst de Duitse geschiedenis en haar nawerking met grote, af en toe schematische streken.

In het dorp waar Richard woont is de hele gemeenschap van slag door de verdrinking van een dorpsgenoot in het meer. Op hetzelfde moment verschansen meer dan vierhonderd vluchtelingen die de ijzingwekkende overtocht naar Europa hebben overleefd zich in een tentenkamp op de Oranienplatz. Richard begint zich te verdiepen in de vluchtelingen op de manier zoals hij dat gewend is – degelijk – en stelt een uitgebreide vragenlijst op om een gesprek te kunnen beginnen. Als het plein wordt ontruimd en de vluchtelingen worden gehuisvest in verschillende tijdelijke locaties is hun lot de academische kwestie ontgroeid. Een deel komt terecht in een bejaardentehuis vlak bij zijn eigen gerieflijke huis. Te midden van afgedankt ddr-meubilair brengen ze er hun dagen door met taallessen, wachten en slapen. Richard sluit vriendschap met enkele vluchtelingen en kan zich steeds minder voor hun wel en wee afsluiten.

En dat terwijl hij aanvankelijk niet eens de voor hem ongebruikelijke namen van de vluchtelingen kan onthouden. De een noemt hij Apollo omdat hij jongensachtige krullen heeft, de ander Hermes vanwege zijn gouden sportschoenen. Gaandeweg krijgt de voor de classicus vertrouwde geschiedenis een nieuwe betekenis. Hij begint Herodotus over de Garamanten, de voorouders van de Toearegs, anders te lezen nadat hij een lid van dat volk heeft ontmoet. Hesiodus’ Werken en dagen en zijn eigen ontredderde staat na pensionering doen hem weer beseffen hoe belangrijk werk voor het leven is.

‘Vertrekken moet Apollo, die in de woestijn van Niger thuis is, in het gebied waar Frankrijk naar uranium zoekt’

Andersom komen banale handelingen door Richards bril in een klassiek licht te staan. Het overmaken van geld naar Ghana in een onooglijk winkeltje wordt beschreven als het orakel van Delphi. De vrouw die het geld aanneemt zit op een driepoot; de envelop met geld verdwijnt in een spleet in de vloer waar rook uit opstijgt. Elders wordt een aangrijpende vergelijking gemaakt met de sprookjes van Grimm. Een van de vluchtelingen, Karon, vertelt hoe hij bij aankomst in Europa afscheid neemt van zijn beste vriend; als een van hen geluk heeft, kan die de ander helpen. Richard verbindt dit met de wijze waarop de prinsen bij Grimm afscheid nemen van elkaar om op zoek te gaan naar een bruid of schat, als beloning voor doorstane beproevingen.

Jenny Erpenbeck toont in haar roman een utopisch idee van beschaving te midden van wat wij de beschaafde wereld noemen. Haar hoofdpersonage leert eerlijke belangstelling en oprecht mededogen te hebben voor de vreemdeling in zijn land. Hij vormt geen bedreiging voor zijn cultuur, maar een verrijking.

In zowel de Duitse als de Nederlandse literatuurkritiek wordt de expliciet politieke stellingname in deze roman als zwakte gezien. Uiteindelijk is het niet de intentie, of de moraal, die een roman aan kwaliteit kan doen inboeten, maar is dat toch echt de literaire uitwerking. En die is inderdaad niet altijd even subtiel. De vervlechting van de Duitse geschiedenis en de vluchtelingencrisis is vaak al te nadrukkelijk. De expliciete behandeling van kwesties zoals het levensbelang van mobiele telefoons voor de vluchtelingen, of het feit dat de vluchtelingen niet lui zijn maar niet mogen werken, komt soms al te didactisch over.

Daar staan lyrische passages tegenover: ‘Hermes met de goudkleurige schoenen moet vertrekken. Abdusalem, de zanger met de loensende blik moet vertrekken. Mohamed, die zijn broek om modieuze redenen tot onder zijn billen laat zakken moet vertrekken. Yaya, die de scheldraad heeft doorgesneden om een eind te maken aan de alarmoefening, moet vertrekken. En ook Rufu met de vulling in zijn kies. Vertrekken moet Apollo, die in de woestijn van Niger thuis is, in het gebied waar Frankrijk naar uranium zoekt. Vertrekken moet Tristan. En de magere Karon moet vertrekken. Vertrekken moet ook de lange Ithemba, die zo goed kan koken.’

De opsomming is als een bezwerende passage vol herhalingen van Homerus, waarin zelfs de personages die maar één keer genoemd worden een naam, uiterlijk kenmerk of vaardigheid en geboortegrond hebben. Soms is er niet meer nodig om met taal een volledig mens op te roepen. Jenny Erpenbeck beschrijft wat een mens in ons tijdsgewricht zou kunnen zijn, en neemt in dezelfde beweging nieuwkomers mee de Europese literaire canon in.


Beeld: Jenny Erpenbeck neemt expliciet stelling (Katharina Behling)