Wanneer je een film eerst in Amerika en later in Europa (Duitsland, Nederland) ziet, kun je goed merken hoe verschillend het publiek reageert. Inderdaad: Amerika reageert anders dan Europa. Ik behoor niet tot de mensen die menen dat Duitsers geen humor hebben. Integendeel. Ik behoor ook niet tot de mensen die menen dat Duitsers meer dan andere Europese volken een filosofische instelling hebben. Vergeleken met Amerikanen zijn Duitsers domweg ‘Europees’. Ze reageren op een film precies zoals Amsterdammers. Er is ook een andere Q and A (Question and Answers) – en die is inderdaad behoorlijk filosofisch.

De vragen die we naar aanleiding van de remake van Interview in Amerika kregen waren bijvoorbeeld: hoe is Interview gefinancierd? Wat voor camera is gebruikt? Hoe groot was het scenario? Kan de scenarist iets vertellen over het schrijfproces?

In Berlijn waren er vragen als: heeft de moord op Theo van Gogh de beslissing om de remake te maken beïnvloed? Vindt de regisseur het belangrijk om te weten hoe Theo van Gogh dacht? Deze film is heel anders dan Submission, kunt u uitleggen waar deze film staat in het oeuvre van Van Gogh?

Er werd op andere momenten gelachen.

In Amerika reageerde het publiek iedere keer als de vrouw een scherpe reactie geeft. In Duitsland ging het meer om visuele zaken. Een blik, een grappig reactieshot, hoewel er soms heel hard om een verbale grap werd gelachen.

Wat is precies het verschil? Het is het verschil in hardware en software. De Amerikanen zijn geïnteresseerd in software, Europeanen meer in hardware. Het is het verschil tussen het hoe en het waarom.

Ik was in Berlijn met Amerikanen die nog nooit in Berlijn waren geweest. We maakten een korte tour en ik vertelde het een en ander over de Tweede Wereldoorlog en Berlijn omdat ik al verschillende keren in deze stad ben geweest. Volgens de Amerikanen waren ze nog nooit zo dicht bij de Tweede Wereldoorlog geweest en dat vonden ze indrukwekkend. Ik wees ze op het balkon waar Hitler had gestaan, op de tegels die op de grond liggen en waarin verteld wordt welke families weggehaald zijn en naar Auschwitz vervoerd.

Dialoog tussen de Amerikanen: ‘Als je dit dagelijks tegenkomt, dan kan het toch niet anders dan dat je je ook dagelijks schaamt?’

‘Waarom, darling? Schaam jij je iedere keer als je het Vietnammonument ziet?’

‘Ja, eigenlijk wel.’

De Koude Oorlog – die ik veel dichterbij vind en zelf heb meegemaakt (als scholier, en later met mijn eerste vrouw, bezocht ik uitgebreid Oost-Berlijn) – interesseerde de Amerikanen maar matig. Dat Berlijn maar zeventig kilometer van Polen ligt, hadden ze zich nooit gerealiseerd, dat Rusland zo dichtbij was ook niet. Ze kenden de film Conspiracy niet – die over de Wannsee Conferentie gaat, waar drie kwartier over de vernietiging van de joden werd gesproken. Ze kochten die in een dvd-winkel en waren verbaasd dat Stanley Tucci de rol van Eichmann speelde. Ik vertelde over Eichmann, ik vertelde over onze eigen collaborateurs, ik vertelde over de rol van prins Bernhard – Amerikanen zijn goede luisteraars. De Amerikaanse producent wilde meteen een film over prins Bernhard maken. Ik deed meteen een scenariovoorstel.

Ik besefte dat er in de jaren vijftig van de vorige eeuw een culture clash was. Merkbaar aan mijn ouders. Die keken met open mond naar alles wat uit Amerka kwam. (‘Iedereen heeft daar een koelkast!’ hoor ik mijn vader nog roepen.) Ik ontdekte nu dat dit zich had omgedraaid: de Amerikanen keken met open mond naar alles wat Europees was. (‘Al die boekhandels, al die theaters, al die galerieën!’)

De Amerikanen kenden de Nederlandse schrijver Hendrik Willem van Loon (1882-1944) van wie ze boeken in huis hadden. Ik vertelde ze dat deze auteur (grote tegenstander van Huizinga) in Nederland totaal onbekend was, hoewel er onlangs een mooie biografie over hem was verschenen.

‘Who the fuck than is Hoezinga?’