‘Je denkt toch niet dat al die gedichten op de werkelijkheid zijn gebaseerd?’

Hoe verhoudt wat je maakt zich tot de wereld? De vraag wordt meestal gesteld in warme zaaltjes met studenten, aan het einde van een dag gevuld met seminars, de zuurstof is bijna op maar we moeten het allemaal nog een uurtje volhouden.

Meestal zeg ik zoiets als: wat ik maak en de wereld zijn niet per se twee verschillende grootheden die zich tot elkaar moeten verhouden, ze vloeien in elkaar over, informeren elkaar, zonder dat ik precies weet waar het ene ophoudt en het andere begint. En: ik geloof niet dat kunst alleen het predikaat betrokkenheid verdient als ze grote maatschappelijke kwesties thematiseert. Zoiets als het vinden van een stem kan een grote daad van emancipatie zijn. Lalala!

Meestal doorvoel je zulke uitspraken niet echt op het moment zelf. De taal die je gebruikt is beschrijvend en dood, abstract ook. De studenten zijn geïnteresseerd, maar hun hoofden zitten vol, je zou ze voor jezelf willen behoeden, voor deze manier van praten. Klimaatroman, sciencefiction, pamflet, autofictie. Who cares.

Het doorvoelen gebeurt elders, het overkomt je, je ziet iets, je leest iets, je weet: ja, dit. Ik heb het, bijvoorbeeld, bij bepaalde zinnen van Annie Ernaux: ‘Mij, van wie de herinneringen zich hebben gehecht aan een zomerhitje, een ceintuur die in de mode was, aan tot verdwijning gedoemde dingen, mij geeft het geheugen geen enkel bewijs van mijn bestendigheid of identiteit. Het laat me juist voelen, het bevestigt hoe gefragmenteerd en historisch bepaald ik ben.’

Rokus Hofstede, vertaler van Ernaux, memoreert in zijn nawoord bij De jongeman (binnenkort te verschijnen bij De Arbeiderspers) dat hij, eind jaren negentig, geen werkbeurs van het Letterenfonds kreeg voor zijn vertaling van Ernaux’ De schaamte, vanwege ‘de geringe kwaliteit en moeilijkheidsgraad’. Ik kan zeggen dat zoiets me, nu Ernaux zowel internationaal bestsellerschrijver als Nobelprijslaureaat is, absurd voorkomt, maar de waarheid is dat ik alleen maar denk: natuurlijk.

Natuurlijk werd er neergekeken op wat zij beoefent: het minutieuze, het autobiografische (of zoals ze het zelf, terecht, liever noemt: ‘autosociobiografisch’, zie ook bovenstaand citaat), het uitgesproken vrouwelijke schrijven. Dat Ernaux inmiddels geheel is ingelijfd in het bastion der Grote Schrijvers betekent niet dat de gesprekken over literatuur — de manier waarop die zich verhoudt tot de wereld, de mate waarin ze al dan niet autobiografisch van aard is en hoe dat (niet) samengaat met engagement — er beter of interessanter op zijn geworden.

‘Pure fictie’ wordt voortdurend tegenover ‘autofictie’ geplaatst, waarbij dat laatste steeds meer gaat gelden als een scheldwoord om schrijvers te betichten van gebrek aan fantasie. Tom Hofland won de BNG Literatuurprijs 2022 voor zijn boek De menseneter. ‘Hij is origineel en beschikt over een rijke verbeelding,’ prees de jury. ‘Dat is een verademing in een literair klimaat waarin het vooral autofictie is wat de klok slaat.’ Twee weken eerder had Bo van Houwelingen in de Volkskrant geconstateerd dat schrijvers eindelijk ‘weer lekker aan het verzinnen’ zijn geslagen. Dat was hard nodig want ‘de laatste jaren kropen Nederlandse schrijvers steeds dieper in hun eigen navel om daar de allerpersoonlijkste verhalen uit te peuteren.’

En dan Nelleke Noordervliet, in een briefwisseling met Nina Polak: ‘Pure fictie is niet meer gewild, tenzij de auteur het “zelf heeft meegemaakt” en daar sappig over kan vertellen. Was het aanvankelijk een behoefte van de ongeoefende lezer, geleidelijk aan is het een tendens geworden bij alle lezers, en bij veel schrijvers (…) De grote belangstelling ervoor is niet los te denken van de social media, die ijdelheid en zelfvergroting normaal hebben gemaakt. In fictie manifesteert het ik van de schrijver zich veel verhulder.’

‘Verzinnen’ is verbeelden, het ‘echte’ leven navelstaarderij, waarbij het ‘ik’ zich onverhuld en eendimensionaal aan de lezer openbaart. De tegenstelling is zo bekrompen, en getuigt bovendien van zo weinig verbeeldingskracht dat niet alleen autofictie tot parodie wordt gemaakt, maar fictie evengoed. Ik moet denken aan wat Judith Herzberg laatst zei, in een interview met Volkskrant Magazine. ‘Je kunt gemakkelijk emoties opwekken bij anderen met goedkope middelen, maar het moeten dure middelen zijn.’ Dat is het enige, maar dan ook echt het enige wat ertoe doet.