Toen hij voor de eerste keer een graanveldje zag bij de Pamiri’s in het noordoosten van Afghanistan dacht hij: wat een zooitje. Als westerse bioloog had Frederik van Oudenhoven (1981) het idee dat een graanveld moest bestaan uit rechte voren, begroeid met maar één soort graan. Maar hier stonden vele soorten graan kriskras door elkaar tussen ook nog eens allerlei soorten peulvruchten.

Van Oudenhoven was naar de streek gereisd in opdracht van een in Rome gevestigde internationale organisatie die zich bezighoudt met biodiversiteit. Daar, bij de Pamiri’s in het noorden van Afghanistan en het zuidoosten van Tadzjikistan, gaan biologen graag op zoek naar bijzondere gewassen, bijvoorbeeld granen die extreme droogte of andere plagen kunnen doorstaan. De Pamir-regio is een walhalla van landbouwdiversiteit. Bijzonder, want de Pamiri’s leven in een dor berglandschap. Toch zijn er daar van de witte moerbei ruim zestig soorten. Ook appels, abrikozen, tarwe en gerst zijn er in allerlei variaties te vinden.

Piraterij, noemt Van Oudenhoven het inmiddels. Westerlingen roven in zijn ogen de gewassen van inheemse gemeenschappen en bedreigen daarmee de biodiversiteit in deze regio’s. En er dreigt nog veel meer verloren te gaan. ‘Ook ik was een groot voorstander van wat wij verstaan onder de bescherming van biodiversiteit. Daarmee is ook niks mis. Maar als buitenstaander en wetenschapper kijk je puur naar de genetische waarde. Op een gegeven moment besefte ik dat biodiversiteit ook staat voor andere waarden, zoals religieuze waarden en de waarde van smaak.’

Deze maand verschijnt With Our Own Hands, het boek dat Van Oudenhoven samen met Jamila Haider schreef over de Pamiri’s en de betekenis van eten in hun leven. Het boek is drietalig, alle teksten staan in het Engels, Tadzjieks en Perzisch-Dari. Bijna zevenhonderd pagina’s, een kleine drie kilo aan gewicht. Voor wat als een receptenboekje begon, is het project een beetje uit de hand gelopen. Van Oudenhoven nam ontslag om eraan te kunnen werken.

‘Om echt meer te weten te komen over de Pamiri’s moest ik mijn denkkader loslaten. Het was een persoonlijke worsteling. Het instituut waarvoor ik werkte stond er niet voor open. Doordat ik met de Pamiri’s samen kookte, at, feestte en het land bewerkte, werd mijn westerse kennis uit het raam geduwd. Ineens hadden zij alle kennis. Dat trok de machtsrelaties gelijk. Het maakte dat ik hun leven ging begrijpen. Want de taal van het eten is hun taal.’

Zo is graan niet alleen iets waar je brood van kunt maken. ‘Graan heeft bij de Pamiri’s een religieuze waarde. Als een stel trouwt of als er een kind wordt geboren, krijgen mensen een wolkje bloem op hun schouder. Dat is om de kwade geesten te verdrijven. En als een kind een keer een avond alleen thuis is, krijgt het ter bescherming een stukje deeg onder het kussen. Dat heeft te maken met het overleven in dat dorre berglandschap, waar het zo ontzettend veel moeite kost om voedsel te verbouwen. De schaarste maakt hen dankbaar.’

Het veldje dat Van Oudenhoven aanvankelijk een zooitje vond, noemt hij inmiddels ‘eigenlijk heel slim’. ‘Door vragen te stellen over eten kwam ik meer te weten over hun landbouw dan door met hen rechtstreeks over landbouw te praten. Op dat veldje groeit van alles door elkaar. De peulvruchten bemesten op natuurlijke wijze de grond, dat is gunstig voor de granen. Het meel van dat veldje is heel rijk en voedzaam. Ze noemen het hazorza, dat betekent zoiets als een mengsel van duizend. De meeste westerse agronomen zouden zo’n veldje echter als eerste onder handen nemen. En dat hebben ze bij veel boeren ook daadwerkelijk gedaan.’

Vooral bij de Pamiri’s in Tadzjikistan heeft de westerse manier van denken veel invloed gehad op hun leefwijze. ‘De Tadzjieken werden aanvankelijk in de watten gelegd door de Russen, het was voor de Sovjet-Unie vanaf begin vorige eeuw de zuidelijkste grens met de Britten die toen nog in Afghanistan zaten. De geletterdheid bij de Tadzjiekse Pamiri’s is daardoor hoog. Ik ken er een boer die componist is, een ander heeft een proefschrift geschreven over genetica.’

Toch is er volgens Van Oudenhoven een groot machtsverschil als het gaat om landbouw: ‘Een uit het Westen ingevlogen landbouwdeskundige staaft zijn betoog met wetenschappelijk onderbouwde kennis. Die wint het dan van de lokale ervaringsdeskundige. Het gevolg kan zijn dat door een verbeteringsproject een tarwesoort die te maken heeft met de ontstaansgeschiedenis van de Pamiri’s opeens niet meer verbouwd wordt. Daarmee gaan ongrijpbare waarden verloren. De Pamiri’s verliezen van westerlingen, omdat ze geen geschreven taal hebben, geen boeken waarin hun geschiedenis geschreven staat. Ze hebben wel de zaden en het landschap, maar wij zien dat niet als cultuur.’

De Pamiri’s in Tadzjikistan zijn slechts door een rivier van de Pamiri’s in Afghanistan gescheiden, terwijl ze dezelfde talen spreken en er vele bloedverwantschappen zijn. ‘Als er in de zomer weinig water in die rivier staat, zou je er doorheen kunnen waden als de grens niet zo goed beveiligd zou zijn. Met slechts enkele passen zou je dan een paar honderd jaar terug in de tijd kunnen gaan. Dat is een heel rare gewaarwording. Bijzonder is dat ze aan beide kanten van de grens zeggen dat aan de andere kant het gras groener is. Aan de Afghaanse kant hoor je: daarginds hebben ze asfaltwegen en elektriciteit. Aan de Tadzjiekse kant zeggen ze: wij zijn volledig afhankelijk geworden van hulp, en veel van onze cultuur is weg, aan de overkant zijn ze zo onafhankelijk dat ze alles aankunnen.’

‘Ik besefte dat biodiversiteit ook staat voor andere waarden, zoals religieuze waarden en de waarde van smaak’

Van Oudenhoven wil het leven van de Pamiri’s in Afghanistan niet romantiseren. ‘De kindersterfte is er hoog, de Taliban zijn dichtbij. Met het boek wil ik laten zien dat we over de Pamiri’s en andere inheemse groepen niet altijd moeten denken in termen van armoede, ziekte en oorlog, waarvoor we dan meteen externe oplossingen willen aandragen. Ons westerse denkkader is vaak zo beperkend. We willen alles in hokjes stoppen en voor die hokjes is dan een afzonderlijk geldpotje: óf voor handel, óf voor scholing, óf voor landbouw. Als je op een andere manier naar de Pamiri’s kijkt, zie je een hoop schoonheid en kracht. We zouden veel meer vanuit die eigen kracht moeten denken.’

Hij geeft het voorbeeld van een arts die hij trof aan de Tadzjiekse kant. Die was opgeleid in de tijd van de Sovjet-Unie en gewend geweest makkelijk aan westerse medicijnen te komen. ‘Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de daarop volgende burgeroorlog moest hij terugvallen op de lokale kennis van medicinale planten. Hij vertelde dat hij daarmee toch een heel groot deel van zijn patiënten kon helpen. Natuurlijk blijft westerse kennis over gezondheid nodig, maar die arts maakte duidelijk dat het én-én kan zijn.’

In de zomer van 2014 hielp Van Oudenhoven in Bhutan mee met het organiseren van een conferentie van etnobiologen, net als hij biologen die hun kennis combineren met volkenkunde. Een afvaardiging van de Tadzjiekse Pamiri’s was ook aanwezig, evenals afgevaardigden van twaalf andere inheemse groepen van over de hele wereld die ook hun eeuwenoude landbouwmethodes koesteren. Voor de meeste van deze afgevaardigden was het de eerste keer in hun leven dat ze reisden.

Met hen reisde hij twee dagen lang in grote aftandse trucks naar een inheems dorp in Bhutan om daar ter plekke te praten over eten, landbouw, landschap en cultuur. Onder aan een berg stokte de reis echter. Door de hevige regen na een periode van droogte bleven de trucks steken in de modder. ‘Ik maakte me vreselijk zorgen. Het zou nog ruim drie uur lopen zijn en er was een 77-jarige fragiel ogende man uit de Filippijnen in het gezelschap. Maar iedereen stapte uit, zette letterlijk de schouders eronder en al zingend en lachend hebben we de trucks de berg op geduwd.’

Het viel Van Oudenhoven op dat er weinig barrières leken te zijn tussen de deelnemers, ook al moesten ze met hulp van tolken met elkaar praten. ‘Ze herkenden zich in elkaar. Allemaal koesteren ze plekken in het landschap die belangrijk zijn voor hun cultuur, hun scheppingsverhaal. Ze willen allemaal hun autonomie behouden en daarin spelen bij elk van hen zaden een belangrijke rol. Ze hebben allemaal te maken met klimaatverandering. Ze worstelen allemaal met de vraag hoe ze hun identiteit kunnen behouden in een opdringende economie die om geld draait. Die boer uit de Filippijnen zei tegen me: “Thuis voelen we ons alleen gelaten en hebben we het gevoel dat we tegen de bierkaai vechten, hier ontmoeten we mensen die hetzelfde proberen te doen.”’

De Pamiri’s zijn inmiddels ‘ontdekt’ door reisorganisaties, die altijd op zoek zijn naar een volgend onherbergzaam gebied, adventure travel. ‘Daar profiteren vooral de lokale mensen van die handig zijn en contacten hebben’, weet Van Oudenhoven. ‘Om westerse toeristen te laten overnachten zijn er voorzieningen nodig en die zijn alleen te financieren met hulp van ontwikkelingsorganisaties.’

Ook hiermee staan eeuwenoude waarden op het spel. ‘Gastvrijheid is bij de Pamiri’s het allerhoogste goed. Die mag je niemand onthouden. Als je daar een economische activiteit van maakt, raakt dat hun identiteit. Dat wringt enorm. Het zijn vooral de ontwikkelingsorganisaties die op gastvrijheid een marktwaarde proberen te leggen.’

Van Oudenhoven illustreert het probleem met een verhaal. ‘Een vrouw aan de Tadzjiekse kant van de grens vertelde dat ze tijdens de burgeroorlog een keer op weg was naar de markt met een zak gedroogde moerbeien. Onderweg kwam ze een vrouw tegen die vertelde dat haar kinderen bijna doodgingen van de honger. Ze gaf haar de zak gedroogde moerbeien. Twee jaar later kwam die vrouw haar als dank een geit brengen. Maar een geit voor een zak gedroogde moerbeien was veel te veel. Daarom gaf ze de vrouw appels en allerlei andere gedroogde vruchten. Dan had zij tenminste niks fout gedaan, dan had ze tenminste geen winst gemaakt op die zak moerbeien die haar door haar god gegeven was. Hoe moet dat gaan als zo’n vrouw ineens winst moet maken? Dat is voor de Pamiri’s onbegrijpelijk, niet verenigbaar. Maar wij leggen hun dat op, zonder begrip voor de lokale waarden.’

Van Oudenhoven wil met zijn boek het begrip voor de leefwijze van de Pamiri’s vergroten. Daarnaast staat het vol met hun recepten. Eind augustus gaan zelfs Zweedse topkoks uit het boek koken. Dat is een opsteker. Maar er is ook nog een hobbel te nemen. With Our Own Hands is het eerste boek waarin de cultuur van de Pamiri’s in een voor hen toegankelijke taal is opgetekend. Daarom wil hij elk dorp één exemplaar bezorgen. Voor het vervoer van de achttienhonderd exemplaren is vierduizend euro nodig. Tot nu toe heeft geen enkele Nederlandse ontwikkelingsorganisatie die laatste stap willen steunen.


With Our Own Hands, Frederik van Oudenhoven en Jamila Haider, LM Publishers, 688 blz., tot 5 juli € 34,50, daarna € 54,50


Beeld: (1) In de Darvaz-vallei in de Afghaanse Pamir dorst een jongen het door zijn familie geoogste graan. De ossen zijn van het dorp en worden om beurten door de bewoners gebruikt, (Theodore Kaye)