Bijna tien jaar voordat de Amerikaanse journaliste Betty Friedan het beestje van een naam voorzag, keerde onze eigen Hella Haasse zich al tegen de manier waarop de damesbladen de huisvrouw in slaap sussen. In Zelfportret als legkaart (1954), op zich al een monument van literaire lenigheid waarin schrijfster en huisvrouw elkaar op de rand van de zandbak in evenwicht houden, fulmineerde ze tegen de misleidende rol van de bladen, hoe ze de wereld waarin de vrouw thuis is, tussen kinderen en stoffer en blik, verheffen tot een ideaal doel op zichzelf. Ongekend fel haalt Haasse uit, met woorden als ‘horigheid’ en ‘bestaande orde’. Vrouwen worden verleid tot een vlucht die geen vlucht is, maar ‘een geblinddoekt altijd maar dieper verdwalen in de horigheid’. Haar wordt voorgehouden dat de wereld ‘die men haar gunt’ zo belangrijk is dat ze er genoegen mee neemt en nooit zal helpen ‘het maatschappelijk bestel te ontwrichten’.

‘The feminine mystique’ noemde Friedan die luchtspiegeling van vrouwelijkheid, dat zachte maar taaie web waarin vrouwen zich en masse lieten vangen na de Tweede Wereldoorlog. En dat terwijl daarvóór het zomaar een heel andere kant uit had kunnen gaan, met de vrouw. Er was een Nieuwe Vrouw in aantocht, met ambities en vrijheidsdrift, ze ging studeren met een wereldlijke loopbaan in het verschiet, ze was een groeiend individu in een veranderende wereld, maar dan maakt dit ideaal zomaar en ineens plaats voor dat van de Gelukkige Huisvrouw. Friedan vindt dit het echte mysterie: waarom gingen vrouwen hier in de jaren vijftig als een kudde schapen in mee? En waarom is de mythe zo hardnekkig gebleken, misschien wel tot vandaag aan toe?
Eerst dan maar even een persoonlijke bekentenis: ik had The Feminine Mystique nooit eerder gelezen. Wat op zich verwonderlijk is, want ik las begin jaren tachtig, in de hoogtijdagen van de tweede feministische golf, álles. Greer, Chodorov, Millett, Irigaray, Engels, Marx, Goldman, Van der Capellen tot den Pol, you name it.

Maar ik las de Amerikanen altijd maar deels, en Greer ook niet helemaal. De sociologische inslag, de grote greep, de sweeping statements, ik geloofde het altijd wel op zeker moment. Anders dan bij de Fransen, Italianen, Duitsers, Nederlanders, was er nooit iets wat écht bleef haken, iets heel onverwachts, iets waarop je je hersens kon kraken. De vloeiendheid van de betogen keerde zich in feite tégen de schrijvers, net als de rondheid van het wereldbeeld. En dan was er nog iets: in 1949 was al het meest complete, het meest intelligente, het meest hartstochtelijke werk verschenen dat voorzag in alle behoefte aan informatie, complottheorie, doemdenken en revolutie inéén, en ook nog eens werkelijk diepzinnig was: De tweede sekse van Simone de Beauvoir. Ook een boek dat ons denken veranderde, al was het maar vanwege die ene zin die tot het collectieve bewustzijn is gaan behoren: ‘Je wordt niet als vrouw geboren, maar je wordt tot vrouw gemaakt.’ On ne naît pas femme: on le devient. In 1965 verscheen het in Nederlandse vertaling, begin jaren tachtig werd het voor de zoveelste keer herdrukt bij uitgeverij Bijleveld en verslonden door nieuwe generaties studentes.

De Beauvoir en Friedan zijn een geval van appels en peren. De tweede sekse is een studie, geschreven met intellectuele en literaire inzet, The Feminine Mystique (1963; in Nederland in 1971 verschenen als Het misverstand vrouw, en later in een goedkope uitgave verschenen onder de verwarrende titel De mystieke vrouw) is een maatschappelijk en politiek manifest, bedoeld om vrouwen de ogen te openen. En dat gebeurde massaal. Friedans eyeopener markeerde het begin van de vrouwenbeweging, in de VS en, vooruit, wereldwijd. Natuurlijk, wij hadden ook zo onze eigen geschriften, met voorop dat van J.E. Kool-Smit, de latere Joke Smit. In De Gids van november 1967 verscheen haar baanbrekende artikel Het onbehagen bij de vrouw. Ik zal niet met terugwerkende kracht Smit van geestelijk plagiaat beschuldigen, maar gezien de identieke strekking van haar betoog is het vreemd dat ze niet naar Friedan verwijst, en wel in haar openingszin een kleine reverence maakt richting De Beauvoir. Laten we het erop houden dat het onbenoembare ongenoegen in de lucht hing, die dagen, en dat er een paar voorvrouwen nodig waren om het eruit te plukken, en te labelen.

De kracht van The Feminine Mystique, die ik nu nog voel als ik het boek fris en wel lees, is de persoonlijke retoriek. Friedan is iets aan het uitzoeken omdat ze in toenemende mate ergens last van heeft, en ze neemt de lezer mee in haar queeste. Zo stopte ze met haar studie, omdat haar vriendje dat wilde. Het huisje-boompje-beestje-traject doemde op, waarin ze zich min of meer vanzelfsprekend voegde. En het journalistieke werk dat ze ernaast bleef doen… Ach, mocht je het werk noemen. Heel geleidelijk, zonder meteen duidelijk te weten hoe of wat, ging ze beseffen dat er iets heel erg mis was met de manier waarop zij en andere Amerikaanse vrouwen hun leven probeerden te leiden. Eerst begon ze zich van alles af te vragen, een beetje schuldbewust en daardoor halfhartig, als echtgenote en moeder van drie kleine kinderen. Pas toen ze in 1957 haar vroegere studiegenoten interviewde, vijftien jaar nadat ze waren afgestudeerd aan Smith College, ontwaarde ze een patroon. Onder maar liefst tweehonderd vrouwen bleek een vreemde discrepantie te bestaan tussen de werkelijkheid van hun levens en het beeld waaraan ze wilden voldoen, het beeld dat zij vervolgens benoemde als ‘the feminine mystique’.

Mooie term, ‘feminine mystique’, slim ook. Het blijft in je hoofd zitten en het heeft iets poëtisch. Geen wonder dat vrouwen zich dit valse bewustzijn lieten aanpraten, er school iets verleidelijks in, het was een zachte vlucht. Pas nu ik dit zo neerschrijf, bladerend en terugbladerend in Friedans boek, merk ik hoe het weer begint te kriebelen. Een oude irritatie die een even oud plezier is gaan overvleugelen. Want wie is de grote sturende kracht achter dit alles, wie praat ons dit bewustzijn aan, wie heeft de gelukkige huisvrouw uitgevonden, kortom: wie is de grote bestierder achter dit reuzencomplot?

Het moge inmiddels duidelijk zijn dat ik niet (meer) geloof in complotten. Mijn mantra is, en hij gaat op verrassend veel gebieden op: we’re in this together. Het enige nadeel van deze gedachte is dat die waarschijnlijk niet leidt tot het boek dat ons denken gaat veranderen.

Wie heeft de gelukkige huisvrouw uitgevonden, wie is de grote bestierder achter dit reuzencomplot?

Maar Friedan is al weer acht jaar dood, en ze roert zich nu in haar graf. Complotdenker? Moi? Inderdaad, ik doe haar te kort als ik haar nu weg zou zetten als iemand die er een al te simplistisch wereldbeeld op na zou houden. In de achtereenvolgende hoofdstukken toont ze zich juist verrassend veelzijdig, compleet en nadenkend. Zo zet ze overtuigend uiteen hoe in de tweede helft van de twintigste eeuw het gedachtegoed van Freud gemeengoed werd, en een vrouwelijke identiteit van popperige hulpeloosheid en inferioriteit neerzette waarvan het sindsdien nog maar moeilijk af te komen is. Gefrustreerd, hysterisch, frigide, het zijn geen van God gegeven kwalificaties, maar de bedenksels van een kind van zijn tijd, met zijn eigen frustraties bovendien. Verder schetst Friedan een tijdsbeeld van naoorlogse instabiliteit, waarin behoefte was aan veiligheid, huiselijkheid, overzicht. ‘We were all vulnerable, homesick, lonely, frightened.’ Ook vrouwen zelf namen maar al te graag de nooduitgang richting gelegitimeerde passiviteit.

De échte aap moet dan nog uit de mouw komen, al puzzelend – ‘I had the feeling I was missing something… What powers it all?’ – komt ze uit op de economie als grote motor achter het huisvrouwenideaal. De échte functie van de huisvrouw werd immers dat ze meer dingen voor het huis kocht en maar bleef kopen.

Met veel gevoel voor huiselijke horror schetst Friedan de opkomst van de buitenwijken, waarin huisvrouwen hun dagen vulden met ‘the trivia of housewifery’, drukker dan hun moeders of oma’s het ooit gehad hadden, ondanks de voortschrijdende technologie. De ‘desperate housewife’, tot in de botten verveeld, ging op zoek naar minnaars die de leegte ook al niet bleken te kunnen opvullen. De vrouw werd een parasiet, leunend op de status van de man, ondertussen die man, en ook haar kinderen, op een passief agressieve manier het leven zuur makend. De gevolgen waren verschrikkelijk, en dit zou Friedan denk ik het liefst in kapitalen hebben geschreven: er ontstond een generatie van slaapwandelaars. ‘Walking corpses’ noemt ze ze. Dik bovendien, maar dat was pas later. Hier begint Friedan overigens nogal door te slaan, vooral in haar metaforiek die ze ontleent aan nazi-Duitsland. Net als de slachtoffers van concentratiekampen gaan vrouwen een gewisse dood tegemoet zonder zich te verzetten. Het enige verschil is dat Amerikaanse huisvrouwen in een ‘comfortabel concentratiekamp’ leven. Eigenlijk is er een genocide gaande, worden vrouwen in een massagraf gedumpt en raken hun zonen en dochters gedehumaniseerd.

In het slothoofdstuk wordt de trompet opengeschoven: ‘a new life plan for women’. Weg met dat valse bewustzijn! Het huishouden moet gezien worden voor wat het is: iets wat nu eenmaal gedaan moet worden. Ook het huwelijk moet worden ontdaan van zijn glorie, dat roept alleen maar haat en frustratie op. Mannen komen niet van Mars, en vrouwen niet van Venus. Er zijn zoveel meer menselijke mogelijkheden als iedereen vrij is om zichzelf te zijn. Om in een plotseling ontwapenende epiloog te bekennen dat het makkelijker was om de vrouwenbeweging te starten dan haar eigen persoonlijke leven te veranderen.

Laten we het erop houden dat Friedan haar ogen openende arbeid heeft verricht. Zozeer dat het inmiddels ook geen taboe meer is, voor man noch vrouw, om neuriënd de stamppot op tafel te zetten.


Betty Friedan - The Feminine Mystique. WW Norton & Co 2013, 592 blz., € 15,95


De 10 boeken die ons denken veranderden

Het gebeurt één à twee keer per decennium. Er verschijnt een boek waar werkelijk iedereen het over heeft. Alles lijkt op zo’n moment samen te vallen: een schuivende tijdgeest, een scherpe denker die aanvoelt wat de grote vragen van het moment zijn en een hongerig publiek op zoek naar nieuwe inzichten. Op dit moment is de beurt aan de Franse econoom Thomas Piketty. De vertaling van zijn Le capital au XXIe siècle is nu het grote afzetpunt in het publieke debat.

Wat waren in de afgelopen decennia de andere boeken die onze blik op de samenleving deden kantelen? De komende weken gaat De Groene Amsterdammer op zoek naar de recente werken die insloegen als een bom. Boeken als Edward Saids Orientalism en Francis Fukuyama’s The End of History and The Last Man. Deze week verschijnt deel 7: Betty Friedans The Feminine Mystique.


Beeld: Juli 1981. Friedan vond het makkelijker om de vrouwenbeweging te starten dan haar eigen leven te veranderen (Ron Galella/WireImage/Getty Images).