Moeten we dan verder terug? Terug naar de klassieke periode van LeRoy en Hawks? Geen sprake van.
In de publiciteit voor de film wordt sterk de nadruk gelegd op het feit (nu ja, ‘feit’) dat hij is gebaseerd op het ‘waargebeurde verhaal van een undercover-FBI-agent’. Dat mag zo zijn, maar het doet wat lachwekkend aan. De film is als iedere genrefilm (en dat het een genrefilm is staat als een paal boven water) opgebouwd uit de clichés die bij dat genre horen. Als er nu iets is waar een genrefilm zich nooit voor hoeft te schamen dan zijn het de clichés.
Wat dit betreft staat de afdeling marketing van Donnie Brasco erg ver af van wat de film zelf te bieden heeft. De kracht van de film - ja, hij heeft een zekere kracht - ligt bepaald niet in zijn originaliteit of authenticiteit. Het aantrekkelijke van (delen uit) de film is dat het een vakbekwaam gemaakte gangsterthriller is zonder veel pretenties. En de paar pretenties die de film wel heeft, liggen niet op het vlak van het ‘waargebeurde verhaal’. Aan een van die pretenties gaat de film op sommige momenten trouwens bijna ten onder terwijl hij er voor een groot deel ook weer zijn kwaliteit aan te danken heeft. Het gaat om het acteergeweld van Al Pacino en Johnny Depp. Zij bepalen de film en het affiche. Dit keer is het terecht dat de naam van de regisseur nauwelijks is terug te vinden. Het gaat hier om de sterren.
Pacino brengt al zijn tics en trucs in stelling om zijn rol van de laag in de pikorde geplaatste gangster Lefty als een typetje weer te geven. Lefty wordt door Pacino slinks en bedreven opgebouwd en zijn kunstgrepen en foefjes zijn soms een genot om te zien en zeker om te horen. De onverwoestbare method-actor Pacino heeft zich volledig en overtuigend in de slang van de wise guys ingegraven. De gladdere en beschaafdere Depp heeft daar meer moeite mee, maar dat zou je ook kunnen zien als onderdeel van zijn rol. Depp is de undercover-agent Donnie Brasco die door Lefty abusievelijk wordt aangezien als een talentvolle aanwinst voor de gang. Lefty is een trotse scout die zich als een vader over Donnie ontfermt. Lefty leert Donnie de taal, de gebaren en de mimiek van zijn nieuwe rol. En in feite neemt de acteur Pacino op eenzelfde manier zijn jonge talentvolle collega onder zijn hoede en wijst hem de weg in het land van de gangsterfilm.
Pacino is naar mijn idee niet echt een groot acteur van de orde van een De Niro of een Brando. In zijn Shakespeare-debâcle Looking for Richard werd dit pijnlijk duidelijk. Maar hij is wel behendig en door de wol geverfd. En zijn rollen in echt grote gangsterfilms als het magistrale Godfather-drieluik en Scarface (niet die van Hawks uiteraard, maar die van De Palma) zijn aan hem blijven kleven. Alleen al de door Pacino binnengebrachte herinneringen aan die grote films maakt dat Donnie Brasco als gangsterfilm functioneert. Pacino is een filmgangster waarmee niet valt te spotten. Dat hij in de verste verte geen echte gangster is en daarmee het zogenaamd waar gebeurde verhaal ondergraaft, hoeft de pret voor de kijker niet te drukken. Ook niet dat Donnie Brasco eigenlijk een soort omhooggevallen televisiefilm is. Een genrefilm profiteert altijd van zijn genregenoten. Want ook voor de typen met twee linkerhanden, als Lefty, is er een plaats in de gang. Als hij maar doet wat de bazen zeggen. Als hij maar deemoedig zijn plaats weet en op zijn tijd echte bazen in hun mantel helpt. Daarom is het prettig dat Newell geen poging heeft gedaan om het genre naar zijn hand te zetten, want daar hebben zelfs hele groten (denk aan Casino van Scorsese) zich wel eens aan vertild.
Een genrefilm zonder echte gangster
Donnie Brasco van Mike Newell is een wat ouderwetsige gangsterfilm. Het lijkt een film die stamt uit het tijdperk van voor Tarantino en ook van voor Scorsese. Ook van de grote epische vertellers en vernieuwers van het gangstergenre De Palma en vooral Coppola heeft de film weinig meegekregen.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1997/18
www.groene.nl/1997/18