
Een verslaggever herkent in Keret de beroemde schrijver en haalt opgewonden een taperecorder uit zijn tas. ‘Jammer dat je er niet bij was’, zegt hij als Keret hem vertelt over de aanstaande bevalling. ‘Een reactie van een schrijver zou goed zijn voor mijn stuk.’ Het is zijn zeventigste aanslag in dit ziekenhuis.
Zo begint Zeven vette jaren, de bundeling van 35 korte stukken die de Israëlische schrijver Etgar Keret schreef tijdens de eerste zeven levensjaren van zijn zoon, en waarvan de meeste eerder gepubliceerd werden in onder andere The New York Times, Granta en Tablet Magazine, een Engelstalige site over alles wat joods is. Met korteverhalenbundels als Pizzeria Kamikaze (2001) en Verrassing (2012) schiep Keret volstrekt unieke werelden waarin de alledaagse werkelijkheid bijna terloops vervloeit met het absurde. Een goudvis die Russisch spreekt, een man die openritsbaar blijkt, fictieve personages die bij de schrijver aan de deur kloppen op het moment dat ze aan zijn fantasie ontspruiten – zulke dingen.
In Zeven vette jaren blijft Keret dichter bij zijn eigen leven. Hij schrijft ‘zo goed als waargebeurde verhalen’ over zijn zoon Lev die zich al gauw ontpopt tot een kleine potentaat, zijn verstandige vrouw Sjira, zijn vrienden, zijn familie, zijn tripjes naar literaire festivals over de hele wereld. Klein en huiselijk, zou je zeggen, ware het niet dat Keret nog altijd Keret is en het hedendaagse Israël een van de meest absurde plekken ter aarde.
Op de speelplaats wordt hij door een moeder geconfronteerd met de vraag of zijn zoon het leger in gaat als hij ‘de leeftijd’ heeft. Keret kijkt naar zijn driejarige spelende zoon en wordt overvallen door een onwelkome fantasie ‘waarin tientallen struise baby’s in milieuvriendelijke luiers uit de bergen komen aangestoven op miniatuurpony’s’. Thuis mondt het uit in een ruzie met zijn vrouw, die daar al lang over heeft nagedacht en absoluut niet van plan is de jongen zelf een keuze te laten maken: hij gaat niet. Ze is liever bedillerig dan dat ze over vijftien jaar de militaire begrafenis van haar zoon moet bijwonen.
In een land dat wordt omringd door vijandelijke buurlanden en waar terreurdreiging een constante is, vormt sterfelijkheid een wezenlijk onderdeel van het leven. Keret karakteriseert zichzelf dan ook als ‘een gestreste jood die zijn tijdelijk overleven beschouwt als uitzonderlijk en geenszins triviaal’. Met twee ouders die de holocaust hebben overleefd is dit bewustzijn diep in hem verankerd. Hoewel de hele bundel ermee is doorspekt, wordt het nergens een klaagzang. Keret bekijkt zichzelf en zijn familieleden met een welkome dosis humor en zelfspot, en is er een meester in de vaak toch al absurde situaties verder te voeren tot nog grotere hoogten van absurditeit.

Zo raken hij en zijn vrouw er in het verhaal Een bom te ver van overtuigd dat de Iraanse president een atoombom bezit waarmee hij van plan is heel Israël van de kaart te vegen. In afwachting van de totale vernietiging besluiten ze hun werkzaamheden in en rond het huis te staken, eerst alleen de grotere klussen, maar al gauw hopen de afwas en de vuilniszakken zich op. Lachend sluiten ze een lening af, waarvan ze een reusachtig plasmascherm aanschaffen dat ze midden in de smeerboel van hun woonkamer planten: binnen twee maanden is alles toch weggevaagd.
Maar dan heeft Keret een droom waarin de Iraanse president hem omhelst en hem in vloeiend Jiddisch vertelt dat hij van hem houdt. Hij schrikt zich een ongeluk: op een nucleaire ramp zijn ze voorbereid, maar vrede is een heel ander verhaal.
De portretten die Keret schetst van de mensen die hem omringen zijn zonder uitzondering liefdevol. Zo is er zijn zuster, die ‘de grens overschreed in de richting van de Goddelijke Voorzienigheid’ en met elf kinderen in de meest orthodoxe wijk van Jeruzalem woont. Toen Keret een kinderboek schreef en het opdroeg aan zijn neefjes en nichtjes liet hij door de illustrator een speciale orthodoxe versie maken waarin alle jongens waren voorzien van slaaplokken en keppeltjes, en alle meisjes van zedige jurken. Helaas keurde de rabbijn van zijn zuster het boek alsnog af – het verhaal was te losbandig – en zo kon hij de ‘koosjere’ versie weer mee terug nemen naar Tel Aviv. Hoewel hij nergens in gelooft, bidt zijn zuster voor hem, en hoewel haar keuzes hem een raadsel zijn, houdt hij onverminderd van haar.
Nergens in de bundel worden verhoudingen en situaties echt pijnlijk, daarvoor is de verteller misschien simpelweg te sympathiek. Zijn stukjes laten zich lezen als kleine eilanden van veiligheid en verbondenheid in een wereld waar die dingen niet zomaar vanzelfsprekend zijn. Te zoetsappig, bij vlagen, maar vaker écht grappig, en écht ontroerend.
In de mooiste scène rijden vader en moeder met hun zevenjarige zoon over de snelweg. Wanneer het luchtalarm klinkt manoeuvreren ze de auto naar de kant. Volgens de instructies van de burgerbescherming moeten ze gaan liggen, maar zoon Lev blijft angstig overeind staan. Dan stelt zijn vader voor een sandwich te maken, waarbij de ouders het broodje vormen en de zoon de plak pastrami ertussen. En zo liggen ze daar langs de kant van de weg, als een sandwich, terwijl verderop de knal van de raketinslag klinkt. Teleurstellend ver weg, als het aan Lev ligt: weer zal niet híj de vinder zijn van een brokstuk om trots te tonen aan zijn klasgenoten.
Etgar Keret - Zeven vette jaren. Vertaald door Adriaan Krabbendam. Podium, 174 blz., € 17,50. E-book €9,99.
Beeld: Souvenirwinkel in Jeruzalem (Martin Parr/Magnum/HH).