
Schrijvers zoeken altijd naar krachtige beelden waarmee ze hun roman en hun personages in één klap kunnen uitlichten. Het konijn van Frits van Egters uit De avonden, de dobbelsteen van Harry Mulisch in De aanslag, de maan in De ingewijden van Hella S. Haasse. In de novelle Het verhaal van Benito Benin van Yolanda Entius is het een slak, die op wonderbaarlijke wijze meereist met Lieke, het meisje dat zich jongen voelt in een meisjeslichaam en daar met zowel verwondering als enige weerzin naar kijkt.
De slak en het meisje, zo had dit verhaal ook kunnen heten, maar dan was het minder speels geweest. Entius probeerde al te zware kanten van deze problematiek weg te werken door een lang volgehouden en sterk gepersonifieerde beschrijving van een slakkenleven. ‘Hij had er een eed op durven doen dat hij toch nog vleugels had gekregen. Met zijn voelsprieten plat in zijn nek suisde hij door de lucht.’ Dit wordt verteld door Lieke die zich sterk vereenzelvigt met het slakkenbestaan en zich daar allerlei wonderlijke zaken bij voorstelt. ‘Hij viel naar beneden: plop precies in mijn fietstas waarin een plasje regenwater lag.’
Onwaarschijnlijk is het wel, zo’n slak die vanuit een camping in Frankrijk steeds met Lieke meereist, Lieke kwijtraakt, maar toch altijd bij haar terechtkomt. Ik had veel zin om hierin te blijven geloven. Kortom, Lieke voelt zich die tweeslachtige slak, want ook zij voelt zich tweeslachtig, met alle gevolgen van dien. Gepest in de buurt, verplicht in meisjesjurken lopen, alle misverstanden en problemen komen voorbij, gelukkig niet te zwaar aangezet. Entius probeerde uit alle macht te voorkomen dat wij haar Lieke als een ‘probleemgeval’ gaan zien. Probleemgevallen zijn er in het echt genoeg, besefte ze, moet je daarmee lezers ook in literatuur lastigvallen? Haar verhaal blijft licht van toon, vooral door de ingehouden en vrolijke beschrijvingen van de strapatsen van de slak Benito. Dat scheelde veel. Toch weet ik niet zeker of dit beeld van een tweeslachtige slak wel helemaal toepasbaar is op de mens Lieke. Een slak is nu eenmaal altijd tweeslachtig, dat vormt zijn slak zijn, Benito is dus geen probleemgeval. Lieke wel, of in ieder geval voelt ze zich zo.
In de tweede novelle gaat het om de teloorgang van Fanny die door haar zusje Joy wordt verzorgd. Fanny is ernstig geestelijk gestoord, ze was het niet altijd. Na haar jeugd ontwikkelden zich langzamerhand waanvoorstellingen en dwangmatige handelingen en begon ze stemmen te horen die een ‘normaal’ bestaan niet goed meer mogelijk maakten. Ze woont zelfstandig maar Joy houdt het allemaal in de gaten. Ik merk dat ik bij deze samenvattende zinnen bijna als vanzelf de taal van de psychiatrische zorg overneem. Vast en zeker nog verkeerd ook, want ik heb er geen verstand van en ik wil er liever niet via een roman verstand van krijgen. Daar is vakliteratuur voor. Ik wil in een roman geen zinnen lezen als deze: ‘En daarom had ze gewoontes ontwikkeld die op formalistische wijze structuur aanbrachten in die oersoep van leven.’ Of deze: ‘Haar spieren werden stijver en haar wil een soort autonome kracht die zich niet om haar welzijn leek te bekommeren.’
Entius maakte van Fanny een geval waar ik met toenemende beklemming over las, dat wel (meer kun je als lezer niet doen), maar ze wist aan haar verhaal niet voldoende literaire middelen en ingrepen toe te voegen die Fanny boven dat van het ‘geval Fanny’ lieten uitstijgen. Het bleef een geval van zorg. Ik keek ernaar en las het en voelde me hulpeloos. Het punt is dat een romanlezer zoals ik zich helemaal niet hulpeloos wil voelen, ik wil helemaal geen inkijkje krijgen in de psychiatrische zorg, dat het daar niet meevalt. Ik wil tijdelijk, zolang de roman duurt, kwaad worden over iets, of me de haren uit het hoofd trekken over onrecht, of een vrouw of man bewonderen over haar of zijn literair vernuftige brille, belachelijk verliefd worden op de hoofdpersonen, dat wil ik, ze haten, terechtwijzen, kijk-uit-achter-je roepen, iemand vermoorden, woedebuien van onbegrip doormaken, masturberen bij liederlijke scènes, of heel stil worden van huivering, of boosaardig grijnzen, pak ze, roepen, ja, maak ze dood, en daarna aan zelfhaat lijden. Dat wil ik van een roman, het liefst alles tegelijk. Ik wil geen probleemgeval, ik wil een probleem.
Op een bepaald moment schreef ik in de kantlijn: ‘Wat wil Entius precies?’ Wat is haar idee over wat een mooi en meeslepend boek is? Welke romans vond ze ooit schitterend? Wat voelde ze erbij? Dan moet je daar toch achteraan gaan! In haar vorige roman, Abdoel en Akil (2017) was ze duidelijk op weg er naartoe en dan nu zo’n problemenverhaal van hoe-erg-het-is-en-wat-heb-ik-een-medelijden. Ik heb niks met medelijden. Gelukkig bevat dit verhaal ook een uiterst gelukkige ingreep die het ineens ver uit tilt boven het hulpeloze realisme ervan. Fanny verandert tegen het einde van haar jammerlijke bestaan in een vlieg. ‘Hopla, daar ging ze. Omhoog naar het plafond.’ Plotseling laat Entius haar schrijf- en verhaalwijze zomaar voor wat die is en vliegt ze met Fanny mee door de ziekenhuiskamer, als een strontvlieg, met ‘alleen die doorzichtige, smaragdgroene vleugels, gemaakt van ragfijn kant’. Op zoek naar Alma, op wie ze haar hele leven verliefd is geweest.
‘Ja’, schreef ik in de kantlijn. ‘Doe het!’