Jacob Joseph Eeckhout, Het huwelijk van Jacoba van Beieren, gravin van Holland, en Jan IV, hertog van Brabant, op 10 maart 1418, 1839. Olieverf op doek, 166 x 132 cm © collectie Rijksmuseum

Ook in de eigen tijd wist eigenlijk niemand waar de Hoekse en Kabeljauwse twisten (1345-1492) precies over gingen. Men wist van strijd. Men kende uit Holland de begrippen Hoeken en Kabeljauwen, zoals men ook wist van de Gelderse Heeckerens en Bronckhorsten, de Utrechtse Lichtenbergers en Fresingen en, in het noorden, de Schieringers en Vetkopers. Maar waarover die lui nu precies ruzie maakten, weinigen zouden het kunnen zeggen.

De onduidelijkheid ging zo ver dat de begrippen Hoeken en Kabeljauwen in de zestiende eeuw min of meer synoniem werden voor chaos, ruzie, verraad en andere gewelddadige onduidelijkheden. Pas later, vanaf de negentiende eeuw, kregen ze duidelijker betekenis en werden genoemde groepen geassocieerd met ‘partijen’ en hun oorlogen met strijd om macht en land. Zo is het tot op de dag van vandaag min of meer gebleven.

Ten onrechte. In de woorden van de historici Anne Doedens en Liek Mulder: ‘Het ging om confrontaties tussen betrekkelijk kleine, los samenhangende groepen en bondgenootschappen, vaak rond een familie of persoon (…) Allerlei persoonlijke en lokale zaken speelden hierbij een grote rol. Politieke macht was lang niet altijd de drijfveer. Vaak ging het om wraak na belediging of geweld van de zijde van een groep, familie of persoon. Familiebelang speelde (…) een grotere rol dan een politieke overtuiging of program, als die er toen al waren. Wat de situatie nog ingewikkelder maakte was dat binnen één familie soms aanhangers van twee partijen te vinden waren.’

Een strijd zonder orde, eenduidige betekenis of doel, zou je dus zeggen. Alles loopt door elkaar, alles is met elkaar verbonden, een heldere lijn is niet te ontdekken. Doedens en Mulder beweren echter het tegenovergestelde. Al in hun ondertitel spreken ze van niets minder dan ‘kraamkamer van Nederland’. Hoe kan dat? Het antwoord is niet zo ingewikkeld. Het ene betreft de gebeurtenissen. Die zijn chaotisch. ‘Kraamkamer’ betreft de uitkomst of betekenis van die gebeurtenissen. Die lijkt helder.

Eerst nog even die gebeurtenissen. Hoekse en Kabeljauwse twisten is de gebruikelijke benaming voor de bijna 150 jaar durende oorlog tussen verschillende ‘facties’ binnen het graafschap Holland en omgeving. Opmaat tot de oorlog was het kinderloos overlijden van graaf Willem IV in 1345 in de strijd met de Friezen. Vervolgens ontstond er een machtsstrijd onder zijn familieleden en verwanten die op zijn beurt tal van andere oorlogjes met zich meebracht: tussen stads- en plattelandsadel, steden en adel, adel en graaflijke machthebbers, graaflijke machthebbers en steden, een ratjetoe van geruzie. Veelal worden daarin drie fases onderscheiden.

Tijdens de eerste fase (1345-1392) vormden zich de fronten, ontstonden de benamingen en golfde de strijd op en neer. Pas na de dood van de weduwe van Willem IV en moeder van de eerste minderjarige en daarna geesteszieke zoon Willem V, kregen de Kabeljauwen, merendeels stedelijke adel, en hun voorman, de broer van Willem V, de overhand.

Alles verhevigde door de epidemie waarbij corona kinderspel was: de Zwarte Dood

De tweede fase (1392-1428) vond aanvankelijk vooral in de steden plaats, onder de adel die eveneens verdeeld raakte. Ook laaide de oorlog met de Friezen weer op. Na de opvolging van Jacoba van Beieren als gravin van Holland in 1417 kregen de twisten een grootser toneel. Dit was nog sterker het geval toen de Bourgondiërs zich ermee begonnen te bemoeien. Zij wonnen uiteindelijk de strijd en in 1428 legde Jacoba zich bij de feiten neer: de Lage Landen kwamen grotendeels in Bourgondische handen.

Rustig werd het nog niet. Vandaar een derde fase (1428-1492). Die speelde aanvankelijk grotendeels in het Sticht en rondom Utrecht. Na de dood van Maria van Bourgondië in 1482 was de inzet vooral de opvolging van Maria’s weduwnaar, Maximiliaan van Oostenrijk.

Doedens en Mulder gaan zo ver om aan de twisten ook nog een Eindspel toe te voegen. Dat laten zij maar liefst lopen tot 1543, slechts een kwart eeuw voordat de Tachtigjarige Oorlog begon. Dat roept onvermijdelijk de vraag op of het tussen 1345 (begin twisten) en 1648 (eind Tachtigjarige Oorlog) altijd strijd was. Het juiste antwoord is dat je je bij toenmalige oorlogen iets heel anders moet voorstellen dan wij gewend zijn: oorlogen waren destijds zeer lokaal, de meeste mensen merkten er niets van. Bovendien waren ze alles behalve ‘totaal’. Ze waren ‘gedeeltelijk’, nu eens wel, dan weer niet. ‘Twisten’ is om die reden een goed woord voor het af-en-aan-gevecht dat in de laatmiddeleeuwse Nederlanden plaatsvond.

Het verhaal van die twisten is een onophoudelijk toen en toen – waaraan de gegeven samenvatting dus slechts ten dele recht doet. Doedens en Mulder besteden daaraan het merendeel van hun boek, wat jammer is, want de context en uitkomst zijn eigenlijk veel interessanter dan dat chaotische heen-en-weer. Over de context noemen de auteurs de grote veranderingen die destijds plaatsvonden: door bedijking, inpoldering en verstedelijking werd de basis gelegd van het Nederlandse landschap; door verandering van het leenstelsel, de opkomst van de burgerij en de groei van de lage adel ontstond een andere sociaal-economische structuur; met de groei van de steden en die nieuwe sociaal-economische structuur ontstonden andere machtsverhoudingen.

Tot slot werd alles verhevigd door de epidemie waarbij onze corona kinderspel was: de Zwarte Dood. Al die zaken bij elkaar zetten het heersende feodale systeem van regionale machthebbers en lokale edelen onder druk. Die druk uitte zich in twisten. Die twisten op hun beurt brachten een ander soort samenleving met zich mee

Dit laatste is wat de auteurs bedoelen met de ondertitel van hun boek en verklaart ook dat zij aan de Hoekse en Kabeljauwse twisten een zestiende-eeuwse epiloog toevoegden. Bij nader inzien is het namelijk onmiskenbaar dat centralisatie de meest kenmerkende tendens van de toenmalige politiek was. Die centralisatie speelde zowel regionaal als ‘nationaal’ (avant la lettre) en internationaal. In Holland, Gelderland en elders probeerden de landheren de lokale adel in het gareel te krijgen. Dat was niet zo veel nieuws. Nieuwer was dat nog hogere heren, met name die uit wat te boek staat als de huizen van Bourgondië en Habsburg, op hun beurt die regionale adel probeerden te knechten. Dat ging moeizaam, maar slaagde uiteindelijk wel, als laatste bij Karel van Gelre. In 1543 gaf hij zich gewonnen en werd de Habsburger Karel V heer van alle Zeventien Nederlandse Provinciën, zeg de huidige Benelux. Hiermee was de grondslag van het huidige Nederland gelegd. Vandaar dat ‘kraamkamer’.

Maar voordat die er kwam, vond er dus een langdurige en even chaotische als gewelddadige vrijpartij plaats: de Hoekse en Kabeljauwse twisten.