Die lanen in Amsterdam-Zuid zijn lang en ruim en groen en er is plek voor zeventig grote werken. De vorige edities toonden vooral veel verschillende stukken, soms zeer bonte en zeer ongelijksoortige, waardoor het een beetje leek op een noodontruiming van het sculptuurdepot, van iedereen ééntje. Fuchs en Bertheux hebben het aantal objecten ongeveer gelijk gehouden, maar het aantal kunstenaars verminderd. Dat is een verbetering. Men heeft kleine ensembles geformeerd, verscheidene werken van één kunstenaar. Zo staan er vier beelden van Hans Josephsohn, zes van Mimmo Paladino, drie van Klaas Gubbels, vier van Tony Cragg, vijf van Georg Herold. Er zijn eenlingen, zoals Duna van Jaume Plensa, een overrompelend dromerig meisjeskopje als van de achttienjarige Wilhelmina, dat een wonderlijk perspectief heeft – ze lijkt je van alle kanten (niet) aan te kijken.

In de keuze voor die kunstenaars heeft duidelijk Fuchs’ persoonlijke adressenboekje een hoofdrol gespeeld: hij toont zijn generatiegenoten Penck (1939), Lüpertz (1941), Baselitz (1938), Kirkeby (1938), Stella (1936), de oude legionairs van dat Stedelijk van weleer. Niet dat daar iets mis mee is: van Paladino (1948) staan hier nu zomaar zes beelden bij elkaar, klassieke mensfiguren, rustig staand in zwartgeverfd brons voorzien van kleine attributen – een ster, een winkelhaak, dingen die verwijzen naar de rol van de mens in de kosmos. Er staat ook een prachtig slank grijs paard, rank en glad als een cycladenidool. Dat is een fijne Paladino-minitentoonstelling, uitgelezen beelden in herkenbare samenhang bijeen geplaatst, beter, misschien zelfs, dan dat in een museumzaal zou kunnen.

Nu mogen curatoren graag zeggen dat werken ‘een dialoog aangaan’ met andere, en daar krab je je soms bij op het achterhoofd, maar het komt me voor dat dat hier aardig is gelukt. Als ArtZuid een thema heeft, dan is het de menselijke figuur, die eigenlijk overal herkenbaar is. Soms in de quasi-primitieve onbehouwen vorm zoals van Markus Lüpertz of Thomas Schütte, soms als de met kleurig plastic bespannen skeletten van Georg Herold, die weer iets hebben met de zeer grote Mickey Mouse-achtige poppen van KAWS (Brian Donnelly, 1974). Ik heb lang staan kijken naar twee zware zwart-bronzen benen van Lüpertz, Standbein-Spielbein, denkend dat ze misschien familie waren van de drie zeer stevige figuren van Georg Baselitz, BDM-Gruppe, even verderop. Het wordt je pas duidelijk als je er met je handen aan zit (dat moet je vooral doen): Baselitz lijkt zijn vormen uit hout te hebben gekettingzaagd en daarna in brons gegoten, terwijl Lüpertz eerder donkere vulkaansteen onder handen lijkt te hebben gehad.

Het kijken naar beelden in die openbare ruimte heeft overigens nóg een effect: je realiseert je nu pas dat er op die lanen al heel veel sculpturen staan, en dat die fijne Amsterdamse-Schoolgevels en -bruggen ook overal van vernuftig beeldhouwwerk voorzien zijn. Dat krijg je erbij.


ArtZuid, Amsterdam, t/m 20 september, artzuid.nl


Beeld: (1) Jaume Plensa, Duna. ArtZuid 2015 (JW KALDENBACH / ART ZUID)