NA DE ONTDEKKING en daaropvolgende dood van Osama bin Laden in een Pakistaanse villa verwijten Islamabad en Washington elkaar openlijk kwade trouw. In het Amerikaanse Congres gaan - niet voor het eerst - stemmen op om de anderhalf miljard dollar jaarlijkse steun aan Pakistan in te trekken. In de praktijk is dat overigens al gebeurd, stelde de Pakistaanse minister van Financiën Abdul Hafiz Shaikh onlangs: ‘Van de toegezegde subsidie is dit jaar slechts driehonderd miljoen binnengekomen.’ Washington houdt het geld als een wortel voor de neus van het Pakistaanse leger teneinde het te bewegen tot betere samenwerking. Na de episode rond Bin Laden kan Islamabad voorlopig waarschijnlijk fluiten naar de volgende tranche.
De boze woorden van Republikeinse senatoren - ‘We kappen ze voorgoed los’ - kunnen niet verhullen dat de Amerikanen meer dan ooit van Pakistan afhankelijk zijn. Eind jaren negentig kon Washington de relatie nog ‘bevriezen’ als straf voor de ontwikkeling van het Pakistaanse atoomwapen. Na 11 september 2001 werden de banden in allerijl weer aangehaald en tot ‘strategische alliantie’ omgedoopt. Van bevriezing kan nu geen sprake zijn. Als de Amerikanen materieel en troepen willen verplaatsen van en naar Afghanistan moet dat via Pakistan. Ook als ze zaken willen doen met de Taliban zijn ze op bemiddeling en goodwill van Islamabad aangewezen. En dat willen ze graag, getuige de uitspraak van president Obama en hoge functionarissen van Buitenlandse Zaken dat de dood van Bin Laden een vredesregeling in Afghanistan ‘binnen bereik’ brengt.
Pakistan heeft wel een alternatief. Althans, het speelt met de gedachte daaraan. ‘Pakistan zal Amerika niet dadelijk verruilen voor China, maar Islamabad overweegt voor het eerst in tientallen jaren wel een serieuze heroriëntatie op Beijing’, zegt Anna Yousaf Khokhar, onderzoekster bij het Institute of Strategic Studies Islamabad (ISSI), de strategische denktank van het Pakistaanse ministerie van Defensie. In dit ‘jaar van de Pakistaans-Chinese vriendschap’ is Khokhar nauw betrokken bij het diplomatiek en militair overleg met Beijing. Volgens Khokhar speelt de kwestie-Bin Laden bij de heroverweging een ondergeschikte rol: ‘Het was een belangrijke mediagebeurtenis, maar geen enkel land baseert zijn strategisch beleid op incidenten. Op de achtergrond spelen veel grotere ontwikkelingen. Pakistan en China willen allebei dat de internationale inmenging in de regio eindelijk wordt afgebouwd, met name de westerse aanwezigheid in Afghanistan die door beide landen als zeer destabiliserend wordt gezien. Het is bekend dat China zijn strategisch gewicht meer en meer wil doen gelden. Gezien de historische band is het vanzelfsprekend dat het zich wendt tot Pakistan.’
De Pakistaans-Chinese relaties zijn inderdaad altijd goed geweest. In veiligheidskwesties zijn de buurlanden twee handen op één buik. Beide hebben in de vorige eeuw oorlog gevoerd tegen India en beide hebben nog altijd (internationaal niet-erkende) territoriale claims op dat land. Ze steunen elkaar ook in de internationale arena. China erkent de Pakistaanse claim op Kasjmir; Pakistan onderschrijft op zijn beurt het ‘Eén-China’-beleid van Beijing dat nog altijd volhoudt dat Taiwan een afvallige provincie is. Elk van beide kampt met interne stabiliteitsproblemen en wijst daarom elke internationale inmenging in zijn binnenlandse omstandigheden af. Het veiligheidsoverleg tussen de twee landen is dit jaar op een hoger peil gebracht. Khokhar bezoekt volgende week (voor de tweede maal dit jaar) China om de jongste ontwikkelingen in de regio te bespreken met Chinese militair analisten.
De Chinezen maken zich vooral zorgen om de instabiliteit van de westelijke provincie Xinjiang (‘Nieuwland’), die onder het keizerrijk Huijiang (‘Moslimland’) heette omdat moslims er in de meerderheid zijn. De ontembaarheid van de acht miljoen Turkssprekende, islamitische Oeigoeren en de activiteiten van de Oost-Turkestaanse Islamitische Beweging in Xinjiang bezorgen de Chinezen al jaren hoofdbrekens. China’s afkeer van elke vorm van internationale interventie, ook als die humanitair bedoeld is, valt voor een groot deel te verklaren uit de vrees een precedent te scheppen waardoor het buitenland zich op een dag met Xinjiang kan gaan bemoeien. Dit standpunt is overigens zuiver opportunistisch. China zelf steunt de opstandelingen in de Indiase deelstaten Nagaland en Assam in hun gewapend verzet tegen de regering in Delhi. Deze groeperingen beschikken zelfs over een liaisonkantoor in de aanpalende Chinese provincie Yunan. Pakistan heeft uiteraard geen bezwaar tegen die samenwerking. Het ontziet op zijn beurt de Chinese gevoeligheid inzake Xinjiang met een zorgvuldigheid die schril afsteekt bij de wijze waarop Islamabad omgaat met de Amerikanen. Khokhar: ‘We zorgen ervoor dat China met betrekking tot Xinjiang niets te vrezen heeft van Pakistan. In 2009 pakten de Pakistaanse veiligheidsdiensten nog een groep Oeigoerse terroristen op die aanslagen in Xinjiang wilde plegen.’
Geen wonder dat de relatie vaak in emotionele termen wordt omschreven. ‘Pakistan is ons Israël’, schijnt een Chinese diplomaat zich te hebben laten ontvallen tegen een Amerikaanse collega. De Amerikaan wilde volgens persbureau IPS, dat het voorval in oktober vorig jaar wereldkundig maakte, wel eens weten waarom Beijing in diplomatieke kwesties altijd vierkant achter zijn islamitische buurland stond. Hij had het antwoord ook kunnen vinden in de toespraak die premier Wen Jiabao in december hield in het Pakistaanse parlement: ‘Pakistan en China zijn broeders voor altijd.’ Of in het antwoord van parlementsvoorzitter mevrouw Fehmida Mirza: ‘Onze vriendschap met China is hoger dan de bergen, dieper dan de zeeën.’
Achter de bloemrijke retoriek gaan harde strategische en economische belangen schuil. Op een recente Chinees-Pakistaanse conferentie kwamen de sprekers woorden te kort om de ‘natuurlijke convergentie van belangen’ van beide landen te bejubelen en de Amerikanen de schuld te geven van wat er misgaat in de regio. Een voormalige Pakistaanse ambassadeur in Beijing benadrukte dat de toenadering tussen hun strategische rivalen de VS en India als vanzelf China en Pakistan dichter bij elkaar bracht. Khokhar: ‘Pakistan en China beseffen dat ze hun interne problemen alleen kunnen bestrijden door middel van economische groei, waarbij ze van elkaars markten en exporten moeten zien te profiteren, en door nauwe strategische samenwerking, onder meer tegenover India en de VS. Een betere basis voor vriendschap is nauwelijks denkbaar.’
De steun van een ‘grote broer’ is vooral onontbeerlijk voor het Pakistaanse leger, dat nog steeds geobsedeerd is door de Indiase dreiging. Het heeft onder meer zulke goede banden met de Taliban omdat het Afghanistan beschouwt als zijn achterland, als een ‘strategische diepte’ waarin het relatief kleine land tijdens een oorlog tegen India militaire reserves en wellicht zelfs een deel van zijn atoomwapens kan parkeren. Vandaar ook de onwil van de Pakistaanse militaire inlichtingendienst ISI om al-Qaeda uit te roken of het met de Taliban samenwerkende Haqqani-netwerk in eigen land uit te schakelen. Als de Amerikanen volgens plan in 2014 hun troepen terugtrekken uit Afghanistan en ook de hulp aan Pakistan gaan afbouwen, zal China vanzelf de nieuwe grote broer worden. En in Pakistan berust de macht nu eenmaal bij het leger, niet bij de gekozen president of het parlement.

HET IMAGO VAN de Pakistaanse strijdkrachten heeft flink geleden onder het bewind van Pervez Moesharraf, de generaal die in 1999 een staatsgreep pleegde en tot 2008 aan de macht vasthield in nauwe samenwerking met de VS. Sinds een jaar werkt het Pakistaanse opperbevel echter hard aan een comeback. Het leger kreeg tijdens de rampzalige overstromingen van vorige zomer een gouden kans: president Asif Ali Zardari keerde zijn zwaar getroffen land schijnbaar onverschillig de rug toe en ging op staatsbezoek naar Londen. Stafchef-generaal Ashfaq Kayani bezocht wel de getroffen gebieden en liet zich filmen terwijl hij reddingsoperaties leidde. Niet veel later vertolkte Kayani de antiwesterse gevoelens van de Pakistaanse meerderheid door de Britse premier op zijn nummer te zetten. David Cameron had gezegd dat Pakistan ‘terrorisme exporteert’. Prompt verbood Kayani de deelname van de chef van zijn inlichtingendienst, luitenant-generaal Ahmad Shuja Pasha, aan een conferentie met Britse bevelhebbers in Afghanistan. Premier Yousaf Raza Gillani wrong zich in bochten om dat besluit te bagatelliseren, maar de boodschap was duidelijk: als het Westen effectief wil opereren in Afghanistan kan het niet om Kayani heen.
Hoe serieus is nu die Pakistaanse ‘heroriëntatie’ op China? Premier Gilani nam vorige maand een opmerkelijk initiatief tijdens een staatsbezoek aan president Hamid Karzai in Kaboel. Volgens Afghaanse functionarissen die erbij waren, stelde Gilani aan Karzai voor dat hij Amerika als bondgenoot zou laten vallen. Afghanistan zou geen Amerikaanse bases op zijn grondgebied moeten accepteren. In plaats daarvan zou het moeten vertrouwen op Pakistaanse en Chinese hulp bij de wederopbouw van het land en de uitwerking van een vredesregeling met de Taliban. ISI-chef Shuja Pasha was er ditmaal wel bij, als om te benadrukken dat de ISI, die uitstekende banden met de Taliban heeft, alle medewerking zou verlenen indien Karzai overstag ging. Amerikaanse diplomaten namen de demarche van Gilani niet serieus. Ze achten het onwaarschijnlijk dat China daadwerkelijk de rol van de VS in Afghanistan kan gaan overnemen. Het Chinese gambiet van Islamabad is volgens hen bedoeld om de VS onder druk te zetten om snel een strategisch akkoord met Kaboel te sluiten, en wel onder voorwaarden die Pakistan de vrije hand in dat land geven.
‘Ook ik zie China voorlopig niet de hoofdrol spelen in Afghanistan, maar intussen is er wel degelijk sprake van een machtsverschuiving in China’s voordeel’, zegt Anatol Lieven, hoogleraar internationale betrekkingen en Pakistan-specialist aan King’s College. Lievens pas verschenen boek Pakistan: A Hard Country wordt alom geprezen omdat het veel clichés omtrent Pakistan effectief doorprikt. Lieven: ‘Wat mevrouw Khokhar niet vermeldt, is dat China wel degelijk beducht is voor de export van islamitisch extremisme, zowel uit Pakistan als uit Afghanistan. Het wil bijvoorbeeld de verzekering hebben dat de Taliban geen veilig onderkomen bieden voor activisten uit Xinjiang.’
Tot nog toe wisten de Chinezen zich niet goed raad met Afghanistan, meent Lieven, maar als de Amerikanen zich gaan terugtrekken moet Beijing zich wel actiever opstellen: ‘En Pakistan is hun aangewezen instrument. De Chinezen vertrouwen de corrupte, pro-Amerikaanse regering van president Zardari niet, maar met het Pakistaanse leger werken ze graag samen. En de Chinezen hebben serieuze troeven. Ten eerste leveren ze tegenwoordig militaire hardware van een kwaliteit die voor Pakistan interessant is. Ten tweede - en daarop verkijkt de Amerikaanse diplomatie zich nog vaak - zijn de Chinezen tegenwoordig rijk. Ze kunnen desnoods de Amerikanen als sponsor vervangen. Kortom, het Pakistaanse dreigement om China in de arm te nemen is niet nieuw, maar het is wel voor het eerst een reëel dreigement.’