In juli 1900 dreven Russische kozakken en politiemannen met zwepen duizenden Chinezen de snelstromende Amoer in, de grensrivier tussen Siberië en het destijds nog Chinese Mantsjoerije. Wie weigerde werd doodgeschoten of aan de sabel geregen. De Chinezen waren wat nu gastarbeiders of gelukzoekers heten in de nieuw gestichte Russische havenstad Vladivostok en de lokale economie dreef op hen. Zij waren de dokwerkers, de schoonmakers, de spoorwegarbeiders. Gemengde huwelijken waren normaal in Vladivostok, maar de rassenhiërarchie was altijd duidelijk. «Chinezen slaan is een gewoonte bij ons», schreef een lokale krant. «Enkel de luiaards doen er niet aan mee.» Een uitwas als bij de Amoer, waarbij drie- tot vijfduizend Chinezen omkwamen, werd ook niet bestraft, integendeel. «Mijn taak is te zorgen dat hier veel Russen zijn en weinig Gelen», omschreef een gouverneur van de regio rond Vladivostok later zijn taak.
Voor de Britse historicus Niall Ferguson is de massamoord bij de Amoer, net als de vele soortgelijke, vaak nauwelijks bekende moordpartijen en rellen in de wereld rond 1900, geen geïsoleerd incident in een uithoek van een ver continent. Het raciale motief en de plaats waren volgens hem geen toeval. De grote excessen van de bloedige twintigste-eeuwse geschiedenis vonden allemaal plaats in identieke regio’s: daar waar grote, multinationale rijken elkaar beconcurreerden en waar een hoge mate van etnische menging bestond – Midden- en Oost-Europa, Mantsjoerije, Korea, Oost-Turkije. Voeg bij die explosieve situatie net ontstane rassentheorieën en grote economische fluctuaties en je hebt de reden voor de uitzonderlijke wreedheid en grimmigheid van twintigste-eeuwse conflicten.
Niall Ferguson is de golden boy onder de Britse historici, die eerder opvallend goede en leesbare boeken schreef over de Eerste Wereldoorlog en de imperialistische traditie van de VS. Zijn The War of the World: History’s Age of Hatred is duidelijk bedoeld om het nieuwste verkoopsucces te worden: de titel refereert aan het bekende boek/hoorspel/film over een invasie van buitenaardse wezens, het boek hoort bij een tv-serie en de noten zijn weggelaten; een betreurenswaardige en wetenschappelijk onverklaarbare concessie aan de verkoopbaarheid.
Toch is The War of the World een intellectuele prestatie van formaat, waarin Ferguson een intrigerende analyse neerzet waarom de twintigste eeuw zo uitzonderlijk bloederig is geweest en de twee wereldoorlogen als een meeslepend verhaal optekent. Ferguson begon aan zijn boek als een geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog, maar zijn interpretatie daarvan waaierde nogal ver uit. Zo ver zelfs dat hij van de hele term af wil. Hij ziet meer in één Wereldoorlog, die hij – wellicht in overleg met zijn uitgever – de lelijke titel «Oorlog van de Wereld» heeft meegeven. Dat wereldomspannende conflict begon in 1904 met de Japans-Russische oorlog en eindigde in 1953 met de Korea-oorlog, waarna de enorme schokken bleven nadreunen in de Derde Wereld, in de vorm van koloniale bevrijdingsstrijd, burgeroorlogen of tirannieke dictaturen als die van Pol Pot: één grote, gewelddadige omschakeling van een door grote rijken beheerste wereld naar een in natiestaten ingedeelde globe, aangewakkerd door rassenhaat. Het was een eeuw, stelt Ferguson in weerwil van de gangbare visie en theorieën als die van Fukuyama, waarin al direct een fundamentele verschuiving begon in de politieke en economische machtsverhoudingen van het Westen richting Oost-Azië.
De beschouwing zit vooral in de inleiding en epiloog, de rest van het boek is een rijke beschrijving van de oorlogen en hun tijdperk. Bij dat laatste weeft Ferguson allerhande broncitaten, boekfragmenten en verhalen aaneen tot een leesbaar en interessant geheel en trakteert hij regelmatig op leuke vondsten. Zo toont hij aan de hand van kranten aan waar de gegoede burger zich druk over maakte op de ochtend van 11 september ’01 – 1901 welteverstaan –, voert hij via dagboekcitaten de lezer binnen in de bedreigde levens van joden of frontsoldaten, en concludeert hij over de aanleiding voor de Eerste Wereldoorlog dat «vanuit een modern standpunt bezien Duitsland de enige Europese macht was die zich aan de kant schaarde van het slachtoffer van terrorisme tegen hen die het terrorisme steunden». Die mengvorm van geschiedschrijving, journalistiek en politieke analyse heeft ook andere historici geen windeieren gelegd, zoals Stephen «elk jaar een bestseller» Ambrose en de marxistische nestor van de Britse historici Eric Hobsbawm. Maar Ferguson is wetenschappelijker dan de eerste, neutraler dan de tweede en gevarieerder dan beiden.
The War of the World is even leesbaar en interessant waar Ferguson zijn feitenrelaas inruilt voor interpretatie. Ferguson zoekt de oorzaken van het buitensporige twintigste-eeuwse geweld op drie niveaus. Het meest oppervlakkige maar directe niveau is de politiek, met als centraal probleem van de twintigste eeuw het afbrokkelen van eens machtige rijken, wier soms trage neergang onzekerheid oproept en geweld voortbrengt. Een laag daaronder spelen economische fluctuaties, die volgens Ferguson veel sterker waren dan in voorgaande eeuwen. Op het meest basale niveau ziet Ferguson een genetisch geprogrammeerde haat tegen «De Ander». Zoals de Cro-Magnon een paar tijdperken eerder, volgden de nazi’s hun drang om voor de eigen groep te vechten om voedsel en voortplantingskansen. «Deze instincten werden steeds opnieuw vrij baan gegeven na 1900», aldus Ferguson. En ziedaar de barbaarse wreedheid.
Het uitstapje naar de menselijke evolutie is bepaald niet het sterkste punt van het boek, al wordt het op het omslag aangeprezen als «pionierende combinatie van geschiedenis en evolutietheorie». Ferguson worstelt met wat dna nu eigenlijk betekent voor ons besef van etniciteit, citeert met instemming Görings visie op de Tweede Wereldoorlog als de «grote rassenoorlog» en schaart zich bij neodarwinisten die menen dat de mens van nature wantrouwig staat tegenover etnische menging. Ferguson begeeft zich duidelijk ver van zijn expertise, maar toont wel met een berg citaten aan hoe vaak de soldaten/moordenaars van de twintigste eeuw werden gedreven door etnische haat. Daarmee benadrukt hij een onderscheidend en bindend element in het geweld van de vorige eeuw.