
Aan het einde van de in steen uitgehouwen wenteltrap die het palazzo in elegante bochten doorboort, is een deur. Op de deur hangt een handgeschreven briefje met in het Italiaans: ‘gelieve de schoenen uit te trekken voor het binnentreden’. Dat moet een grap zijn. Het is te onwaarschijnlijk dat je voor het betreden van deze hoge Italiaanse ruimtes met plafondfresco’s en antieke terracotta tegelvloeren je schoenen uit zou moeten trekken.
Je verwacht het niet hier, in het ‘Palazzo Pozzali secolo XVII’, zoals een officieel bordje bij de monumentale ingang vermeldt, en je verwacht het ook niet van de bewoner, regisseur Luca Guadagnino (45). De stijlmeester, die eerst met Io sono l’amore (2009), nu met A Bigger Splash (2015), schitterende ambiances neerzet die een noodlot inhouden. Alle details kloppen weer in A Bigger Splash. Tilda Swinton, Ralph Fiennes, Matthias Schoenaerts en Dakota Johnson bewegen zich tussen het zwembad-met-uitzicht-op-zee en het exclusieve vakantiehuis op het eilandje Pantelleria (ten zuidwesten van Sicilië) op de maat van een groot dirigent, Luca Guadagnino, die de subtiele lichaamstaal tussen de vier helemaal in de vingers heeft.
Het is een rock-’n-roll-bewerking van de typisch Frans-narcistische, naar binnen gekeerde film La piscine uit 1969, die al vaker tot remakes heeft geïnspireerd, maar wat Guadagnino ermee doet is echt iets anders. Een vlijmscherpe zedenschets van de rijke westerse mens en al zijn verwende gevoeligheden, afgezet tegen die andere, kansloze mensheid, die van de overkant van de Middellandse Zee komt aanspoelen en door ons niet eens wordt gezien. We zijn meedogenloos, en we beseffen het niet eens, druk als we zijn met onze belangrijke zaken aan de rand van het vakantiezwembad.
En zo iemand, zo’n vulkaan van ironie en scherpzinnigheid, heeft op de deur een briefje hangen of je je schoenen uit wilt doen. Hij controleert ook nog bloedserieus of je het doet, voor hij dan op slag in een warme Italiaan transformeert. ‘Ciao!’, met grote, sprankelende donkere ogen. Luca Guadagnino komt uit Palermo.
Nog iets wat niet lijkt te rijmen met een zeer ambitieuze, jonge, Italiaanse regisseur uit het diepe zuiden is de locatie van dit adellijke complex: het plaatsje Crema, ergens tussen Milaan en Verona, op de saaie, platte Po-vlakte. Zo’n lieflijk, keurig onderhouden Italiaans provinciestadje waar je aanvankelijk helemaal blij doorheen loopt omdat het er schattig uitziet en iedereen er zo vertrouwd rondpeddelt op de fiets. Maar waar je dan toch bij de eerste contacten met de Noord-Italiaanse mensheid direct weer te binnen schiet waarom het Italiaanse zuiden zo veel leuker is.
Als je in hartje Crema in een mooie klassieke bar bijvoorbeeld vraagt ‘wat is het typische aperitiefje hier?’ antwoordt de eigenaar zonder je aan te kijken ‘non gh’è’ (‘dat is er niet’). En gaat geconcentreerd door met het oppoetsen van zijn glazen. Achter zijn rug, boven de glanzende espressomachine, hangen twee bordjes. Op het ene staat: ‘Iedere derde vertegenwoordiger vermoord ik. Er zijn er vandaag al twee langs geweest.’ Op het tweede: ‘We verlenen hier om de dag krediet. Dit is de dag van niet.’ Humor op z’n Noord-Italiaans.
Crema is kortom niet bepaald Hollywood aan de Tiber, filmstad Rome, waar Luca Guadagnino afstudeerde aan de universiteit La Sapienza in filmwetenschappen met een scriptie over de Amerikaanse regisseur Jonathan Demme. En waar hij zich vrij snel toegang wist te verschaffen tot de kringen van de grote maestro’s van de cinema waar hij in Palermo van droomde. Zijn passepartout was de actrice Laura Betti, die zich wel vaker ontfermde over jongens die droomden van ‘erbij horen’ zonder te weten bij wat. Haar leven was na de moord op Pier Paolo Pasolini, de enige mens ter wereld die de moeite waard was wat haar betrof, toch alleen nog maar reservetijd tot de dood.
De stichting die ze voor haar afgod ‘ppp’ in het leven had geroepen trok veel Guadagnino-achtige jongens aan. Jongens waar wat in zat, buitenstaanders met grote dromen, die het pad nog moesten vinden. In ruil voor wat hand-en-spandiensten bij de stichting bood ‘de weduwe Pasolini’ Laura Betti ze haar leven en torenhoge contacten, onder een voortdurende scheldkanonnade, maar wie daar tegen kon, kreeg er ook wat voor terug.
En zo zat de onbekende outsider Luca Guadagnino aan bij de etentjes van de Romeinse inner circle. Etentjes waar Ettore Scola polpette, mini-gehaktballetjes, draaide voor de boulimische Laura Betti, en waar hij de man waar het voor Luca Guadagnino allemaal om ging als vriend aan tafel mocht ontmoeten: Bernardo Bertolucci. Hij zat in het Walhalla van de cinema, maar hij heeft het verlaten voor het provinciale, moeilijk bereikbare Crema. Een raadsel.
Als je ernaar vraagt, doet hij eerst of zijn neus bloedt. Pas als duidelijk wordt dat je niet in zijn privé-leven wilt wroeten, maar gewoon oprecht benieuwd bent naar hoe het zo is gekomen dat hij in Crema een soort Andy Warhol-achtige Factory heeft opgericht in de koetsgebouwen rond de vierkante binnenplaats van het palazzo, ontspant hij. ‘Voor mij was Rome heel nuttig, in die zin dat ik daar heb begrepen wat ik níet wilde van mijn beroep, van hoe je tot je vak te verhouden. Rome was het negatieve voorbeeld. Een gesloten universum dat bestond uit wederzijdse afhankelijkheden, met prioriteiten die niet de mijne zijn. Ik heb ze nooit begrepen, de prioriteiten van mijn collega’s in Rome, en ook niet de innerlijke noodzaak van hun films. In mijn ogen heeft de Italiaanse cinema een narratieve houding die enorm beperkt is, navelstaarderig, zonder het elan, zonder de opwaartse beweging waar het mij om gaat en die maakt dat ik me een wereldburger voel.’
Met het woord ‘wereldburger’ zijn we meteen aanbeland bij Bernardo Bertolucci, zijn grote voorbeeld. Luca Guadagnino heeft drie jaar geleden zelfs een documentaire over hem gemaakt, die Bertolucci on Bertolucci heet. Een potpourri van Bertolucci-beelden, geplukt uit honderden interviews, in afwisselend Italiaans, veel Frans en af en toe Engels. De enige die obsessief, twee uur achter elkaar, close-up in beeld is, is Bernardo Bertolucci. Heel af en toe, als het echt niet anders kan, zie je degene tegen wie hij spreekt, maar het is eigenlijk een soort stream of consciousness die zich uitstrekt over vijftig jaar, van de verlegen/arrogante twintiger tot nu, de 76-jarige Bertolucci in de rolstoel.
Bertolucci is de enige ‘wereldburger’ van de grote Italiaanse cinema, wat Luca Guadagnino betreft. ‘Bernardo is voor mij alles. Toen ik nog maar een jongetje in Palermo was, en alles kocht en las over film wat ik maar te pakken kon krijgen, stuitte ik op verhalen over Bernardo Bertolucci, die op dat moment in de Verboden Stad van Peking The Last Emperor aan het draaien was. Zo gleed hij mijn leven binnen. Toen ik hem voor het eerst zag op tv voelde ik iets heel hevigs. Dit was de vervleselijking, het fysieke, menselijke beeld dat ik had van cinema. Dit was de ambitie waar ik naartoe wilde werken. Ik herinner me dat ik niet dacht “ik wil films maken zoals hij”, nee, mijn ambitie was haast die van een stalker. Ik wilde Bernardo zijn. Een man met een ongelooflijk sterke verleidingskracht, van onvoorstelbare schoonheid, van onhaalbare elegantie, een verbale tovenaar die achteloos switchte van Italiaans naar vloeiend Frans of Engels. Een man, een Italiaan, die ín China een film draaide over de Chinese geschiedenis met een daverende, internationale cast. Ik zag in hem, in die manier van cinema beoefenen, een soort Lorenzo de’Medici, Lorenzo Il Magnifico. Zo rijk, zo vol, zo erotisch, dát was wat cinema voor mij moest zijn.’
Het is hem zelfs gelukt vrienden te worden met Bertolucci, en hij is er trots op. ‘Als je bedenkt dat ik in 1985, op mijn veertiende in Palermo, thunderstruck was van de man die ik in 1996 persoonlijk heb leren kennen en zelfs bevriend met hem ben geraakt. Heel voorzichtig uiteraard, op mijn teenspitsen, al is Bernardo uiteindelijk een zeer genereus mens. Niet slecht, toch? Je absolute mythe binnen elf jaar tijd leren kennen. Voor een kleine jongen uit Palermo, met een vader die geschiedenisleraar was en een moeder die werkte bij de Telecom. We waren maar kleine lieden, wij, de kleine bourgeoisie van Palermo.’

Dit bewustzijn van rangen en standen, het bewustzijn van wie van ver heeft moeten komen, kenmerkt ook zijn twee films die de wereld heeft leren kennen. Bij Luca Guadagnino is het steeds de outsider, hij of zij die er niet automatisch bij hoort, die zich heeft moeten invechten tussen de rijken en beroemden, die de orde der dingen overhoop komt schoppen. In A Bigger Splash is het Paul, gespeeld door Matthias Schoenaerts, de gefrustreerde minnaar van het wereldberoemde, David Bowie-achtige popicoon, gespeeld door Tilda Swinton. En in Io sono l’amore is het de stille, mysterieuze Russische die is ingetrouwd in een puissant rijke Agnelli-familie, ook gespeeld door Tilda Swinton. Want wie Luca Guadagnino zegt, zegt Tilda Swinton.
Zij was Luca Guadagnino’s tweede passepartout naar de grote wereld. Hij moest en hij zou haar hebben voor zijn eerste film in 1999, maar hoe doe je dat, als volmaakt onbekende die zich nog niet eens regisseur mag noemen? De producent had gezegd: ‘Als je Tilda Swinton krijgt, produceer ik je. Ga maar een tijdje in mijn appartement in Londen zitten en probeer het.’
Niets werkte. Mails naar Swintons agent niet, mails naar haar niet. Uiteindelijk maakte Luca Guadagnino maar een ‘buccellato’, een ingewikkelde Siciliaanse lekkernij, een soort kerstkrans gevuld met een mengsel van gestampte amandelen, gedroogde vijgen, stukjes chocola, rozijnen, pijnboompitten, gekonfijte sinaasappelschilletjes, en dat dan weer oversprenkeld met Marsala.
Een werk van dagen, dat hij vlak voor Kerst door zijn nicht liet afleveren aan de deur van Tilda Swinton, met een beverig briefje erbij. En het wonder: ze belde, de Engelse Oscar-Bafta-en-alle-internationale-prijzen-winnares. Ze moest nu eventjes een film draaien met Tim Roth in Wales, maar ze zouden elkaar in januari weer spreken. 45 dagen lang wachtte hij haar telefoontje af in Londen, in het appartement van de producent, aan wie hij had gezegd dat Swinton al binnen was. Zenuwslopend. Toen ze belde met ‘yes’, viel hij bijna flauw. Zijn eerste film met haar, The Protagonists, is zo’n groot misverstand dat hij niet eens op Swintons oneindige Wikipedia-speellijst staat, maar een vriendschap voor het leven was geboren.
Voor Guadagnino’s doorbraak naar de internationale filmwereld was ze van levensbelang. Pas tien jaar later, in 2009, zou blijken waarom, met Io sono l’amore, een enorme hit in het buitenland, kandidaat voor de Bafta’s en de Golden Globes, in Italië door niemand gezien. Guadagnino’s blik op Italië slaat in eigen land niet aan, een eer die hij deelt met de grootste collega’s en landgenoten, zoals Fellini, Antonioni en in het heden Paolo Sorrentino.
Het gebeurde opnieuw bij A Bigger Splash, in september 2015 op het filmfestival van Venetië gepresenteerd, meesmuilend onthaald door de Italiaanse pers, juichend door de buitenlandse, met The Guardian voorop. Een meesterwerk, vond de Engelstalige pers unaniem. Overal verkocht, van Europa tot Amerika, van China tot heel Azië, en zelfs in Libanon. ‘Guadagnino is hard op weg om de grootste rivaal van Paolo Sorrentino te worden’, schreef The Guardian. ‘Zijn zwembad is een rechthoekig moeras van kolkend verlangen.’
Tilda Swinton spreekt zeer warm over hun grote, diepe vriendschap. En over de ‘long evenings at the kitchen table with lots of wine’, waaruit de twee films zijn ontstaan waaraan hij zijn huidige status te danken heeft en waarin zij de absolute hoofdrol vervult. Zij profileert zich graag als mede-auteur van de films. Luca Guadagnino heeft het liever over ‘een bepaalde atmosferische materie waaruit ideeën ontstaan’. En het is opvallend dat hij bij de naam Tilda Swinton zo snel mogelijk probeert een ander pad in te slaan. ‘U vraagt mij dit uit journalistieke redenen, om het over Tilda Swinton te hebben, dat begrijp ik. Maar mijn spirituele pingpongwedstrijd speelt zich dagelijks af met zoveel mensen, met mijn medewerkers hier in Crema, met degene met wie ik leef. Hoe werkt communicatie? Je wacht op de ander en probeert gehoord te worden. Als het klikt, als de juiste snaar wordt geraakt, wordt het plezier om een verhaal te vertellen geboren. Dat is eigenlijk het enige zinnige dat ik erover te zeggen heb.’
Het is voorzichtig laveren langs de landmijnen van Luca Guadagnino. Een is Tilda Swinton, een ander is La piscine, zo blijkt. Terwijl La piscine van Jacques Deray een film is waarin het verhaal, de plot, bloedserieus wordt genomen, en iedere opgetrokken wenkbrauw van Alain Delon, de tegen de zon dichtgeknepen ogen van Romy Schneider, staan voor een wereld van verborgen emoties, is A Bigger Splash vooral een formidabele, zeer extraverte, uitbundige parodie op onze westerse manier van zijn. En dat komt door die andere mensheid die terloops langs schuift in beeld, de mensheid van overzee, die zich de luxe van emoties niet eens kan permitteren. De aangespoelde bootvluchtelingen, die toekijken vanachter de hekken naar de westerling met zijn geglazuurde emoties, maken A Bigger Splash tot een heel andere film dan La piscine, eigenlijk tot een commentaar op de condition humaine anno 2015. Het is bedoeld als een compliment aan Guadagnino.
Een diepe, geïrriteerde zucht: ‘Ik heb het nu tot misselijk wordens toe gezegd: ik heb La piscine precies één keer gezien, toen ik zestien was. Daarna nooit meer. Het is voor mij niet meer dan een aanleiding. Ik heb niet, nooit gedacht aan een remake van La piscine. Het idee van vier mensen opgesloten in een luxevakantiehuis met zwembad heb ik tot het mijne gemaakt. Dus wat het perspectief is van La piscine kan me niets schelen. Mij interesseert alleen de film die ík heb gemaakt. En omdat ik als locatie Pantelleria heb gekozen, en omdat Pantelleria, net als andere Siciliaanse eilanden, op dit moment een aanmeerhaven is naar Europa, heb ik de natuurlijke potentie van die plek, van zijn geografische ligging, in mijn film gebruikt. Dat was onvermijdelijk. Wat mij interesseerde was vertellen hoe de hoofdpersonen in staat waren, of juist níet in staat waren, om de andere stem, de andere mensheid op het eiland Pantelleria te horen en te zien. Daar gaat het mij om, om de ánder.’
Ook weer tot grote korzeligheid leidt de suggestie dat Italië in zijn films gereduceerd is tot decor. De extreme consequentie van de succesvolle filmgenres vanaf na de Tweede Wereldoorlog die altijd Italië tot middelpunt hadden, zoals het neo-realisme, de commedia all’italiana, of misschien slaat het überhaupt op de Italiaanse cinema, die immers altíjd over Italië gaat. Terwijl Italië in de films van Luca Guadagnino dient als schitterend decor, maar alleen dat. Een heel andere mensheid, een mensheid die niets met Italië te maken heeft, beweegt zich door dat decor. Alsof er over Italië gewoon niets meer te zeggen valt, en het is overgenomen door anderen, wat ook wel een beetje zo is.
Het was alweer bedoeld als compliment, maar Guadagnino wordt er bijna boos om. ‘Nee, nee, dit wijs ik absoluut van de hand! Ik hoop dat mijn films op geen enkele manier het idee van Italië als slechts nog decor promoveren. Wat u zegt, zou kunnen slaan op La Grande Bellezza, een film die in wezen zegt: dit is ons verleden, en dat is nog het enige wat we hebben. Ik vind dat idee van Italië en van Rome een afgrijselijk idee, dat je jezelf als filmer alleen nog als de vvv beschouwt. U zult in mijn films nooit een overview vanuit de lucht zien van een mooie plek. Als u denkt aan die finale van La Grande Bellezza, die overzoom over de Tiber, de bogen van de brug, het gouden licht, en dat zou dan dus de Grande Bellezza zijn. Benissimo. Dat is een houding van Italië alleen in zijn esthetische potentie willen zien die mij totaal niet interesseert. Mijn beelden zijn altijd strikt verbonden met het verhaal, ze zijn subjectief, vanaf de grond, vanuit de ogen van een van de personages. Pantelleria hééft ’s zomers dat licht en die kleuren, ik maak geen esthetisch gebruik van de ruimte of de locatie. Alles wat ik film heeft een narratieve noodzaak, ik maak geen plaatjes!’
Het lijkt een goed idee om het gebied van de bedoelingen te verlaten. Luca Guadagnino heeft de zijne, wat wij erin zien, moeten wij weten.
Er zitten verschillende humoristische verrassingseffecten in A Bigger Splash, momenten waarop de zaal dubbelklapt van de lach. Eén van die momenten is zonder meer als Tilda Swinton ’s ochtends slaperig de ijskast opendoet en hem volgestouwd vindt met peperdure vissen en schaaldieren in alle kleuren van de regenboog en minstens twintig flessen parelende witte wijn. Haar ex-geliefde en pygmalion Ralf Fiennes staat er grijnzend naast. Hij heeft zich de avond tevoren opgedrongen als gast. Haar huidige vriendje, de gefrustreerde Matthias Schoenaerts (heel mooi gespeeld), is een afgekickte alcoholicus die geen druppel alcohol in huis mag hebben, zoals hij de avond tevoren aan Ralf Fiennes heeft verteld.
Overdaad van voedsel en drank als agressie, verhuld als genereuze geste. Een gast die zijn eigen levensstijl in jouw huis wil opdringen, een onaangenaam gevoel dat iedereen wel eens heeft meegemaakt. Prachtig verbeeld, geen woord commentaar, béng, die uitpuilende ijskast om half elf ’s ochtends, met de triomfantelijke grijns van Ralf Fiennes die ‘eventjes met de jeep naar het dorpje is gereden’. Met hún jeep uiteraard.
Guadagnino vindt dit wel een leuk compliment. ‘Ik ben een totale culinaire freak. Ik kan echt úren, úren over eten en hoe je het moet klaarmaken praten met medefreaks. Tegelijk besef ik dat het vandaag een beetje uit de hand begint te lopen met al die culinaire hobby-experts en hun agressieve manieren om het anderen op te dringen. Eten en drank is een soort way of being geworden die ook voor wat anders kan staan. Het personage van Ralf Fiennes, Harry, provoceert met zijn hoorn des overvloeds in de ijskast, andermans ijskast. Hij denkt dat hij daarmee zijn superioriteit kan laten zien, hij, de man van de wereld, met al zijn culinaire kennis. Hij beseft niet wat hij doet. Hij beseft niet dat hij daarmee een zaadje plant van iets wat in het begin onschuldig, haast grappig lijkt, maar wat halverwege de film zijn diepe, dreigende dimensie krijgt. Want de voortdurende provocaties van Harry hebben een consequentie.’
Nog één dingetje. Luca Guadagnino, zegt hij ergens in een interview, koestert als grootste droom om de Buddenbrooks te mogen verfilmen. Een jongen uit Palermo wil zich wagen aan de Duitse Tyrannosaurus Rex, de familieroman der familieromans, door Thomas Mann geschreven in 1901 en in 1929 met de Nobelprijs bekroond? Is dat echt waar?
Hij knikt plechtig. ‘Ik heb de Buddenbrooks voor het eerst gelezen toen ik twaalf was, en het heeft me nooit meer losgelaten. Vooral die ondertitel, Verfall einer Familie, dat is het waar het mij om gaat. Wat mij wezenlijk interesseert, is aantonen dat iedere verhouding een machtsverhouding is. Ik wil de illusie ontmaskeren dat er verhoudingen bestaan die niet op macht zijn gebaseerd. Als we het daarover eens zijn, kan het heel interessant worden, wat mij betreft. Machtsverhoudingen ontwikkelen zich eerst binnen de familie, de eerste groep waar we mee te maken krijgen. De Buddenbrooks zijn verblind door hun eigen machtsverhoudingen, en missen daardoor de veranderingen die zich voordoen in de maatschappij. Dat bepaalt de ondergang van deze familie, dat ze niet zien waar de ware verschuivingen plaatsvinden, omdat ze te druk zijn met de hunne. Een pracht thema, nooit mooier uitgewerkt dan door Thomas Mann. Het is mijn grootste droom, ja. Maar ik moet dan wel eerst Duits studeren.’
A Bigger Splash draait vanaf 7 april in de Nederlandse bioscoop
A Bigger Splash en Fuocoammare
De Italiaanse filmset heeft zich verplaatst naar de Siciliaanse eilanden. Naast Pantelleria van A Bigger Splash ligt het eiland Lampedusa in het Kanaal van Sicilië, pal tegenover de kust van Libië. Regisseur Gianfranco Rosi draaide over het vluchtelingenprobleem op Lampedusa de documentaire Fuocoammare, die vorige maand in Berlijn de Gouden Beer won.
De mensheid uit Afrika die in A Bigger Splash op de achtergrond blijft, verhuist in Fuocoammare naar de voorgrond. ‘Fuocoammare’ is Siciliaans dialect voor ‘Vuur op zee’. Documentairemaker Gianfranco Rosi (51) verbleef anderhalf jaar op Lampedusa om de impact van de niet aflatende stroom bootjes met vluchtelingen op de eilandbewoners vast te leggen. Zijn film is een schreeuw om aandacht van een vergeten mensheid, en dat geldt zowel voor de ‘Lampedusani’ als voor de bootvluchtelingen.
Natuurlijk valt Rosi’s schrijnende documentaire waarin nooit de zon schijnt niet te vergelijken met Luca Guadagnino’s spetterende vakantieparadijs, maar wat de twee films bindt is de mensheid die van de achtergrond naar de voorgrond wordt gehaald.
Op twee eilanden in de frontlinie tussen Europa en Afrika.
Beeld: (1) Tilda Swinton als Marianne Lane in A Bigger Splash (Lumiere); (2) Luca Guadagnino. ‘Mij interesseert alleen de film die ík heb gemaakt’ (Alessandro Albert / Getty Images)