
Daar was ook te koop een Stilleven met tulpen en andere bloemen in een vaasje van de kunstenaar Balthasar van der Ast (1593/94-1657). Wie dat kocht kon het niet onder zijn arm meenemen, omdat het na Tefaf werd uitgeleend aan het Suermondt-Ludwig-Museum in Aken, waar aan deze Van der Ast voor het eerst een overzichtstentoonstelling is gewijd.
Van der Ast is wat minder bekend dan Savery; hij is een van die grote groep zeventiende-eeuwse stillevenschilders, allemaal razend knap, allemaal met hun eigen expertisetje: Abraham van Beyeren met meloenen en fazanten, Pieter Claesz. in tabak, pijpen en haring, Willem Heda in zilver, koper, oesters, nautilusschelpen, enzovoort. Van der Ast kwam uit Middelburg en leerde het vak daar van zijn zwager, Ambrosius Bosschaert de Oude (1573-1621), die de traditie van het bloemstilleven waarschijnlijk mee had genomen uit Antwerpen. Van der Asts leertijd viel in de jaren waarin de natuur, en dan vooral de kleurige, fijnbesnaarde verzamelbare natuur, die van tulpen en schelpen en glanzende insecten, opgang deed in de nieuw-rijke cultuur van de Nederlanden. Die naturalia waren peperduur en het genot ervan, zeker in het geval van tulpen, was maar kort, en dus voorzagen de fijne stilleventjes zoals Van der Ast die kon maken in een grote behoefte.
Er is niet zo veel bekend over hem, wel dat hij zich her en der in de Republiek heeft opgehouden, met name in Utrecht en Delft, misschien om steeds nieuwe clientèle te zoeken. In Utrecht leerde hij Roelant Savery kennen, die ietsje ouder was en vrijwel hetzelfde soort werk maakte. Ze raakten bevriend. Savery had een tuin, waar Van der Ast zo ongeveer elke dag op bezoek kwam. Elke schilder had zo zijn repertoire; Van der Ast onderscheidde zich van zijn concurrenten door de weergave van veel schelpen – hij moet een aardige collectie hebben gehad – en verder vlinders, libellen, wespen en bijen; ook gebruikte hij vaak Chinese vaasjes als decorstuk. Savery schilderde wel eens een hagedisje – dat nam Van der Ast van hem over.
In Aken zijn zo’n veertig van die schilderijtjes bij elkaar. Het wonderlijke is dat de gelijkvormigheid – steeds die geelrood of witrood gevlamde tulpen, die rijpe bobbelige kweeperen en appelen, steeds dezelfde roze roos, datzelfde hagedisje – niet vervelend werkt, maar juist de indruk geeft van een zen-achtige concentratie, een steeds verdere verdieping in de ware aard van het natuurlijk onderwerp. Anders dan bij latere bloemstillevenschilders als Van Huijsum en Ruysch ging het Van der Ast niet om het spektakel; zijn werkjes worden geleidelijk stemmiger en introverter, met een sobere grijsbruine achtergrond, verstild als de potjes en schaaltjes van Zurbarán of de bloemen van Verster. Het Aker museum heeft eerder minder bekende Nederlandse kunstenaars als Jacob Backer en Cornelis Bega in het licht gezet; het is bepaald ontroerend te zien hoe hier opnieuw een heel leven van toewijding en virtuositeit naar voren komt.
Mooier dan de werkelijkheid: De stillevens van Balthasar van der Ast. Aken, Suermondt-Ludwig-Museum, t/m 5 juni; suermondt-ludwig-museum.de
Beeld: Balthasar van der Ast, Bloemen in een Wan-Li vaas en schelpen, circa 1640-1650, olieverf op paneel, 53x43 cm