Marten Toonder schreef in 1980 in een brief aan tekenaar/schrijver/regisseur Harry Geelen dat hij geschokt was door de ideeën van filmproducent Rob Houwer over de grote Bommel-tekenfilm die ze zouden gaan maken. Houwer mikte in zijn ogen op ‘een grauwe, analphabetische massa op internationaal niveau, die nog nooit van Bommel gehoord heeft’. ‘Maar’, voegde hij daar mismoedig aan toe, ‘zaken zijn zaken, en het is deze massa die tegen betaling kennis moet gaan nemen van onze fijne trillingen.’ Inderdaad, de film Als je begrijpt wat ik bedoel werd in 1983 een enorm publiekssucces, maar als artistiek product bleef het onder de maat, ook in de ogen van Marten Toonder zelf, en een tweede, betere Bommel-film is er nooit gekomen.

Het is een van de vele teleurstellingen in het tegelijk zo succesvolle leven van striptekenaar, schrijver en studio-leider Marten Toonder (1912-2005), over wie Wim Hazeu ter gelegenheid van zijn honderdste verjaardag een stevige en zeer informatieve biografie heeft geschreven, waarvoor hij uit vele brieven, aantekeningen en kladblaadjes heeft mogen putten.

Ik vind het citaat zo veelzeggend omdat je eruit kunt lezen hoe fictie en werkelijkheid bij Marten Toonder, vaak onder het mom van speelse ironie, door elkaar konden lopen. ‘Zaken zijn zaken’ is de uitdrukking van de schurkachtige zakenman Bul Super uit het verhaal De superfilm-onderneming, over ‘fijne trillingen’ heeft de meesterschilder Terpen Tijn het voortdurend. Tussen beide uitersten – louche zaken en hogere kunst – voelde Marten Toonder zich zijn hele leven beklemd. Hij was een striptekenaar die uitgroeide tot een erkend schrijver en wiens strips in ieder geval bijna altijd aan hoge maatstaven voldeden. Maar tegelijk wilde hij ook een groot zakenman zijn, de Europese Disney, hoofd van een studio die behalve strips en reclamefilms ook grote tekenfilms à la Sneeuwwitje en Bambi zou produceren.

Misschien moet je zeggen dat dit er gelukkig niet van is gekomen. Nog net op tijd besloot Toonder in 1963 dat hij het actieve werk op de studio niet meer aankon en dat het beter was zich daaruit terug te trekken, in Ierland te gaan wonen en zich op het maken (dat wil zeggen schrijven en inkten) van zijn Tom Poes-strip te concentreren. Daar danken wij tientallen van de mooiste Bommel-verhalen aan, waar ik mijn kleinkinderen nog bijna dagelijks uit voorlees.

Maar het idee van ten minste één grote tekenfilm bleef in zijn hoofd zitten, vandaar dat hij het aanbod van filmmagnaat Rob Houwer niet kon afslaan, hoewel zijn jongere broer, de schrijver Jan Gerhard Toonder, het hem dringend had afgeraden, met overigens een tamelijk absurd argument: de sterren stonden niet goed. Jan Gerhard deed aan sterrenwichelarij en doorgaans geloofde Marten daar heilig in, hoewel hij zich er lang niet altijd aan hield. Ook hier lopen fictie en werkelijkheid tot in het extreme door elkaar heen.

Wim Hazeu citeert al die raadgevingen van Martens broer en ziet in Jan Gerhard zelfs een Tom Poes die raad moet geven als deze Heer Bommel, Marten Toonder zelf dus, in de problemen komt. Het is net alsof ook Hazeu soms in de ban van de fictie van de Bommel-saga komt en hij springt maar al te graag van de werkelijkheid naar de stripverhalen en weer terug.

In elk geval is Hazeu erin geslaagd een soms wat vermoeiend, maar zeer evenwichtig beeld van Toonder te schetsen, die hij afwisselend als een zwijgzame en onverzettelijke Groningse herenboer, een slimme Rotterdamse zakenman, een zwierige Amsterdamse grand seigneur en een mysticus met Ierse en oosterse trekken neerzet. Zonder iets aan zijn vele bijzondere talenten af te doen laat hij ook de onaangename kanten van zijn karakter zien. Vooral ten aanzien van zijn kinderen – twee zoons en twee Indonesische adoptiefdochters – laat Toonder veel steken vallen. In hun jeugd heeft hij weinig aandacht voor ze, later bindt hij ze sterk aan zich, zonder daaruit weer de consequentie te trekken om ze onvoorwaardelijk te vertrouwen. Zolang zijn hartelijke en praktische vrouw Phiny Dick leeft kan die de familie bij elkaar houden. Na haar dood in 1990, na een huwelijk van 55 jaar, valt wat Wim Hazeu de ‘Toonderclan’ noemt hopeloos uiteen. Aan het einde van zijn lange leven heeft Toonder twee vrouwen verloren en drie van zijn kinderen. Met de vierde, zijn oudste zoon Eiso, is de relatie de laatste jaren zozeer verstoord dat deze niet eens op de herdenkingsplechtigheid na zijn vaders dood verscheen, en zelfs niet op de presentatie van deze biografie, waar hij wel aan heeft meegewerkt. Gelukkig hebben de kleinkinderen, als zo vaak, een veel minder gespannen verhouding met hun beroemde grootvader gehad en deze beheren nu de literaire nalatenschap. Overigens zijn bozige kinderen en afwezige weduwen vaak een zegen voor de biograaf, zoals ik uit eigen ervaring weet.

Opvallend is dat ook bijna alle leerlingen en ex-medewerkers van Toonder – en dat zijn er heel veel – een soort bozige zonen zijn geworden. Ze vinden dat ze niet genoeg erkenning kregen van Toonder en dat hun naam ten onrechte nooit werd genoemd bij de verhalen waaraan ze hebben meegewerkt, of die ze soms zelfs in hun eentje maakten. Tegelijkertijd erkennen ze dat ze veel van Toonder hebben geleerd, dat ze van hem de mogelijkheid kregen hun eigen stripverhalen te ontwikkelen en dat ze daardoor uiteindelijk hun eigen weg konden gaan. Hazeu laat zien dat ze vaak onderbetaald werden en hard moesten zwoegen. Hij laat vooral ook zien wat de zwakte van Toonder was. Hij wilde door iedereen geliefd worden, bleef vriendelijk en charmant, maar meestal heel vaag, en kwam dan plotseling met zijn kritiek uit de hoek. Vaak reageerde hij op plannen met onduidelijke mededelingen als ‘heel interessant’ en deed hij er vervolgens niets mee. Toch weet ik uit eigen ervaring dat Toonder wel degelijk probeerde de verdiensten van tekenaars als Dick Matena en Fred Julsing aan de orde te stellen, ook voor zijn eigen Bommelstrip die ze in potlood tekenden waarna hij de tekeningen inkte. Maar hij was, niet alleen op dit punt, vaak een vat vol tegenstrijdigheden.

Dat speelt nog sterker bij de moeilijke hoofdstukken van Marten Toonder in oorlogstijd: was hij iemand die van de Tweede Wereldoorlog profiteerde omdat het hem de kans gaf zijn Tom Poes-strip in De Telegraaf te plaatsen, of was hij wel degelijk een verzetsman? Hazeu laat zien dat hij allebei was, maar dat het verzetswerk pas laat in de oorlog, in het najaar van 1944, was begonnen. Toch ademde de Tom Poes-strip voor velen in die oorlogsdagen een onafhankelijke geest, om te beginnen met het eerste verhaal waarin klompenreuzen het opnemen tegen laarzenreuzen. Geen verzetsdaad, erkent ook Toonder, eerder een voorbeeld van zijn aanvankelijke naïviteit.

Jammer is dat hij later probeerde zijn verzetsdaden en verzetscontacten te antedateren en te ontkennen dat hij vrij vanzelfsprekend lid was geworden van de Kultuurkamer om zijn carrière te kunnen voortzetten. Die leugentjes bezorgden hem een slechte naam. Maar het is goed mogelijk dat hij er zelf geheel en al in is gaan geloven. Opvallend is ook dat hij nogal wat mensen die in de oorlog op verschillende manieren fout waren bij zijn studio betrok. Maar veel erger is dat Hazeu duidelijk weet te maken dat Toonder een voormalige medewerker, Jan Bouman, die al veel vroeger dan hij in het verzet zat, later verdacht probeerde te maken. Dit terwijl hij in het begin van de oorlog juist bij Bouman had geklaagd dat diens verzetswerk zijn beginnende studio in gevaar kon brengen.

Hij probeerde daarmee ook een van de meest dramatische gebeurtenissen uit de oorlog weg te redeneren. Wim Hazeu laat zien dat Martens vrouw Phiny Dick onder grote druk het adres van Toonders ondergedoken joodse compagnon aan de Duitsers kan hebben verraden. De man overleefde de oorlog niet en de anders zo blijmoedige Phiny moet er vele jaren lang depressief van zijn geweest. In zijn memoires zet Marten Toonder deze dramatische gebeurtenissen nog eens extra aan, alsof Phiny’s angsten – dat haar baby, hun zoontje Onno, zou kunnen worden bedreigd – werkelijkheid waren geworden. Het is weer zo’n voorbeeld van hoe fictie en waarheid onontwarbaar werden. In zijn leven leidde dat tot vele problemen, maar we hebben daar wel een grote hoeveelheid schitterende verhalen aan te danken.

Eveneens verschenen: Marten Toonder. Een dubbel denkraam, Schrijversprentenboek 57, samenstelling Klaas Driebergen, De Bezige Bij, 184 blz., € 24,90. Dit schrijversprentenboek hoort bij de gelijknamige overzichtstentoonstelling in het Letterkundig Museum, Den Haag, t/m 31 januari 2013

Wim Hazeu

Marten Toonder: Biografie

De Bezige Bij, 736 blz., € 29,90