Zulke van de goddelijke autoriteit voorziene voorspellingen geven de hele middeleeuwen door aanleiding tot de wildste fantasieen over een nabije bevrijding van alle zorg en pijn, die vooral de massa’s der armen in het vooruitzicht gesteld zou zijn. Dat Nieuwe Jeruzalem, niet alleen in die eeuwige toekomst maar spoedig nederdalend op aarde, moet vooral hun Jeruzalem zijn. Als pelgrims en soldaten gaan ze het zoeken op de plaats van de heilige stad in Palestina, waar de Verlosser al eerder schuld en lijden van de mens op Zijn schouders genomen had. Elk ogenblik kan de nieuwe stad immers haar poorten openen!
Die beloofde stad wordt in de geest van al die radeloze armen verward met het bestaande Jeruzalem. En ondanks alle kerkelijke verboden tegen deze ketterijen rond een aardse heilstaat blijven de armen het recht op een betere wereld afdwingen, gevoed door een niet-aflatende stroom van profetieen door agressieve volkspredikers. Ze beroepen zich niet alleen op de bijbel, maar ook op theologen als Tertullianus. Deze had namelijk in de eerste jaren van de derde eeuw laten weten dat in Judea gedurende veertig dagen elke morgen in de wolken een ommuurde stad was gezien, die in de loop van de dag vervaagde. Dat moest wel een voorteken zijn van de voorgenomen landing van het Nieuwe Jeruzalem op die plaats, ongetwijfeld ‘binnenkort’ zoals de bijbel zei.
Duizend jaar na Christus’ dood, 1033, lijkt weer een aangewezen moment om de heilstaat te verwachten. Overal trekken benden armen op weg naar Jeruzalem. Dit potentieel van even gretige als militante gelukzoekers wordt aan het eind van de elfde eeuw opgezweept tot het volbrengen van ware volkskruistochten ter bevrijding van het Heilige Land. Om reisgeld te bemachtigen en in de stemming te komen worden vooral in het Rijngebied eerst joodse gemeenschappen uitgemoord. Alleen wie zich bekeerde, werd gespaard. Voor de overige moordenaars van Christus kon geen plaats zijn in de komende heilstaat.
Vol overmoed naaien de armen zich een rood kruis op de schouder en wanen zich meteen de uitverkoren bewoners van het Nieuwe Jeruzalem, dat zij zelf zullen scheppen door de heidenen te verjagen. Voortdurend rapporteren ze elkaar een mysterieuze stad in de lucht te zien. De meesten komen niet verder dan de Balkan, onderweg bezwijkend aan ziekten, voedselgebrek, onderlinge moordpartijen of de agressie van de lokale bevolking. De enkeling die ten slotte het woestijnzand aan zijn voeten voelt schroeien, blijkt geen partij voor de heersende Seldsjoeken. Hij sterft met een glimp van Jeruzalems muren op zijn netvlies, toch verzaligd nu het heidense kromzwaard hem juist op deze plek een direct paspoort tot de hemel bezorgt.
MAAR DE DROOM blijft bestaan. Het aardse Jeruzalem, eenmaal bevrijd, moet een lustoord zijn. Had paus Urbanus zelf niet gezegd, bij zijn oproep tot een kruistocht in Clermont, dat Jeruzalem de navel van de wereld was, gelegen in een onvoorstelbaar vruchtbaar land? En deze waarlijke Tuin der Lusten zou anders dan de gesloten Hof van Eden wel degelijk toegankelijk zijn voor allen die haar verdienden. Zulke bloemrijke fantasieen over Jeruzalem zijn overigens niet alleen van christelijke aard, maar werden ook gevoed door joodse heilsverwachtingen waarvan in het Oude Testament vooral het boek Jesaja getuigt: ‘Verheugt u, samen met Jeruzalem, en juicht over haar, gij allen die haar liefhebt. Gij moogt drinken van haar luisterrijke boezem. Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik u troosten: in Jeruzalem zult gij getroost worden. Zielsblij zult gij het aanschouwen, en uw gebeente zal ontluiken als het groen.’
Deze meeslepende aankondigingen werden bevestigd door de Openbaringen en in keiharde werkelijkheid vertaald door volkspredikers, die leerden dat het Nieuwe Jeruzalem als heilstaat voor de onderdrukten gerealiseerd zou moeten worden door de Voorzienigheid een handje te helpen. Maar hoe zag die nieuwe stad er dan uit volgens Johannes? Ze zou gereed liggen als een bruid die zich voor haar man heeft getooid. Aan de buitenkant is er een hoge muur met twaalf poorten, die alle door een engel bewaakt worden. De muur is van jaspis, de stad zelf van zuiver goud. De grondstenen van de muur bestaan uit de twaalf prachtigste edelstenen die men in de middeleeuwen kende of vermoedde, alle met een eigen kleur en symboliek. Duisternis is voor eeuwig geweken, alle licht komt nu van God. Dwars door de stad stroomt het water des levens. Langs de oevers staan dito bomen die twaalf maal per jaar vruchten dragen.
ZOWEL HIER ALS in de talloze commentaren en verbeeldingen nadien valt op dat het stedelijke karakter van dit Nieuwe Jeruzalem nogal verdoezeld wordt en aan de buitenkant blijft, terwijl de vertrouwde tuinuitrusting van het aardse paradijs voor de voornaamste stoffering moet zorgen. Dit heeft veel te maken met het negatieve imago van de stad, niet alleen naar middeleeuwse overtuiging maar ook al uitvoerig aanwezig in de bijbelse en klassieke oudheid. De eerste stichter van een stad op aarde (Henoch) was de broedermoordenaar Kain en ook de stichting van Rome was door een broedermoordenaar geschied: Romulus, die zijn tweelingbroer Remus ombracht. Was de stad niet een broedplaats voor alle kwaad, vol nauwe straatjes waar men zich aan de blik van God meende te kunnen onttrekken?
Aartsvaders en kluizenaars ontvluchten de stad die het zicht op God dreigt te verblinden. Een laatmiddeleeuwse rijmtekst uit Brugge brengt dat nog heel direct onder woorden in een dialoog tussen een kluizenaar en een jongeling. Enthousiast roept de laatste uit: ‘Aan vasten, heer, kom ik niet toe evenmin als aan lezen. Wat me in beweging zet, bestaat nu uit nachtbraken, feesten en vrolijk gezelschap. Dat komt, vader, omdat ik nu middenin de stad woon. Maar zat ik net zoals u buiten, dan zou ik mij ook wel in acht nemen!’ De twaalfde-eeuwse abt Rupert van Deutz liet heel beslist weten: ‘God houdt niet van steden en burchten.’ De mens mocht niet anders dan tijdelijke verblijfplaatsen op aarde bouwen, in plaats van die immense en op uiterste duurzaamheid berekende constructies. Stond de bijbel niet vol met foute steden zoals Henoch, Jericho, Babylon, Assoer, Ninive, Sodom en Gomorra? Een brand in het stadje Deutz in 1128 interpreteerde Rupert dan ook als Gods wraak, omdat het plaatsje zich begon te ontwikkelen als handelscentrum en navenante voorzieningen trof.
Niet bekend
Zulke afgrijselijke situaties, hoe verdiend ook, vloeiden voort uit de stedelijke samenleving. Mede daarom smelt het Nieuwe Jeruzalem in beschrijvingen en uitbeeldingen samen met het paradijs dat na het Laatste Oordeel te wachten ligt. Dit Hemelse Jeruzalem heeft weliswaar nog muren van edelsteen, maar getuigt verder van het vertrouwde buitenleven waarin Adam en Eva zich zo onbekommerd thuis gevoeld hadden. Volgens de populaire artes moriendi of stervensleren die in het licht van de te verdienen hemelse beloningen het gewenste gedrag op aarde dicteerden, heerste er daar eeuwig dag, omdat nacht en duisternis niet meer zouden bestaan. Nimmer leed men meer honger of dorst en ging men gebukt onder hitte of kou, water of vuur, regen of wind, sneeuw of onweer.
HOEZEER DAT HEMELSE Jeruzalem gezien werd als een vereffeningsoord voor al het aardse lijden, volgt al uit de negatieformule die moet dienen om de attracties van dit hiernamaals te beschrijven. Er heerst geen onlust, ziekte of zwakheid. Er zijn geen stommen, doven, bultenaars of kreupelen. Nergens is onkruid te bespeuren of onrein gedierte. De prachtigste bloemen groeien er, de vruchten zijn altijd rijp. Alle inwoners zijn 33 jaar, de geheiligde eindleeftijd van Christus. Engelen maken wonderschone muziek. Iedereen is permanent dolblij.
Maar ook hier, aan het eind van de middeleeuwen, is de gedachte aan een stad, hoe arcadisch ook ingebed, nog niet verdwenen. De hemelse hof is een soort paleiszaal, bekleed met zijden laken, damast en fluweel. Daarin zwerven de uitverkoren zielen rond of rusten uit op kunstig versierde kussens.
Zulke beschrijvingen werden bevestigd in de even zo populaire visioenenliteratuur, waarin iemand rapporteerde over een bevoorrecht uitstapje naar hemel, hel en vagevuur. De bedoeling was dat het publiek door deze vaak opwindende teksten terdege doordrongen raakte van de afschuwelijke straffen die bij verkeerd gedrag te wachten stonden, maar ook van de heerlijkheden van het hiernamaals bij de juiste levenswijze. Deze teksten voegen allerlei details van persoonlijke aard toe, zeer begrijpelijk, anders zouden ze allemaal precies hetzelfde moeten vertellen. De heilige Patricius stelt vast dat er liefst drie ommuurde steden zijn in het hemelse paradijs, die een hierarchie aangeven van de schoongewassen zielen in het vagevuur via trouwe echtgenoten, maagden en martelaren naar de heiligen, engelen en ten slotte God. De muren zijn respectievelijk van zilver, goud en edelstenen. Achter de middelste bevinden zich zetels van goud en parels, en ook lessenaars met boeken vol gouden letters.
HET HEMELSE Jeruzalem geeft ook een enkele keer aanleiding tot navolging bij de inrichting van of lof op een middeleeuwse stad. Zo vergelijkt prior Philip van Harvengt in de twaalfde eeuw zijn Parijs met Jeruzalem, waar de theologische kennis tot hoge bloei gekomen zou zijn. Geestelijken stroomden in groten getale toe ‘zodat zij de vele leken die de stad bevolken weldra in aantal zullen overtreffen. Gelukkig is de stad waar zoveel eminente leraren zijn en waar theologische wetenschap op een zo hoog peil staat dat men haar de stad van de schone letteren kan noemen!’
Meer materialistisch in zijn waardering is Karel de Grote in de Franse ridderroman Aimery de Narbonne, een soort vervolg op het Roelantslied. Vanaf een heuvel kijkt hij neer op de stad Narbonne: ‘De stad lag fraai omsloten door muren en zuilen. Er rezen twintig torens op van lichtgevende steen. Middenin het centrum ving een andere toren de blik. Deze werd gekroond door een massief gouden bal. Daarin opgesloten lag een robijn die straalde met een pracht die deed denken aan de rijzende zon.’
Het is zelfs zo dat de stedelijke opzet van het hiernamaals ook enige invloed uitoefende op de middeleeuwse voorstellingen van het aardse paradijs. Dat krijgt dan allerlei bouwwerken, zoals in het reisverhaal van de ongelovige monnik Brandaan. Hij moet met zijn gezellen over de wereldzeeen trekken om persoonlijk het bewijs van Gods wonderen op aarde te aanschouwen. Ze belanden ook in het aardse paradijs, dat naar middeleeuwse opvatting gewoon op de aarde te localiseren viel, maar alleen ontoegankelijk heette te zijn. Na de verdrijving van Adam en Eva stond immers de aartsengel Michael met een vlammend zwaard voor de ingang geposteerd. Niettemin zetten de monniken voet aan wal op een eiland met gouden kiezelstrand. Daar zien zij een burcht met vergulde muren en poortstijlen van karbonkels. De rest bestaat uit de gebruikelijke tuinuitrusting van de Hof van Eden. Aan het slot wordt hun onthuld dat dit het aardse paradijs is, dat zich echter eerder aan hen openbaart in de gedaante van het Hemelse Jeruzalem.
OP DEZE MANIER werd het stedelijke karakter van het hiernamaals eveneens omgebogen naar de veel meer aanvaardbare burcht, ook al vormde deze menigmaal de kern van of de aanleiding tot een stad. Een andere manier om die stadsdimensies te doen vervagen bestond uit de projectie van het hemelse stedebouwplan op kerken en kathedralen. Daarin wordt dan alles bemeten naar de lengten, breedten en hoogten genoemd in de Openbaringen, terwijl de getallen eveneens terugkeren in een soms duizelingwekkend gedetailleerde symboliek. De schittering van goud en edelstenen bootste men na door wanden en pilaren bont te beschilderen, terwijl de zonnestralen door de gebrandschilderde ramen kleurrijke patronen toverden op de vloeren.
Die schitterende droomarchitectuur vinden we naar het model van het Hemelse Jeruzalem steeds weer terug in de middeleeuwse ridderliteratuur. De macht en hoofsheid van een vorst wordt getypeerd aan de hand van zijn scheppingskunst en de wonderbaarlijke voorzieningen die zijn hof de gasten te bieden heeft. Heel dichtbij komt de burcht die Brandaan en zijn monniken aantreffen op de berg Mons Syone. Deze heeft kristallen muren waarin koperen en bronzen dieren gegoten zitten die kunnen bewegen en geluid maken. Midden door de burcht loopt een brede rivier. De wanden van de burcht bevatten bewegende jachttaferelen. De verlichting is schitterend. De vloeren zijn van sneeuwwit glas waardoor gouden vlekken schemeren, terwijl in de bomen altijd zingende vogeltjes schuilen. Er zijn wel meer dan zesduizend torens. Alles wordt nog eens herhaald in een paleis middenin de burcht, dat geheel uit edelstenen is opgetrokken.
Hemels zijn ook de voorzieningen bij Koning Wonder, waarvan de zwaargewonde Walewein in de gelijknamige ridderroman profiteert. Hij wordt op een gouden bed gelegd, met ivoren beddeplanken. Daarnaast staan vier gouden engelen, die mooi en helder zingen. Dat geluid blijkt mechanisch voortgebracht te worden via een stelsel van onderaardse buizen en blaasbalgen. Het bed werkt genezend, zodat Walewein geheel hersteld ontwaakt en op zijn beurt de gastheer een wederdienst kan bewijzen. Hij zal de schone Ysabele, op wie koning Wonder smartelijk verliefd is, bevrijden uit het kasteel van de boze koning Assentijn. Daar verblijft ze in een paradijsje met een gouden boom. Op elk takje zit een gouden vogeltje, terwijl aan elk blaadje een gouden belletje hangt. Via wortels en stam wordt wind aangevoerd, waardoor de vogeltjes gaan zingen en de belletjes beginnen te klinken.
DEZE WERELDSE imitaties van het Jeruzalem uit de Openbaringen bleven niet beperkt tot de literatuur. Ook in werkelijkheid bouwde men aldus geinspireerde lustoorden, voorzien van automaten die onzichtbaar voortbewogen werden door wind en stoom. Ook hier was het doel om reeds op aarde voor de nodige troost en ontspanning te zorgen. Wij zouden overigens eerder van pret spreken. Het beroemdst waren de voorzieningen in het park bij het kasteel van Hesdin in Noord-Frankrijk, bekend vanaf het eind van de dertiende eeuw. Dames worden onverwacht onder hun rokken natgespoten, opgezette apen duikelen uit het plafond naar beneden en bewegen als marionetten aan kettingen. Natuurlijk is er ook een wonderboom met fluitende kunstvogeltjes. Levensgrote poppen geven de bezoekers onverwacht een draai om hun oren. Om tot rust te komen is er een zaal met een azuurblauw uitspansel, bezaaid met gouden sterren waaraan zilveren engelen hangen.
Ondertussen proberen de Moderne Devoten in het kader van hun hervormingsstreven binnen de kerk talrijke instructies te verspreiden voor de beoefening van prive- devotie door de massa. Erg in trek zijn de aanbevelingen om zich regelmatig gedachten te vormen over het Hemelse Jeruzalem. Het best kan men beginnen door te denken aan een stad, gebouwd uit goud en kostbare edelstenen… Zo proberen hoog en laag, ketters en monniken, boeren, burgers en ridders, nonnen en vorstinnen met dromen en imitaties de zaligheden van het eeuwige leven reeds op aarde te proeven. Desnoods door er alleen maar aan te denken. Al die fantasieen ballen samen in de zekerheid van het Hemelse Jeruzalem, dat zovelen zo armzalig op huis-, tuin- en keukenschaal probeerden te bewonen. Maar hoe was anders het bestaan op aarde te verdragen?
Een hemel op aarde
Een stad zonder honger, zonder nacht, zonder gebochelden. Alles wat de aardse steden onleefbaar maakte ontbrak in het Hemelse Jeruzalem. Daar wilden ze heen, de middeleeuwse paupers. Desnoods om er te sterven onder een heidens zwaard.
IN DE BIJBEL wordt op verschillende plaatsen voorspeld dat een Nieuw of Hemels Jeruzalem de voltooiing der tijden zal bekronen. Daar zullen de goede en witgewassen zielen het eeuwige heil smaken. Maar volgens de Openbaringen van Johannes, beter bekend als de Apocalyps, komt nog voordien die nieuwe stad uit de hemel zakken als woonplaats voor de heiligen en rechtvaardigen. Die kunnen daar dan wonen gedurende een Duizendjarig Rijk van weelde en overvloed.
www.groene.nl/1995/47