‘Ik heb hier goede contacten. Met de Turkse buren, maar ook met de Marokkaanse overbuurman. Ik zou er niet willen wonen, maar dat is voor de kinderen: al die auto’s voor de deur. Verder is het een fijne buurt.’ Aldus Mehmet Erol, de eigenaar van bakkerij Safak Firini in de Pretoriusstraat, Amsterdam. Een man van Nederlandse afmetingen, lang en dun. Hij heeft een open en goedlachs gezicht met de stereotiepe Turkse snor. Hij draagt een geblokte spencer op een overhemd en een lichte broek. In accentloos Nederlands weet Erol zich goed uit te drukken, en een compliment over zijn taalbeheersing neemt hij blij in ontvangst. Van zijn personeel eist hij ook dat ze goed Nederlands spreken: ‘Een klant wil meer dan brood alleen, namelijk even een babbeltje maken. Mensen hebben behoefte aan een gesprek. Het zijn ook veel oudere mensen die hier komen. Soms heb je er natuurlijk geen zin in, maar het is ook wel heel leuk. Het hoort erbij.’
Om een succesvolle zaak van de grond te krijgen kunnen Turkse ondernemers niet alleen op de Turkse gemeenschap gokken. En dus verdiepen ze zich ook in wat al die andere mensen eigenlijk willen en dat blijkt simpel: vers, goedkoop en vriendelijk zijn de sleutelwoorden. Waar het over zaken gaat, delft de ideologie het onderspit: ‘Je moet klanten niet afschrikken met het Turkse uiterlijk van je zaak, maar juist uitnodigen.’ Een tolerante en open houding naar de klantenkring is de beste manier om winst te maken en zelf lol in het werk te houden.
In de Pretoriusstraat in Amsterdam-Oost liggen drie Turkse zaken gebroederlijk naast elkaar. Het is nog vroeg, maar bij groenteboer Helal Et Gida staat al een uitdragerij aan fruit voor de deur, die de passant naar binnen lokt. Op zaterdagmiddag staat de winkel altijd overvol. De wachttijden voor de kassa kunnen aardig oplopen, toch laat niemand zich ontmoedigen. Wie afrekent wordt gegroet met een vriendelijk ‘dag buurman’. Naar hetzelfde gebruik waarmee je in Zuid-Amerika elke vrouw ‘tia’ – tante – kunt noemen, is hier iedere klant ‘buurman’. De eigenaar, Hüseyin Akbiyik, een kleine man met licht haar, herinnert zich nog goed hoe moeilijk het begin was, vijftien jaar geleden: ‘Ik heb bij heel veel banken krediet aangevraagd, maar ik kreeg geen antwoord. Ik heb van familie geld geleend en ben hier met vijftienduizend gulden begonnen. Eerst hadden we heel weinig artikelen. Daarna zijn we elke maand iets gegroeid.’ Ter ere van hun vijftienjarig jubileum liet Akbiyik een kookboekje drukken waar de speciale producten uit zijn winkel in gebruikt worden. Het eerste exemplaar reikte hij uit aan Femke Halsema, al jaren een ‘buurvrouw’. Over de reden om dat jubileum zo duidelijk te markeren zegt hij: ‘Wij zijn heel blij, omdat wij hebben goed gedaan. Wij kijken naar ons achter en wat heb ik al gedaan: ging er iets verkeerd is er iemand kwijtgeraakt? Nee!’
Een paar huizen verderop, bij restaurant Meram, is alles nog stil. Daar gaan de deuren pas om twaalf uur open, maar dan blijven ze wel tot middernacht serveren. De eigenaar, Erdogan Yüce, was al vijf jaar compagnon in het restaurant van zijn oom toen hij in 1999 voor zichzelf begon. Hij had zelf wat geld gespaard en wél een lening gekregen. Bang dat het mis zou gaan was hij niet: ‘Ik had ervaring en kapitaal, dat is wat je nodig hebt.’ Yüce, netjes gekleed, groet tijdens ons gesprek praktisch iedereen die de zaak binnenloopt. Hij loopt zelf niet rond op de werkvloer, maar lijkt elke klant die hier een broodje shoarma komt eten te kennen. Anders dan zijn buren staat hij niet de hele dag in de zaak, maar houdt meer van bovenaf de touwtjes in handen.
Het bijzondere aan restaurant Meram is dat dit het eerste Turkse familierestaurant in Nederland is. Er zit een duidelijke filosofie achter: de ene kant van de zaak is voor families en de andere kant is voor mannen die zonder vrouw of kinderen komen eten. Ook schenken ze geen alcohol. Toen Yüce met dit concept begon, kreeg hij veel negatieve reacties. Maar in de praktijk bleek het een succes.
De drie eigenaren zijn tijdens hun puberteit naar Nederland verhuisd vanuit het midden en oosten van Turkije. Niet met een American Dream, maar met een Dutch Dream. Inmiddels, zo’n twintig jaar later, hebben ze alledrie een gezin met jonge kinderen en zijn de baas van een goedlopende zaak. Alles te danken aan hun eigen initiatief. Want anders dan vele Nederlanders durfden zij op relatief jonge leeftijd de gok te nemen om een eigen zaak te starten.
Akbiyik en Yüce beheersen het Nederlands niet vloeiend, maar dat staat een goede communicatie niet in de weg. Beiden weten zich, al is het soms met een creatieve omweg, prima te redden. ‘Eigenlijk spreek ik hier nog het minste Nederlands’, grapt Yüce. ‘Ik heb helaas niet de mogelijkheid gehad om hier naar school te gaan, omdat ik moest werken.’ Mensen die geen Nederlands spreken neemt hij niet aan: ‘Ik denk dat het ook goed is dat ik ze afwijs, dan zijn ze meer gemotiveerd om het te leren.’

Hüseyin Akbiyik, eigenaar van de groentezaak Helal Et Gida
Van alle zaken in de buurt, Turks of niet Turks, kent Yüce de eigenaar: ‘Wij moeten met z’n allen zorgen dat het er goed uitziet. Dat we goede spullen verkopen.’ Toen de vorige bakker naar zijn smaak niet genoeg zijn best deed, sprak hij hem daarop aan. ‘Ik heb hem gezegd dat hij moet kiezen: of reclame maken, klanten trekken, hard je best doen of anders liever stoppen. Twee maanden later hield hij ermee op. Hij kwam bij me langs en zei dat ik gelijk had. De bakker die er nu in zit is een kennis van me. Hij werkt hard en maakt er iets moois van.’
Voor de deur van bakkerij Safak Firini stopt een gemeentelijk veegwagentje. Er springt een donkere jongen in oranje overall uit, die de winkel in loopt en nog geen minuut later met twee goed ingepakte Turkse pizza’s naar buiten komt. Ondertussen parkeert Akbiyik in het vak ernaast zijn vrachtwagen en beginnen de mannen, allen gehuld in een groen schort, met uitladen. Akbiyik rijdt elke ochtend naar het Amsterdamse foodcenter en koopt daar vers in: ‘Ik koop producten van kwaliteit één. Als die heel duur zijn, dan koop ik ook wat mindere, zodat mensen kunnen kiezen. Het moet wel betaalbaar blijven. Elke dag groente en fruit een prijs geven, dat is heel belangrijk.’
Bakker Erol is zich bewust van de concurrentie van de supermarkt, die nog geen tweehonderd meter verderop ligt: ‘Een Turks brood is veel goedkoper dan een Nederlands brood van de bakker. Supermarkten zijn wel goedkoper dan ons. Maar wat wil je nou: wil je oud en goedkoop brood of wil je vers? Vers en goedkoop is toch altijd het beste.’
In hun nuchtere, zakelijke en tolerante houding lijken de drie heren perfect geïntegreerde Nederlanders. Hun werkmentaliteit heeft hen geholpen om hun plek te vinden. Een eigen zaak vereist interesse in de samenleving. Je moet de wensen van je klanten in hun ogen kunnen lezen. Alcohol en varkensvlees zullen weliswaar niet aan het assortiment worden toegevoegd, maar verder staan ze overal voor open. Ze beperken zich niet enkel tot Turks voedsel. ‘Vraagt de klant om iets anders, dan ga ik dat voor hem zoeken’, zegt Akbiyik. En Erol verkoopt niet alleen Turks, maar ook Marokkaans, Italiaans, Frans, Spaans, Iraans en Nederlands brood.

Erdogan Yüce in zijn restaurant Meram
Als ze aan het eind van de dag de laatste dozen fruit naar binnen brengen, rent er nog snel een klant naar binnen voor een krop sla. Het is al half zeven en sinds acht uur ’s ochtends is Helal Et Gida al open. Hetzelfde geldt voor de bakkerij. Lange openingstijden trekken nou eenmaal meer klanten. Erol: ‘Vroeger werkte ik twaalf uur per dag. Ik probeer nu wat minder te werken, maar het is nog steeds veel. Dat zie ik Nederlandse bakkers niet doen. Die werken acht uur per dag. Gelijk hebben ze misschien. Maar ik werk liever wat meer, dan is mijn klant tenminste tevreden. Ik vind het bovendien heerlijk om hier te zijn. Als ik op vakantie ben, dan mis ik het gewoon. Dat ik zoiets heb van: ik wil wel weer terug. Ik mis mijn klanten en mijn collega’s.’
Bij het opstarten van de zaak werkten ze allemaal lange dagen, twaalf uur op een dag was eerder regel dan uitzondering, en altijd zes dagen in de week. Yüce doet het nu wat rustiger aan, maar daarmee doelt hij nog steeds op werkdagen van ruim acht uur. Hij wil nooit stoppen met werken. Sterker, hij heeft grote ambities: hij zou graag van Meram een keten maken met in elke stad een restaurant.
Voor Akbiyik, de groenteman, is zijn werk ‘een grote hobby’. Hij werkt altijd minimaal twaalf uur per dag: ‘Ik ben nog jong, dus ik kan misschien nog vijftien jaar hard werken.’ Hij heeft net een tweede vestiging opgezet in Amsterdam-West: ‘Het begin is een beetje kinderachtig. Maar ik geloof dat wij alletwee de zaken goed gaan moderniseren. Wij zijn nog jong, dus wij moeten nog hard werken. Niet alleen voor geld, maar ook voor de mensen. Als je alleen aan geld denkt, hou je het niet vijftien jaar vol.’
In restaurant Meram werken alleen mannen. Keurige jongens met kortgeknipte haren in roze overhemd en zwarte broek, die af en aan rennen en vaak te verlegen zijn voor een praatje. Dat is bij de bakker wel anders. Daar jubelen de vrouwen achter de toonbank je bij binnenkomst een vrolijk ‘goedemorgen’ tegemoet. Vrouwen inderdaad. Meestal kleurig gekleed, zowel met als zonder hoofddoek. Bij de groenteboer zit er ook een vrouw achter de kassa. Zij draagt altijd een hoofddoek. Blijkt hier een ideologisch verschil tussen de drie eigenaren, die allemaal moslim zijn?
Het blijkt dat in 2001 in het restaurant een vrouw heeft gewerkt en ook zonder hoofddoekje. Het was namelijk een Nederlandse. Daarmee heeft Yüce meteen een unicum: als enige van de drie zaken heeft hij een Nederlander in dienst gehad. ‘Zij bediende het familiegedeelte van het restaurant en dat ging heel goed.’ Na de verbouwing, die komend jaar gaat plaatsvinden, wil hij meer meisjes aan gaan nemen voor in de bediening: ‘Ik heb dan liever meisjes zonder hoofddoekje. Het is geen kantoorbaan, ze moeten er toegankelijk uitzien.’ In de zaak worden andere mores gehanteerd dan daarbuiten. Het belang van de klant staat in deze afweging voorop.
Ook Erol heeft graag vrouwen in de zaak: ‘Ik wil liever door een vrouw geholpen worden. Die kunnen dit werk gewoon veel beter. Niet dat ik het zelf niet zou kunnen, maar toch. Een vrouw heeft meestal meer geduld, dat zijn betere verkopers. Het werk achter, het brood bakken, dat hoeven vrouwen niet te doen. Daar heb ik mannen voor.’ Is dat omdat het zwaar werk is? ‘Het is zwaar werk, maar al was het niet zwaar: het is iets voor mannen.’ Wat betreft hoofddoekjes zegt hij: ‘Het maakt mij niet uit of een vrouw een hoofddoek draagt. Het gaat om de persoon onder de hoofddoek. Maar van mijn vrouw heb ik liever dat ze een hoofddoek draagt. Dat is aan mij.’
De vrouw van Akbiyik droeg dertien jaar lang geen hoofddoek. Sinds een paar jaar interesseert ze zich meer voor de islam en leest er veel over op internet. Afgelopen jaar ondernam ze met haar man de reis naar Mekka. Daar droeg ze een hoofddoek en na thuiskomst heeft ze die niet meer afgedaan. Hem maakt het niets uit: ‘Ik geloof niet dat goed zijn van een hoofddoek afhangt.’
Erol hoopt wel dat zijn dochter een hoofddoek zal dragen: ‘Ik zal haar niet dwingen, maar ik zal haar wel uitleggen waarom dat beter is. Meestal dwingen de ouders, en wat doet het kind, dat gaat naar school en doet de hoofddoek af. Net als ramadan: ze doen thuis mee, maar op school gaan ze stiekem eten. Als het stiekem is, is het niet goed. Het is mij niet uitgelegd. Ik heb het opgepakt, maar ik heb er wel jarenlang moeite mee gehad. Ik dacht altijd: ik moet bidden, maar waarom moet ik bidden? Ik wil niet opleggen, maar uitleggen. Je bent pas moslim als je snapt waarom je het bent.’
Toen Yüce de eerste keer in Nederland kwam was hij vijftien. Zijn oom had hem uitgenodigd om tijdens zijn vakantie van het lyceum in Konya een kijkje in Nederland te nemen. Het Europese beviel hem, hij wilde na twee weken niet meer terug. Voor Yüce is het duidelijk dat zijn toekomst in Nederland ligt. Anders dan veel andere Turken in Nederland droomt hij niet van terugkeren naar Turkije of een oude dag daar: ‘Veel mensen leven met de helft van hun hoofd in Turkije, maar dat is niet goed, dan wordt het leven hier niets. Zij houden zich veel te veel bezig met de politiek daar. Terwijl ze beter over de Nederlandse politiek kunnen praten. Ik zit als bestuurder in een stichting en daar bespreken we dat soort dingen. Wat goed is voor ons, als ondernemers, en wat niet. Ik ben honderd procent hier, voor mij is Turkije een vakantieland.’
In het algemeen is politiek een onderwerp waar in de Turkse gemeenschap veel over gesproken wordt. Alledrie de ondernemers blijken aanhanger te zijn van de akp, de partij van premier Erdogan. Bij de laatste verkiezingen hebben ze op die partij gestemd, behalve Yüce. Hij mag niet meer stemmen in Turkije aangezien hij vier jaar geleden zijn Turkse paspoort heeft opgegeven. ‘Daar heb ik bewust voor gekozen. Ik voel me Nederlander. Ook mijn kinderen hebben alleen een Nederlands paspoort. Ze zijn hier geboren en daar ben ik blij om. Dat geeft ze goede kansen. Mijn vrouw heeft nog wel een Turks paspoort. Zij wacht nog even met het aanvragen van een Nederlands paspoort, ze wil eerst beter Nederlands leren.’
Yüce is dan ook meer geïnteresseerd in Nederlandse politiek. Hij stemde pvda, maar afgelopen jaar d66, vanwege zijn onvrede over de manier waarop de pvda in de paspoortenkwestie een aantal Turkse leden uit de partij had gezet. Erol koos wél voor de pvda, omdat die het meest positief tegenover Turken staat, maar eigenlijk houdt hij zich niet zo bezig met politiek: ‘Zolang het maar geen cda is. Want dat is een christelijke partij. Niet dat ik ze niet respecteer, maar ik ben moslim. Dus daar zou ik niet op stemmen.’ Akbiyik hield het bij Femke Halsema. Eigenlijk is hij niet zo van GroenLinks: ‘Ik heb mijn stem gegeven omdat zij buurvrouw is. Wij zijn niet meer heel politiek.’ In Turkije doet hij hetzelfde, daar kiest hij Gul, omdat die uit zijn geboorteplaats Kayseri komt.
Akbiyik is niet zo uitgesproken over een mogelijke terugkeer. In principe wil hij graag in Nederland blijven, tenminste als de zaken hun voor de wind blijven gaan. Zit het tegen, dan gaan ze misschien terug. Vooralsnog hebben ze het naar hun zin.
Erol heeft nog wel dromen in Turkije: ‘Ik heb een goede zaak, een mooi huis en een auto. Alles heb ik eigenlijk. De zorg is hier beter. Wat dat betreft zit ik goed. Toch wil ik wel terug, maar niet nu, het is nog niet rustig genoeg om mijn kinderen te laten opgroeien met de Turkse cultuur. Hier is het moeilijker om je kinderen tot moslim op te voeden. Want ze zitten tussen twee culturen. Bovendien zijn er ook nog andere moslimkinderen die bijvoorbeeld niet hoeven te vasten tijdens de ramadan. Dat is moeilijk uit te leggen. In Oost-Turkije, waar ik vandaan kom, doet iedereen mee aan de ramadan. Dan accepteert een kind dat veel sneller. Ook zien ze alle vrouwen met een hoofddoek lopen. Dan is het makkelijker om tegen meisjes te zeggen: jij mag het ook opdoen. Dan willen ze het eerder. Mijn zusjes keken er vanaf heel klein al naar uit. Dat is heel anders dan: wanneer moet ik het? Kijk, wij wonen hier, dus dat is lastig. Wij proberen zo veel mogelijk door te geven. Willen ze het niet, dan hebben wij ons best gedaan. Dan is het jammer.’

Mehmet Erol van bakkerij Safak Firini
Erol sluit de bakkerij af en stapt in de auto om naar Almere te rijden, naar zijn huis met tuin en daarachter een speeltuin voor de kinderen: ‘Voor hen is dat belangrijk, dan maar een uurtje file, dat neem ik voor lief.’ Terwijl Erol de straat uit rijdt, zit het bij restaurant Meram overvol. Na zeven uur kan er gratis geparkeerd worden in de straat. Veel taxichauffeurs grijpen die mogelijkheid om even lekker te gaan eten.