DE ZWITSERS-ENGELSE filosoof Alain de Botton begint zijn nieuwste essaybundel, Religion for Atheists, met te zeggen dat de saaiste, meest onproductieve vraag die je over godsdienst kunt stellen, is of het waar is - dat wil zeggen, of de regels en rites ooit met klaroengeschal uit de hemel zijn verkondigd aan profeten en celestiale wezens.
En toch is de dominante stroming van de nieuwe atheïsten zo resoluut, en zo venijnig in dit afzweren van geloof als irrationeel, dat we vergeten dat we allerlei basale, menselijke emoties en ideeën van gemeenschap en solidariteit vele honderden jaren bijna uitsluitend vanuit onze godsdienst hebben beleefd. De Botton haast zich te zeggen dat hij zelf een atheïst is, van kinds af aan, maar dat de seculiere maatschappij ‘oneerlijk verarmd’ is doordat we onszelf allerlei levensvragen niet meer durven te stellen omdat ze, om Nietzsche te parafraseren, zijn omgeven met 'de onwelriekende geur van religie’. We schrikken terug van het woord 'moraliteit’ en gebruiken 'preek’ alleen nog op een pejoratieve manier. We kijken neer op rituelen die al eeuwenlang een samenbrengende en troostende kwaliteiten hebben. Het idee dat kunst een ethische missie zou hebben vinden we eng.
Wat we in West-Europa meemaken, schrijft De Botton, is een 'omgekeerd proces van religieuze kolonisatie’: hoe scheiden we de ideeën en rituelen van de godsdienstige instituties die ze zo lang geclaimd hebben, en hoe kunnen we ze inzetten in onze seculiere levens?
De Botton, nooit te beroerd zijn filosofie in een handjevol tips en aanbevelingen te presenteren, besteedt een lang hoofdstuk aan kunst en musea. Wat blijft er over van de kunstbeleving van de seculiere bezoeker als je die met die van de godsdienstige vergelijkt? Neem het beeld dat in het Louvre staat en daar geïdentificeerd wordt als Maagd met kind, gestolen uit de Kathedraal van Saint-Denis, in het revolutiejaar 1789. Eeuwenlang knielden mensen neer voor het beeld van de Heilige Maria, en putten kracht uit haar mededogen en sereniteit. Echter, in handen van het Louvre is het een object geworden waar we geen kracht uit hoeven te halen, maar dat we enkel moeten begrijpen - dat het beeld gemaakt is van verguld zilver, dat Maria in haar vrije hand een kristallen fleur-de-lis houdt en dat het werk typerend is voor Parijs metaalwerk gemaakt in de eerste helft van de veertiende eeuw, dat dit beeld weer gemodelleerd is naar een Byzantijns model dat de Maagd van Tederheid heet en dat dit weer het eerste bekende voorbeeld is van het doorschijnende basse-taille enamelwerk dat voor het eerst ontwikkeld is door Toscaanse vaklui, eind dertiende eeuw.
Op deze manier, schrijft De Botton, verworden musea tot een warenhuis vol concrete informatie, interessant voor het handjevol gespecialiseerde academici, maar zonder waarde voor de bezoeker die inspiratie hoopt te vinden in kunst, cultuur en geschiedenis. Als musea echt de kerken van de seculiere tijd zouden zijn, zoals zo vaak beweerd, dan merk je dat alleen nog aan het feit dat musea de laatste plekken zijn in de publieke ruimte waar je stapvoets loopt en niet hardop praat.
ALAIN DE BOTTON is duidelijk nog nooit midden in de krokusvakantie in het Scheepsvaartmuseum geweest. Op de deur naar de zalen waar de maritieme landschappen van Hollandse meesters te zien zijn, hangt een A4'tje: 'Schilderijen niet aanraken AUB.’ Het blaadje hangt scheef aan een plakbandje, iemand heeft het waarschijnlijk die ochtend nog uitgeprint, omdat dat blijkbaar noodzakelijk was; kennelijk is het voor de bezoeker van het Scheepvaartmuseum niet vanzelfsprekend dat je schilderijen niet aanraakt aub.
Als je binnenkomt zie je direct een schilderij dat de zeeslag bij Gibraltar afbeeldt (25 april 1607, Spanje tegen Nederland; Nederland vernietigde de Spaanse vloot en niet zo'n beetje ook) van Cornelis Claesz. van Wieringen (1575-1633). Of eigenlijk: het schilderij zie je pas in tweede instantie. Allereerst zie je een enorm touchscreen op een tafel twee meter voor het daadwerkelijke schilderij aan de muur, waarop dezelfde afbeelding te zien is. Op het touchscreen kun je met een vingerbeweging de zeeslag heen en weer bewegen en inzoomen waar je wilt. Op verschillende plekken staan pulserende rondjes, waar, als je er met je vinger op drukt, informatie uit te voorschijn komt: een omgekeerde Nederlandse vlag betekende 'man overboord’, de zeeslag was een beslissend moment in de Tachtigjarige Oorlog et cetera. Een zaal verderop wordt een nog uitgebreidere methode gehanteerd voor een schilderij van het schip de Willem Barentsz dat ergens in de Noordelijke IJszee aanmeert, door Louis Apol (1860-1936). Op het touchscreen kun je een grotere, grove voorstudie zien die Apol met potlood heeft geschetst voordat hij met verf ging werken en kun je een puzzelopdracht doen, waarbij je een aantal stukken van het schilderij naar de juiste plek moet slepen.
Net als bij Maagd met kind in het Louvre reikt het museum je informatie aan, maar hier mag je zelf kiezen welke informatie je tot je neemt en wanneer. De kennisoverdracht is laagdrempeliger geworden, terwijl je door het puzzelspelletje de afbeelding niet alleen ziet, maar ook vormgeeft en zo heel direct tot je neemt. Ook het idee dat het museum een kerk is, in de zin dat je niet hardop praat en stapvoets loopt, kan in het Scheepvaartmuseum, excusez, overboord. Iedereen praat hardop, niet alleen de bezoekers, jong en oud, maar ook het museum zelf. In de zaal 'De Zeereis’ loopt de toeschouwer door een aantal ruimtes die bijna als een parcours zijn ontworpen, waar je langs uitstekende kanonnen manoeuvreert terwijl er op muren video wordt geprojecteerd. De video toont 'een spannend virtueel avontuur op zee’: we volgen kleine scènes van een gezelschap acteurs in zeventiende-eeuwse kledij tijdens hun reis op de vloot van admiraal De Ruyter. Bij elke scène geeft acteur Waldemar Torenstra, in spijkerbroek en gympies, tekst en uitleg: het donkere meisje (prachtig gefilmd, alsof ze Vermeers Melkmeisje is) wordt door haar eigenaren teruggestuurd naar de koloniën, omdat, zo dachten Nederlandse regenten, donkere mensen ziek zouden worden in de Nederlandse winter. We zien hoe haar Nederlandse bazin haar een stuk brood uit handen pakt, terwijl ze tegen iemand buiten beeld klaagt over datzelfde dienstmeisje, dat ze verder geen blik waardig gunt.
Als de video is afgelopen kan de bezoeker kijken naar de historische objecten die verderop geëtaleerd worden, die de opkomst, het gebruik van, en het afschaffen van slavernij op de koloniën illustreren. Het heeft een hoog Klokhuis-gehalte en dat moet kunnen: het Scheepvaartmuseum zet in op gezinnen, veel jongens met hun opa’s, bezoekers die de meer stijve musea zullen mijden. Over De Zeereis schreef Koen Kleijn vorig jaar in De Groene Amsterdammer (12-10), kort na de heropening van het museum: 'Hier worden die objecten dus getoond aan het eind: als convergentiepunt van een historische sensatie die wordt opgewekt door een visuele fictie. Dat was vroeger andersom: toen werd de sensatie door het object zelf geëntameerd, begeleid door wat informatie op een tekstbordje of van een gids. Vroeger toonde een museum “dingen, waar een verhaal aan vastzat”, nu presenteert het “verhalen, waar een echt ding bij hoort”.’ >
Het Scheepvaartmuseum zet dus in op sensatie om een verhaal te vertellen, een experience. De vraag is echter, midden in de krokusvakantie, wat er van dat verhaal overblijft. Op drukke dagen - en die moeten er volop zijn: van de heropening op 2 oktober tot en met 31 december, meldt het museum in een persbericht, trok het een whopping 155.492 bezoekers - is het moeilijk de verschillende zalen chronologisch door te lopen. Bezoekers blijven plakken bij de touchscreens en haasten zich vervolgens langs de schilderijen waar geen gadgets bij zijn. De Zeereis, die toch de pretentie heeft je het verhaal te vertellen hoe de scheepsvaart de Republiek der Nederlanden de Gouden Eeuw in leidde, is zo rumoerig in al haar ambities dat de rode lijn moeilijk te volgen is. En dat is nog even afgezien van het gezin voor je, dat bijna uitsluitend oog heeft voor dat ene bekende gezicht in een regentenkostuum, wiens naam de hele tijd op het puntje van hun tong ligt. Pas bij de laatste video komt het eruit:
'Dat is Kees! Uit Flodder!’
NIET ALLEEN Alain de Botton pleit voor een nieuw denken over musea - wat dat betreft is hij bepaald niet de eerste, om niet te zeggen dat hij rijkelijk achterloopt. Musea met vaste collecties zoeken al jaren dynamische manieren deze te presenteren, in de veronderstelling dat de vanzelfsprekendheid waarmee museale objecten onze interesse zouden moeten trekken lang en breed voorbij is. Beste voorbeeld in Nederland is waarschijnlijk het Spoorwegmuseum in Utrecht, dat al jaren behoort tot de top-5 best bezochte musea, en dat in 2005 drastisch van formule veranderde. Het maakte van het museum een soort themapark waar de bezoekers doorheen kunnen banjeren en waar de collectie slechts functioneert als een decorstuk.
Een van de belangrijkste boeken over kunstbeleving in de 21ste eeuw is De barbaren, uit 2006, van de Italiaanse schrijver Alessandro Barrico. Het is te makkelijk om te zeggen dat zijn barbaren 'de generatie van nu’ zijn, de jongens en meisjes die in tijden van breedband volwassen zijn geworden; in feite geldt het voor iedereen die door nieuwe technieken sneller is gaan leven en daardoor minder geduld heeft om cultuur tot zich te nemen. In plaats van bij één ding de diepte in te gaan, gaan ze (wij) bij honderd dingen langs de oppervlakte. De barbaren worden toegetrokken 'naar plekken waar ze “doorgangssystemen” vinden. In hun zoektocht naar betekenis, naar ervaring, gaan ze op zoek naar handelingen waar ze snel in kunnen en gemakkelijk weer uit kunnen. Ze geven de voorkeur aan systemen die de beweging niet opvangen, maar genereren.’
In een interview in De Groene Amsterdammer haalde Paul Spies (25-8-2010), directeur van wat toen nog het Amsterdams Historisch Museum heette en nu, gewoon, het Amsterdam Museum, De barbaren aan: 'Vroeger had je ervaring als je heel veel van hetzelfde had gedaan, de diepte in’ (verbeeldt met zijn handen een verticale kolom). 'Nu is ervaring het tegenovergestelde, zo veel mogelijk verschillende dingen’ (legt de kolom horizontaal). 'Je moet deze oppervlaktesurfers niet veroordelen, zegt Barrico, de hoeveelheid ervaring, de grootte van de kolom, blijft hetzelfde. Dat betekent iets voor museumbezoekers. In dat half uurtje surfen ze door wat je ze aanbiedt, of dat nu veel of weinig is. Dus dan heeft het geen zin iets te maken van drie uur. Die grote ploegen toeristen krijgen nu een eindeloos chronologisch lint te zien. Maar toeristen hebben zojuist die gekke stad gezien, willen weten hoe dat nu zit met die verbouwingen en die prostitutie.’
De permanente tentoonstelling die Spies toen voor ogen had is er nu: Amsterdam DNA, die op de website meteen het onderkopje 'Het DNA van Amsterdam in 45 minuten’ heeft. Net als het Scheepvaartmuseum wil het Amsterdam Museum een 'verhaal vertellen’ en daarin komen veel dezelfde thema’s terug die ook in het Scheepvaartmuseum aan bod komen: de Gouden Eeuw, zeevaart, handelsgeest, dynamiek, oorlog en avontuur.
De experience van de bezoeker van Amsterdam DNA bestaat eruit dat hij bij de entree een velletje met een code krijgt, die hij op bepaalde plekken kan laten scannen, waarna korte video’s worden geactiveerd. Bij het eerste scanmoment zie je een slof in beeld, een schoen uit de dertiende eeuw gevonden in de Mokumse klei, terwijl wordt verteld hoe Amsterdam duizend jaar geleden verrees, gebouwd op palen. Je ziet in duizelingwekkende vaart geanimeerde huizen uit de grond schieten, ziet hoe de stadsplattegrond steeds verder wordt ingevuld, en dan boem, eindigen de voice-over en de aanzwellende muziek weer met de gevonden schoen in beeld - de schoen die in een vitrine naast je staat en nu ineens de status van superster heeft. Het voelt alsof je net Gladiator gezien hebt en zodra de aftiteling in beeld komt, ineens in levenden lijve Russell Crowe naast je ziet staan. Hetzelfde gevoel krijg je bij het zien van de animatie over de Franse tijd, die begint met het schilderij Napoleon op de Dam van Mathieu Van Bree (1811) en ongeveer eindigt met de twee sleutels die Napoleon ontving, die speciaal voor de gelegenheid vervaardigd waren door de zilversmid Diederik Lodewijk Bennewitz. De zilveren sleutel, en het pluche kussentje waarop ze aan Bonaparte werden aangereikt, hangen op ooghoogte naast je als je naar de video kijkt.
HET IS NATUURLIJK niet helemaal eerlijk het Amsterdam Museum één op één met het Scheepsvaartmuseum te vergelijken. De musea hebben andere middelen tot hun beschikking en mikken op een ander publiek. Toch zijn juist hun verschillen veelzeggend. Het vernieuwde Scheepvaartmuseum is, maar dat heeft iedereen al geschreven, een godsgruwelijk mooi ding. Het robuuste Zeemagazijn stond daar al eeuwen aan het Kattenburgerplein, zichtbaar voor iedereen die vanaf station Amstel in de trein naar Centraal Station zat, als een Bastille, of in ieder geval als iets wat ooit, als de revolutie uitbreekt, veroverd zou moeten worden. Maar van binnen is het hoekige ontwerp uitnodigend open en licht. Je bent direct jaloers op die ene nachtportier die de sterren ziet door 1016 stukken glas die de magistrale koepel van Laurent Ney vormen, wanneer hij ’s avonds laat over de binnenplaats loopt, wanneer deze niet bevolkt wordt door volwassen mannen en hun kinderen die op de grond zitten en zelfgesmeerde boterhammen eten.
Het gebouw alleen, en dat zal het museum heel goed beseffen, geeft al zo veel historische sensatie dat het lijkt alsof het dat wil temperen in de tentoonstellingen. Heden en verleden worden naar elkaar gebracht, door het verleden, met de acteurs, te presenteren op een manier dat de bezoeker zich ermee kan identificeren. Hun scènes zijn vaak koddig, de presentator geeft de scheepsjongen eens een aai over zijn bol. Het is speelser, maar maakt het daardoor ook trivialer.
Het Amsterdam Museum doet niet aan humor ('After Erasmus, Netherlandish humanism was short on jokes’, schrijft Simon Schama in The Embarrassment of Riches, zijn studie van de Hollandse moraal in de Gouden Eeuw) maar focust op de heroïek van het verleden. Er zijn kanttekeningen, over slavernij op de koloniën, over collaboratie met de nazi’s, maar de boventoon is patriottistisch: van de vier thema’s die Amsterdam DNA behandelt - ondernemerschap, vrijdenken, creativiteit en burgerschap - ligt de klemtoon nadrukkelijk op vrijdenken, en dan vooral vrijdenken als heldhaftig verzet tegen dictatoriale dreiging, van achtereenvolgens de Spanjaarden, de Fransen en de Duitsers. Misschien was het de roffelende muziek bij de video’s, misschien was het mijn koningsgezinde opvoeding, maar ik betrapte me meerdere keren op kippenvel.
De chronologische ontwikkeling van de stad staat in een grafisch format met cijfers en poppetjes in een rode doorlopende balk op de wanden: het uitbreken van de Opstand, de komst van Alva, de Alteratie, het oprichten van de Vereenigde Oostindische Compagnie, historische gebeurtenissen die ondersteund worden met historische objecten en audiofragmenten die te beluisteren zijn via koptelefoons. In de muren zijn kijkgaten gemaakt, waardoor je zicht hebt op de Schuttersgallerij in de welkomsthal van het museum, schilderijen die te groot zouden zijn om in de tentoonstelling op te nemen - een buitengewoon ingenieuze inrichting van het doolhof dat het voormalige Burgerweeshuis is.
Maar het zijn vooral de animaties die de show stelen. Prachtig is de animatie van het schilderij Vogelvlucht van Jan Micker (1652), waarin het schilderij, een aanzicht van Amsterdam vanuit de lucht, van 2D in 3D verandert en je als een meeuw in duikvlucht door de stad gaat. Nog slimmer is de video waarin het schilderij De bouw van twee gashouders van De Hollandsche Gazfabriek aan de Schans uit 1847, door Cornelis Springer (1817-1891), centraal staat: opnieuw gaat de animatie in 3D door het schilderij heen, zoomt in op bepaalde onderdelen, in dit geval op de molen die op de achtergrond te zien is, terwijl op de voorgrond fabrieken gebouwd worden, de moderne tijd aanbreekt.
Als je vervolgens het schilderij zelf ziet, valt je meteen de eenzame molen op - iets wat je anders waarschijnlijk gemist had. Dat is meteen het definiërende verschil tussen het Scheepvaartmuseum en het Amsterdam Museum: het Scheepvaart gebruikt zijn collectie om de bezoeker een experience te bieden, en het Amsterdam Museum gebruikt een experience om de bezoeker zijn collectie te laten beleven.
Ik deed overigens veertig minuten over de tentoonstelling.