Belgrado, 5 oktober 2000 — Het Parlement en het gebouw van de staatstelevisie staan in brand. Een paar honderd meter verderop rennen onafhankelijke journalisten het mediacentrum in. Tranen en snotslierten druppen op de met zweet doordrenkte kleren. In de wc geeft een vrouw over, een andere spoelt met een mengsel van water en soda het traangas uit haar ogen. Het meisje bij de wasbak staart naar de kraan en herhaalt om de vier seconden «Mijn God, mijn God», als in trance. Buiten ligt een dode man. De menigte loopt onverstoord door, richting Parlement. Dan rent iedereen de andere kant op. De man blijft alleen achter. In het mediacentrum grijpen journalisten naar de telefoon om de ambulance te bellen, maar alle lijnen zijn dood. De menigte hergroepeert zich en loopt weer richting Parlement. «Hij heeft vast een hartaanval gehad», zegt een fotograaf die door de luxaflex een foto probeert te maken, «een hartaanval van geluk». Het meisje dat tegen het raam gedrukt naar buiten staart, huilt. Van verdriet.

Televisiemonitoren hangen verspreid door de ruimte. Op CNN zijn live beelden uit Belgrado te zien. «Moeten we via Amerika zien wat hier om de hoek gebeurt», mompelt de directeur van een onafhankelijk televisiestation terwijl hij zich hoestend en proestend ontdoet van een kogelvrij vest. Zelfs het vest is zeiknat. «Wij werken ons dood, maar onze beelden zijn alleen in een paar dorpen in het binnenland te zien. Vooruit Voja, niet in je ogen wrijven, sluit dat ding aan verdomme!» Cameraman Voja probeert zijn vol gedraaide videoband via de camera op een televisietoestel te vertonen. Zijn handen trillen te erg om de plugjes en de snoertjes aan te koppelen. Hij was net bij de brandende staatstelevisie. «De klootzakken die naar buiten kwamen, riepen: ‹Niet slaan, we deden alleen ons werk.› De hufters. Het was dat ik de camera in mijn handen had», zegt hij. Zijn collega van de radio fluistert dat Milanovic, de directeur van RTS, net niet is doodgeslagen. «Hij die onze kinderen dood heeft laten bombarderen», kopte een paar dagen eerder een onafhankelijke krant. Milanovic zou twaalf uur voor de Navo-bombardementen gewaarschuwd zijn over het exacte tijdstip ervan, zodat hij het gebouw kon ontruimen, maar hij heeft verzuimd dit te doen «om met onze lijken de Navo te kunnen pakken!» aldus het artikel. De radioman werkt in één teug een dubbele whisky weg. «Iemand heeft de schoft een politiehelm op het hoofd geduwd, dat was zijn geluk, anders was zijn schedel doormidden geslagen», zegt hij. «Dat hij er gewoon nog zat, ongelooflijk!»

Die dag zond RTS, de staatstelevisie, amusementsprogramma’s uit alsof er niets aan de hand was. De bewoners van Belgrado wisten beter. De oppositie had opgeroepen om drie uur bij het Parlement te verzamelen. Groepen Serviërs uit het hele land zouden ‘s ochtends door de barricaden breken. Er werd gepraat met leger en politie. Weinigen kenden het volledige plan, velen maakten zich zorgen over de afloop ervan, maar iedereen wist waar en wanneer het in werking trad.

Toen de datum op mijn horloge nog maar net op vijf oktober was gesprongen, stond ik bij de krantenkiosk tegenover het huis waar ik logeer. De oude man die ik door op het raampje te kloppen elke nacht wakker maak — «Natuurlijk moet je kloppen, anders verkoop ik niets. Ik slaap hier al bijna een jaar om studieboeken voor mijn kinderen te kunnen betalen» — was dit keer klaarwakker. «Koop vandaag wat extra water en chocolade, want eh…» Hij keek me net zo vragend aan als ik hem. Konden we elkaar vertrouwen? «Ik weet niet of ik hier morgen ben, het kan gevaarlijk worden, vandaar», stamelde hij.

Ik was al drie weken in Belgrado en het was er grimmiger geweest dan ooit. Oud-president Stambolic, een vijand van Milosevic, was spoor loos verdwenen; onder de leden van jongerenorganisatie Otpor regende het arrestaties; buitenlandse journalisten waren het land uitgezet; tegenstanders van het regime waren met ontslag bedreigd of erger; telefoongesprekken waren met hoorbare klikken afgeluisterd; de oppositie was in de staatsmedia beschuldigd van landverraad en in elk café zat minstens één leren-jas-met-zonnebril-en-krant, zodat er vooral geen misverstand zou bestaan.

De anders zo praatgrage taxichauffeurs hielden hun mond. Alleen als ze Radio Index aan hadden, de enige onafhankelijke radiozender in Belgrado, of als een van de onafhankelijke kranten op het dashboard lag, raakte ik niet in paniek wanneer ze net iets te lang naar mijn rugzak keken waarin ik in een oude toilet tas met wat sokken erbovenop mijn vi deo camera vervoerde. Op advies van collega’s haalde ik na elke opname de echte tape eruit en stopte ik er een lege in: «Als de politie je aanhoudt, pakt ze de camera of het bandje af.» Aangehouden waren de collega’s allemaal, in elkaar geslagen en bedreigd ook. «Dan praten wij nog met een Belgrado’s accent», hadden ze gezegd. «Als ze óns al uitmaken voor Navo-huurling en landverrader, is er voor jou helemaal weinig hoop. Jij bent de Navo zelf.»

Na de verkiezingsoverwinning van de oppositie werden de Index-luisterende taxichauffeurs spraakzamer. «Hij is er geweest, de schoft!» «Schoft» vooral vanwege de brandstofprijzen — de laagste in Europa maar voor hen niet op te brengen —, vanwege hun kinderen die al maanden op kapotte schoenen lopen, vanwege sancties die ze niet hebben verdiend, oorlogen die ze «niet hebben gevoerd» of tegen hun wil. Oorlogen die Milosevic allemaal heeft verloren. De schoft, de machtswellusteling, de bedrieger. «Zelf op hem gestemd? Hoe kom je erbij? Hij heeft de afgelopen tien jaar zijn overwinning gestolen. Deze keer komt hij er niet mee weg. Al moet ik dood. Als hij blijft, is er geen reden meer om te leven.»

De oude man van de krantenkiosk had geen radio en hij verkocht álle kranten. Ik kocht een extra fles water en liet hem het wisselgeld houden, voor het geluk. «Na dertien jaar hebben we geluk verdiend», knikte hij.

’s Ochtends op het kantoor van Otpor was het een komen en gaan. Aan deze vreedzame jongerenbeweging is de verkiezingsoverwinning grotendeels te danken. Met ludieke acties heeft Otpor de bevolking systematisch van angst bevrijd en met de simpele boodschap «Gotov je» (Hij is er geweest) heeft de beweging alle neuzen een kant op gekregen.

Otpor-leiders hadden deze dag hun pak verruild voor spijkerbroek en baseballpet. Er werden rugzakken aangesleept uit de winkels die nog open waren. Op de wc werden ze in- en overgeladen. Men sprak alleen nog maar in codetaal. Telefoontjes van activisten uit andere steden die de barricaden hadden doorbroken en oprukten naar het centrum van Belgrado, werden met gejuich ontvangen. Rond drie uur was de stoet die onder leiding van Otpor richting Parlement vertrok, groter dan ooit . Vijftigduizend jongeren, studenten , scholieren en sympathisanten met vlaggen, stickers en fluitjes. Een straat verderop eenzelfde stoet met vakbondsvlaggen. In een andere straat boeren, huisvrouwen en arbeiders. Van alle kanten stroomde het plein voor het Parlement vol. «Kon ik Milosevic maar in een helikopter zetten, zodat-ie dit kon zien. Dit is een grotere straf dan het Tribunaal», fluisterde een bejaarde man een paar minuten voordat de revolutie begon.

Over en over herhaalt CNN de beelden van de bestorming van het Parlement. Op de Servische tv is niets te zien; alle stations zijn uit de lucht gehaald. Voja weet eindelijk zijn camera aan te sluiten. Mensen met vlaggen en fluitjes, de menigte op het plein, traangas, stenen, brandende politieauto’s. De directeur met het kogelvrije vest schudt zijn hoofd: «Het lijken wel beelden van eeuwen geleden. Ik kan me niet voorstellen dat ik er net nog midden in stond, verdorie. Historisch materiaal, Voja!»

Radio B92 schalt door de boxen met live verslagen van journalisten die zich nog in het parlementsgebouw bevinden. In het mediacentrum is het traangas te ruiken. Hoestend en tranend probeert men van binnenkomende journalisten de nieuwste informatie te krijgen. De directeur van het mediacentrum roept via de microfoon iedereen op tot kalmte. De radioman die weer naar buiten is gegaan, komt terug met een politieknuppel. Zijn trofee. De knuppel gaat van hand tot hand. Een zucht van opluchting; de politie is aan de kant van het volk gaan staan. Dan schreeuwt iemand uit: «Op RTS is beeld!»

Iedereen rent richting tv-toestellen. Een man in een slecht zittend truitje, onopge maakt, schraapt in een provisorisch studiootje zijn keel. Het geluid wordt harder gezet. «Servië is vrij.» Er wordt gejoeld, geapplaudisseerd. Dan richt de presentator zich tot allen die «niet in de gelegenheid zijn geweest te weten te komen wat zich vandaag in hun land heeft afgespeeld».

Ik stel me de kijker voor die vijftien jaar lang via dit net heeft aangehoord hoe hij bedreigd werd door achtereenvolgens de separatisten uit Kosovo, de Ustasja uit Kroatië, de fanatieke Moedjahidien uit Bosnië, de Albanese terroristen, de Navo, Europa en Amerika. De hele wereld was erop uit hem van zijn vrijheid, zijn geschiedenis en alles wat hem lief is te beroven. Ik stel me die kijker voor die zich na het zien van het slecht zittende truitje en de rauwe beelden van Voja die zonder enig commentaar ongemonteerd worden uitgezonden, in de ogen wrijft en op zijn tv begint te slaan omdat hij denkt dat er iets mis is. Die vervolgens naar een ander net zapt en ook daar een truitje in een provisorisch studiootje ziet, net als op het derde net. Overal stemmen die vertellen dat hij eindelijk, eindelijk vrij is.

De ogen van de journalisten om me heen vullen zich met tranen. «Waarom hebben we dit verdomme niet veel eerder gedaan», fluistert de radioman.

Activisten van Otpor huilen op straat, kussen elkaar, ballen de vuist. De afgelopen twee jaar hebben ze hun studie laten zitten. Nachten hebben ze doorgehaald. Al hun tijd, energie en dromen hebben ze in dit moment gestoken. «Wat erg, ik voel helemaal niets», snikt een van hen.

De volgende dag neemt Milosevic op tv afscheid. Hij gaat van nu af aan aandacht geven aan zijn kleinkind. «Ik vond het bijna zielig hoe hij erbij stond», zegt een vrouw bij de krantenkiosk. «Zeg dat maar tegen al die mensen die dankzij hem geen kleinkinderen hebben, mens!» bijt een ander haar toe. In het kantoor van Otpor staan zestig cameraploegen. Een paar honderd westerse journalisten die van Milosevic geen visum kregen, zijn eindelijk in Belgrado. «Ze vragen allemaal hetzelfde en we vertellen ze hetzelfde», grijnst Vukasin, de leider van de persafdeling. «Wij van Otpor hadden zoiets stukken efficiënter aangepakt.» Milos, de leider van de demonstraties, bijt op zijn lippen. Hij heeft journalisten gezien van staatsmedia als RTS, Politika en Tanjug. «Het is dat we een vreedzame beweging zijn, anders had ik ze het liefst het raam uitgegooid, de ratten.» De journalist van Politika bevestigt dat hij voor het eerst op het kantoor van Otpor is, tot nu toe volgens zijn krant een terroristische en extremistische organisatie. Hij fluistert: «Ik ben hier ook niet vrijwillig. Ik ben afgezet als eindredacteur en dit is nu mijn straf.» De journalist die vroeger onder hem werkte, is nu zijn eindredacteur.

«Dat bedoel ik: het is stuivertje wisselen en verder is er niets veranderd», zegt Voja. «Om gek van te worden. Alsof ik in een huis vol slangen wakker word. Zij die alle oorlogen mede hebben veroorzaakt, drinken nu koffie in het mediacentrum.»

Tegenover het kantoor van Otpor staat op de muur geschreven: «Hier stonden agenten van de binnenlandse veiligheidsdienst. Sinds 5 oktober zijn ze weg. Leve vrij Servië.» Binnen vraagt een activist zich af hoe hij ervoor kan zorgen dat de agent die hem in elkaar heeft geslagen vanwege het dragen van een T-shirt met de Otpor-vuist erop, zijn verdiende loon krijgt. De leiders zullen wel wat bedenken, hoopt hij. Nu het eerste doel is gerealiseerd — «Milosevic weg» — worden al plannen gemaakt om het tweede doel te bereiken: «Het systeem weg.»

«Gelukkig hébben we nog een doel», grapt Vukasin tegen de verzamelde pers, «anders had ik niets meer te doen. Het eerste doel kostte ons twee jaar. Het tweede zullen we zeker binnen dertig jaar bereiken.»

Het lied van de SPS, de partij van Milosevic, schalt door de Otpor-boksen. Activisten doen gierend van de lach SPS-speldjes op. «We hebben beloofd altijd de oppositie te zullen steunen. Nu is de SPS de oppositie, dus zijn we vanaf vandaag vóór Milosevic», schateren ze het uit. Vukasin is bezorgder dan ooit. «Niets is nog klaar, er is nog een lange weg te gaan.»

Bij de krantenkiosk klopt de oude man op het raampje. «We hebben gewonnen meisje, gewonnen.» Ik leg mijn hand in zijn hand en hij neemt mijn vuist in zijn vuist, zonder de stem van Radio Index of een onafhankelijke krant als herkenningsteken.

Hulp uit het Westen is niet nodig

«Ik wil hem weg hebben voordat ik vertrek», zou Madeleine Albright volgens Newsweek tegen haar medewerkers hebben gezegd. Maar voorlopig kan de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken naar «hem» fluiten. Uiteraard is de nieuwe Joegoslavische president Vojislav Kostunica niet van zins toe te geven aan de grillen van «Mrs Halfbright». En ook niet aan die van de internationale gemeenschap, trouwens. Milosevic levert hij niet uit. Het zou te veel lijken alsof hij gecapituleerd heeft voor het Westen, meent een enkele oplettende commentator. Kennelijk speelt daarbij de gedachte in het achterhoofd dat Kostunica hierin uiterst berekenend zou zijn

Maar de werkelijke reden zou wel eens kunnen zijn dat Kostunica, zoals zo'n beetje elke Serviër, niet bepaald geneigd is om ook maar een duimbreed toe te geven aan degenen die zijn land hebben kapotgebombardeerd, hem zijn mythische bakermat hebben afgenomen en met zinloze sancties (het Joegoslavische leger heeft nog nooit gebrek gehad aan wapens of benzine) Milosevic rijk en het volk arm hebben gemaakt.

Het is dan ook tamelijk pervers om onze eigen «halfbright», minister van Buitenlandse Zaken Van Aartsen, afgelopen donderdag bij Nova te horen verkondigen dat de westerse politiek en de sancties uiteindelijk hebben bijgedragen aan de val van Milosevic. Het tegenovergestelde is waar: de sancties hebben het cliëntèlesysteem verstevigd waaraan Milosevic zijn macht ontleende; en het openbaar maken van de aanklacht van het Joegoslavië Tribunaal heeft zijn vastklampen aan de macht zo wanhopig gemaakt dat hij op die gedenkwaardige vijfde oktober iets deed waarvan hij wist dat het hem noodlottig kon worden: hij droeg het leger op om met geweld op te treden tegen de eigen bevolking. Het leger weigerde, de revolutie was een feit.

Inmiddels hebben de media ontdekt dat Kostunica een «nationalist» is. In Pristina circuleert een foto van de president met een kalasjnikov, naar verluidt genomen op Kosovaars grondgebied in 1998, tijdens het hoogtepunt van de strijd tegen het uçk. Kostunica heeft duidelijk gemaakt dat Kosovo onderdeel van Joegolavië is en blijft, en dat hij het Joegoslavië Tribunaal niet erkent. Maar welke oppositieleider was géén nationalist? Stuk voor stuk steunden ze alle Servische oorlogen. De reden dat Kostunica door de kiezers werd geaccepteerd als oppositieleider is dat hij nooit heeft samengewerkt met Milosevic. Én omdat hij nationaal denkt. Zo bezien is het hele Servische volk een grote bende grimmige Nationalverbrecher, maar dat mag je eigenlijk niet zeggen.

De ervaring van Servië met het Westen, dat het bombardeerde en isoleerde, is ronduit belabberd. En aan het besef dat duizenden Serviërs zich de afgelopen negen jaar schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden, is het volk begrijpelijkerwijs nog lang niet toe. De berechting van Milosevic in Servië kan een begin zijn van het besef van wat de Serviërs hebben aangericht met hun jarenlange steun aan «de slachter van de Balkan».

Net zomin als bij hun revolutie hebben ze daarbij het Westen nodig. (Joeri Boom)