
Met een gestaag uitdijend oeuvre waaraan ze onlangs The Paying Guests toevoegde, in vertaling verschenen als De huisgenoten, blaast Sarah Waters de klassieke vertelkunst nieuw leven in. Sterker nog: ze vervolmaakt die kunst. Een nieuwe roman van haar hand is steevast verrassend en vertrouwd tegelijkertijd.
Bij haar nieuwe roman had ik mezelf op een rantsoen van honderd bladzijden per dag gezet. Of eigenlijk was het een opdracht die ik mezelf gesteld had – ik moest het op tijd uit hebben, want kon haar interviewen in Londen – maar ik trof mezelf al gauw middernachtelijk aan, niet meer kunnende ophouden.
De huisgenoten is een roman die langzaam op gang komt, met een typische Waters-heldin, een eenzame en ongelukkige ‘spinster’ (let wel, het verhaal speelt zich af in de jaren twintig van de vorige eeuw, en een vrouw kon al een spinster worden genoemd als ze op 22-jarige leeftijd nog niet getrouwd was) die samen met haar moeder in een herenhuis in sjiek Londen woont. Een huis dat na het overlijden van de vader, en het sneuvelen van de beide broers in de Eerste Wereldoorlog, veel te groot is geworden. En bovendien kampen moeder en dochter met een acuut geldtekort, en dus nemen ze huurders in huis, een pas getrouwd stel. Vreemde geluiden, opdringerige mensen met bijbehorende families, het wordt allemaal erg sterk door Waters beschreven. Wat doet het met je als je privacy wordt geschonden? De andere kant is dat de ‘paying guests’ ook leven in de brouwerij met zich meebrengen, avontuur en… romance.
Met haar stilistische en technische vermogens bewerkstelligt Waters een sappigheid, spanning en intrige die normaliter tot het domein van de soap opera behoren. In mij gloeit het boek nog na als ik tegenover de schrijfster zit, die zich presenteert als een en al voorkomendheid, zachtheid, bescheidenheid. Gosh, zegt ze als ze ergens over na wil denken, en mmm als ze naar m’n vraag luistert, en that’s very interesting. Ze is zo aardig en tegelijkertijd zo professioneel dat ik er verlegen van word.
‘Ik wil gewoon het verhaal op de best mogelijke manier vertellen’, zegt ze een paar keer. En dat dat haar deze keer meer moeite, en tijd, heeft gekost dan bij haar vorige romans.
Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. De huisgenoten neemt een paar keer een onverwachte draai en lijkt dan even een ander boek te worden. Het is een domestic novel, over gewone mensen met grootse passies, maar ook een hitchcockiaanse thriller, én het ontpopt zich tegen het einde als een rechtbankdrama. Maar bovenal is het een liefdesverhaal, waarin de ene vrouw tegen de andere zegt: ‘I barely knew I had a skin until I met you.’
Dat de roman ditmaal moeilijker was om te schrijven, zo vertelt ze me, was omdat ze voor het eerst eerder de periode had waarin ze haar verhaal wilde situeren dan het verhaal zelf. Van de jaren twintig wist ze gewoon niet zo veel, en ze was er nieuwsgierig naar. Pas toen ze allerlei boeken las over en uit die tijd besefte ze dat het een periode in de Engelse geschiedenis was waar mannen afwezig waren. Ze waren opgeslokt door de Eerste Wereldoorlog, gesneuveld, vermist geraakt, of ze kwamen gewond en getraumatiseerd terug van het front. Ze haalde allerlei documentatie overhoop, op zoek naar de juiste context, en liet het verhaal, en de personages, pas gaandeweg ontstaan. Daardoor nam ze een paar keer ‘the wrong turning’, zoals ze dat noemt. Maar bleef zichzelf daarbij ook verrassen.
Waters is een schrijfster die behalve de vertelkunst ook die van het bedrog tot in de finesses beheerst. Niet alleen haar personages vallen eraan ten prooi, maar ook haar lezers. Altijd blijkt alles anders in elkaar te zitten dan je zo’n drie- of vierhonderd bladzijden lang denkt. Vaak komt in haar werk de naïeve, romantische geest in de handen van een meer berekenend type. Figuren die denken de regisseur van hun eigen leven te zijn, blijken uiteindelijk pionnen in een onbestuurbaar programma, al was het maar omdat ze over een onvermoede hartstocht beschikken. De spanning in haar romans komt niet voort uit het achterhouden van informatie, maar uit het beperkte zicht dat de personages blijken te hebben op zichzelf en hun omgeving. Ze zien wat ze verwachten te zien. Bij het omslaan van de bladzijden van De huisgenoten was ik meer dan ooit beducht om – samen met die arme verliefde spinster – voor de gek gehouden te worden. Als ik haar dit vertel, begint ze te lachen.
‘Actually’, zegt ze, ‘wilde ik het nóg pijnlijker maken. Als mensen elkaar gebruiken is dat al erg, maar ik dacht gaandeweg dat het nog erger zou zijn als de liefde die ik beschrijf echt is. En zelfs met een echte liefde kunnen er onderstromen zijn van niet-weten. Je weet nooit echt wat in het hoofd van je geliefde omgaat, zeker als die geliefde getrouwd is. Een huwelijk is een vreemd geheim ding. You can never tell.’
Het is moeilijk in details te treden over de plot van De huisgenoten, zonder essentiële zaken weg te geven. Ik verraad echter niets als ik zeg dat er een sóórt open einde is. Tot en met de laatste zin blijft in de lucht hangen wat de personages gedaan zouden hebben áls… Het is een riskant einde. Als je dit niet zorgvuldig doet, blijft de lezer achter met het gevoel door de schrijver in de steek gelaten te zijn. Overbodig misschien te zeggen dat het hier niet alleen heel goed werkt, maar ook het enige einde lijkt te kunnen zijn. Toch vraag ik me af of de schrijfster zelf wél helemaal weet hoe haar personages gehandeld zouden hebben mocht het erop aankomen.
‘Ik weet het niet’, zegt ze. ‘Iedereen wil graag denken dat je het juiste doet in zo’n soort situatie. Maar dat is van buitenaf altijd makkelijk gezegd. Het is heel goed mogelijk dat ze voor hun eigen hachje zouden hebben gekozen en de rest van hun leven devastated zouden zijn. Dat is zeer wel mogelijk.’
Een Nederlandse schrijver vertelde mij onlangs over het onderscheid tussen het sociale ik en het diepere ik, le moi profond. Het is dat diepere ik dat uiteindelijk schaamteloos genoeg is om het boek te schrijven. Herkent u zo’n tweedeling bij uzelf?
‘Gosh, that’s interesting. (lange stilte) Er is bij mij nogal een overlap tussen die twee ik’en. Ik ben een tamelijk solitair persoon, en het schrijven past me omdat het een solitaire activiteit is. Het appelleert aan dat essentiële deel van mij dat gelukkig is om alleen te zijn. Maar alleen in relatie tot anderen komen we toch min of meer tot leven. En ik hoop dat veel van wat er voor mij toe doet terwijl ik met mijn vrienden of mijn partner praat dezelfde dingen zijn als die worden geactiveerd terwijl ik een roman aan het schrijven ben.’
Ze kijkt me met een onzeker lachje aan. ‘Slaat dit antwoord ergens op?’
Voelt u zich naakt door uw werk? Kwetsbaar?
Ze zucht. ‘Mensen denken dingen van je… Er is duidelijk een grote kloof tussen de ervaring van het schrijven en de ervaring van schrijver-in-de-wereld zijn, op het podium staan. Het is heel makkelijk om je zelfvertrouwen als schrijver te verliezen. Schrijven kán heel opwindend zijn, ik kan echt ongelooflijk opgewonden zijn als ik zit te schrijven. Ik kan een stuk gaan wandelen met het boek in mijn hoofd, dan ben ik bijna té vol van het boek. Maar tegelijkertijd kan ik er ongelooflijk depressief over zijn en ook over mijn eigen talent, het gebrek eraan. Ik ervaar echt heel diepe dieptes tijdens het schrijven, en die dingen… Niemand ziet dat eigenlijk. Zelfs als ik er wat over zou willen zeggen, kan ik het niet duidelijk maken. En ook dat is de kloof tussen het openbare en de privé-sfeer.’
Is er niet een manier om die onzekerheid niet te groot te laten worden? Ik bedoel, u heeft nogal wat ervaring inmiddels.
‘Je moet geduldig zijn, dat sowieso. Maar het is niet zo dat het met ieder boek gemakkelijker wordt. De laatste schrijfmaanden waren heel intens. Ik zat met de deadline hijgend in mijn nek, ik wist niet of ik het verhaal op een goeie manier kon afwikkelen. Ervaring helpt niet technisch gezien, het helpt alleen om te weten dat het eerder is gebeurd, en dat ik gewoon moet kalmeren, geduld moet hebben, iets anders moet proberen, door moet blijven gaan. Blijven herschrijven herschrijven herschrijven, tóns of rewriting.’
Als ik haar vraag of ze nooit moe wordt, roept ze al I do! voor ik mijn zin kan afmaken. Ik licht toe dat ik eigenlijk bedoelde of ze nooit moe word van de roman, als genre.
‘Nee, dat denk ik niet. I love storytelling. I love that. Misschien komt het juist altijd wel op die techniek aan. Ik wil het verhaal voor de lezer maken, daar draait alles om, en ik geloof dat er altijd een goeie manier is om dat verhaal te vertellen en als je maar hard genoeg werkt, dat je die dan vindt.’
Waarom schrijft u nooit over het heden?
‘Iedere roman komt voort uit de vorige. Zelfs toen ik van de Victoriaanse tijd naar de jaren veertig van de vorige eeuw ging (ze doelt op De nachtwacht, dat zich rond de Tweede Wereldoorlog afspeelt en in vergelijking met voorgangers als Vingervlug en Fluwelen begeerte opeens een breuk betekende, zowel in tijd en sfeer als in vertelwijze – mp) voelde het als de juiste plek, de juiste periode. En ik heb nog nooit gevoeld dat de juiste tijd om naartoe te verhuizen de huidige tijd was. Misschien dat dat nog wel eens gebeurt, maar waarschijnlijk niet al met het volgende boek.’
Ze zegt het alsof het waarschijnlijk nóóit het volgende boek zal zijn dat zich in het heden afspeelt. En vertelt dat een bijkomend voordeel van even klaar te zijn met schrijven is dat ze eindelijk weer ‘zomaar’ wat kan lezen. Op het moment leest ze The Power The Glory van Graham Greene. In het verleden had ze wel al het een en ander van Greene gelezen, maar ze is nu toch weer oprecht verrast door de kracht waarmee hij over grote issues schrijft, over menselijke verantwoordelijkheid. Haar favoriete schrijvers zijn negentiende-eeuwse vertellers als Charles Dickens en de Brontës, en die herleest ze ook geregeld. Van de meer moderne schrijvers houdt ze erg van Hilary Mantel, Kazuo Ishiguro, Margaret Atwood… Maar nu is ze ook ‘into’ Proust, zij het dat ze die tot zich neemt via een luisterboek.
‘Het is heerlijk, vooral ’s avonds voor het slapen gaan. Ik lig in bed zeker twintig minuten te luisteren, het heeft iets heel intiems zo’n stem in je oor die Proust leest. Het levert de ideale gemoedstoestand op, een afwisseling van concentratie en wegdromen.’
Ze vraagt of ik de romans van Arnold Bennett ken. ‘Hij is er heel goed in het huiselijke leven te beschrijven.’ En Damon Galgut, de Zuid-Afrikaanse schrijver? Ze las pas zijn In a Strange Room, heel erg goed. Ik noteer het allemaal braaf, want ben nieuwsgierig naar wat zij mooi vindt. Uit het hoofd citeert ze Dickens, een fragment uit Great Expectations. Het is haar favoriete citaat, vertelt ze, maar ik moet wel even checken of het klopt. Ze verontschuldigt zich: ‘Ik klink nu alsof ik een Dickens-gek ben, wat ik ook ben, maar ik heb hem nu al een tijdje niet gelezen en het is een lang citaat. Het is als Pip net Estella voor het eerst heeft ontmoet, en er duidelijk iets in zijn leven staat te beginnen.’
Ze gaat net even anders zitten, schraapt haar keel. Zonder haperen, in het zachtste mooiste Engels klinkt het: ‘Pause you who read this, and think for a moment of the long chain of iron or gold, of thorns or flowers, that would never have bound you, but for the formation of the first link on one memorable day.’
Ik denk dat het nu mijn beurt is haar een beetje onzeker aan te kijken.
‘Het is iets waarover ik het ook vaak in mijn boeken heb’, licht ze toe. ‘Ik schrijf over mensen die hun gewone leven leiden en dan komt er iets op hun weg, en slaan ze een pad in. Het mag een prachtig pad zijn, of een verschrikkelijk pad, het mag in drama eindigen, het mag met iets fantastisch eindigen, maar het is allemaal ooit ergens mee begonnen, het gaat erom dat je dat eerste moment weer terug kunt vinden, dat is wat wij allemaal doen in onze levens, consider the long chain…’ Ze spreekt het citaat opnieuw uit, nu iets sneller.
‘Mensen blijken altijd meer emoties te herbergen dan ze denken’, zegt ze. ‘Het is ongelooflijk hoe gewone levens enorme emoties bevatten. Ieder leven heeft drama in zich, catastrofe.’
Sarah Waters wordt op 15 november geïnterviewd door Xandra Schutte
Sarah Waters, De huisgenoten (oorspronkelijk: The Paying Guests, Virago 2014). Uit het Engels vertaald door Nico Groen, Sjaak de Jong en Marijke Versluys. Nijgh Van Ditmar, 560 blz., € 22,50.