
Ze zullen heus komen, de grote coronaromans, de Slaughterhouse Five - of De welwillenden-achtige verhalen over de pandemie – alleen is de vraag wanneer, en in welke vorm. Ja, natuurlijk, er vallen nu al hele boekenreeksen over corona te vullen, over de losgekomen machtsdynamieken, over de keuzes die regeringen maken en de soms zeer begrijpelijke weerstand daartegen, alleen: hoe moet een romanschrijver zich tot die onvermoeibare stroom nieuwtjes en meningen verhouden? Welk nieuw licht kan fictie midden in deze crisis werpen?
Die vragen riep Onder buren bij mij op, de nieuwste roman van Juli Zeh. Zeh (1974) is het soort schrijver wier boeken je eigenlijk blindelings kunt kopen: ze zijn op z’n minst interessant en soms overrompelend. Ons soort mensen (2016), haar grootse roman over een Oost-Duits dorpje dat ernstig verdeeld raakt vanwege de aanleg van een windmolenpark, is nog altijd onovertroffen; opvolger Lege harten (2018), een dystopie waarin populisten aan de macht komen, was wel erg waarschuwend en weinig verfijnd, maar de roman onderstreepte wel duidelijk in welke richting Zeh’s schrijven zich bewoog: die van het nadrukkelijke engagement.
Zo bezien is het logisch dat zij als een van de eerste prominente schrijvers corona in fictie verwerkt. Niet via een suggestief bijzinnetje af en toe, nee, haar nieuweling Onder buren draait om corona en – vooral – om alle tegenstellingen die door het virus zijn uitvergroot. En om die ene vraag: hoe verhoud je je tot mensen die de wereld volkomen anders zien dan jijzelf?
Hoofdpersoon van het verhaal is Dora, 36 jaar, maatschappelijk betrokken, links, werkzaam in de reclamewereld. Enkele weken geleden verhuisde ze spontaan naar het fictieve Oost-Duitse spookdorpje Bracken. Daar treft ze ‘geen enkele winkel, zelfs geen bakker, en ook geen horeca’, er is alleen een wilde tuin die ze wil temmen. En verder? Er heersen stilte en leegte, waar Dora zichzelf aan over probeert te geven. Haar verhuizing komt niet voort uit een diep verlangen, analyseert ze zelf; meer is het een ‘mentale overlevingstechniek’, een ‘hypothetische nooduitgang uit haar eigen leven’.
Want dat eigen leven, ja, daar was het steeds meer gaan rommelen. Net als in de buitenwereld natuurlijk. Tot voor kort had Dora een relatie met Robert, een hyper-geëngageerde Gutmensch, die trouw Greta Thunberg volgt (aan haar heeft Dora een hekel). Hij vindt dat mensen véél meer moeten doen om de wereld te verbeteren. Sinds de corona-uitbraak is Robert behoedzaam, zeg gerust panisch geworden; hij durft amper nog naar buiten, ziet de epidemie als een onvermijdelijk gevolg van hoe de wereld wordt ingericht, vindt Dora’s reclamewerk onzinnig en o ja, het is volgens Robert onverantwoord om op deze wereld nog kinderen te krijgen.
Dora werd gek in hun gedeelde appartementje, ze móést wel weg, al merkt ze in Bracken al gauw dat waar ze ook is, wat ze ook doet, ze haar eigen getob en doemgedachten meeneemt. Bovendien: Robert ‘wist tenminste waar hij bang voor was. Dora was ook bang, maar haar angst was onbestemder’. In eerste instantie is ze huiverig voor de restanten van haar relatie met Robert, daarna voor Gote, haar foute, nieuwe buurman met nazistische ideeën. Maar hé, op den duur ontdekt ze – een van de hoofdlijnen in Onder buren – dat deze Gote óók een warme band heeft met zijn schattige dochtertje, dat hij behulpzaam en oplettend is, dat hij de planten in zijn tuin goed verzorgt.
Het zijn degelijke, toegankelijke passages, Zeh beschrijft alles steeds heel helder op vanuit Dora’s perspectief. Alleen lijkt de stijl wel te onderstrepen dat het in deze roman vooral om de achterliggende ideeën gaat – fonkelend of bruisend worden de zinnen in Onder buren zelden, Zeh is vooral bezig met het verhaal. En dat is boeiend, zeker, de sfeer op het platteland komt scenisch en sterk tot leven, het is aardig getroffen hoe Dora af en toe in reclameslogans blijft denken. En toch, hoe veel ambitie er ook in Onder buren is gestopt: de roman heeft van begin tot eind ook iets keurigs. Er zijn volop contrasten, maar die voelen veelal schematisch: het platteland als aanlokkelijk maar toch ook niet zaligmakend alternatief voor de drukke metropool; de neonazi die ook vriendelijke kanten blijkt te hebben; de geëngageerde ex wiens bezorgdheid kan omslaan in botheid en woede.
Vermoedelijk bedoelt Zeh iets met al die nadrukkelijke tegenstellingen, en deze roman lijkt bij tijd en wijle een spel met verwachtingen, vooroordelen en clichés. Maar desondanks: veel van de personages blijven typetjes, op het karikaturale af. Waar is de subtiliteit? Waar is de laag in het verhaal die zich helemaal onttrekt aan recente nieuwsberichten? Ik bleef ernaar zoeken. Zeh schrijft vaardig over grote meningsverschillen, over moeizaam engagement, over de golven paniek die loskomen na de corona-uitbraak, maar toch: het zit allemaal nog zo prominent in het collectieve geheugen dat het weinig verrast.
Misschien zijn de onderwerpen gewoon te breed om er geraffineerde fictie van te smeden. Misschien volgt de thematiek van Zeh’s verhaal te dicht op de huidige krantenkoppen – de beste oorlogsromans werden ook pas na jaren of decennia geschreven, in vredestijd. Onder buren is zonder meer een interessant boek, een dappere poging ook om veel van wat er nu gist en rommelt via één personage te belichten, maar het verhaal voelt nergens écht scherp. Of zo complex als Zeh het waarschijnlijk bedoelt.