Minister Ferdinand Grapperhaus van Justitie en Veiligheid somde het afgelopen week bijna achteloos op: zestien miljard aan criminele bestedingen, 82 synthetische productielocaties en 292 dumpingen; methamfetamine- en heroïnefabrieken in Nederland, in beslagname van 22.400 kilo cocaïne in Nederland vorig jaar. ‘Het is ook een meedogenloze industrie’, voegde hij eraan toe. ‘Een industrie die over lijken gaat, burgers en buurten terroriseert, burgemeesters en bestuurders bedreigt, kortom: de maatschappij ondermijnt. Harddrugs ondermijnen de samenleving.’

Dit soort cijfers is allesbehalve nieuw, maar het afgelopen maand verschenen rapport De achterkant van Amsterdam was toch weer reden voor veel ophef en een Kamerdebat. Het betreft een verkennende studie van de hand van hoogleraar bestuurskunde Pieter Tops en journalist Jan Tromp waarbij reeds bekende onderzoeken bij elkaar zijn gezet. Commentatoren, columnisten en politici pikten oude feiten op alsof ze nieuw waren: dat in de hoofdstad een grammetje cocaïne sneller wordt bezorgd dan een pizza (net als in veel andere Europese steden, overigens) en dat drugscriminelen er vaak de dans ontspringen.

Dat Nederland een drugsprobleem heeft, ook omdat het een belangrijk doorvoerland is, daar was (en is) iedereen het wel over eens. Over wat we daaraan kunnen doen bestaat minder eensgezindheid. Ook het recente Kamerdebat liet dat weer zien. Het ging langs traditionele lijnen, waarbij links flirtte met de legalisering van drugs, terwijl de rechtse partijen juist willen dat keihard wordt opgetreden. Of zoals minister Grapperhaus (cda) het zei: ‘Laten we die koe maar meteen bij de horens vatten: legalisering van harddrugs is geen optie.’

Hoe moeilijk de bestrijding van drugscriminaliteit is, bleek ook uit het onderzoek naar ondermijning in Brabant dat eerder in De Groene Amsterdammer werd gepubliceerd (29 juni). De conclusie: tien jaar strijd tegen ondermijnende criminaliteit heeft in de grensprovincie geen meetbaar resultaat opgeleverd. Criminele infrastructuren zijn intact, vermogende topcriminelen zijn buiten schootsafstand van justitie en de drugsindustrie blijft groeien.

Tien jaar strijd tegen ondermijnende criminaliteit heeft in Brabant niets opgeleverd

Pieter Tops en Jan Tromp, de auteurs van meerdere alarmerende rapporten over ondermijning, gaven een aanzet tot een oplossing, maar pas ná het verschijnen van De achterkant van Amsterdam: gecontroleerde vormen van legalisering. ‘Voorwaarde is wel’, schrijft het duo in een opiniestuk in de Volkskrant, waarin ze ook reageren op alle kritiek die ze kregen, ‘dat de illegale productie en handel van drugs getemd worden – en ja, dáár is repressie voor nodig, een stevig justitieel apparaat, inclusief verhoging van pakkans en strafmaat. Zonder zweet en chagrijn zal het niet gaan.’ In het rapport zelf komt legalisering nauwelijks aan bod, maar intensivering van de handhaving des te meer.

De rapporten van het duo Tops en Tromp krijgen veel aandacht en kritiek, omdat ze de problemen groter zouden doen lijken. Door juist hen te vragen om een rapportage over de drugswereld in haar stad, wist de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema vrijwel zeker dat het onderwerp hoog op de politieke agenda’s zou komen te staan – niet alleen in Amsterdam, ook in Den Haag, waar het geld voor opsporing en handhaving vandaan moet komen. Dat het is gelukt om momentum te creëren, bewijzen het debat van vorige week in de Tweede Kamer en de levendige discussie over de Amsterdamse drugs in de media.

Halsema kent de problematiek. Ze is zelf criminoloog en was zijdelings betrokken bij het Van Traa-onderzoek begin jaren negentig, waarbij naar aanleiding van de IRT-affaire de effectiviteit van opsporingsmethoden in kaart werd gebracht en voor het eerst werd gekeken hoe wijdverspreid de georganiseerde misdaad was in Nederland. Kort na publicatie van De achterkant van Amsterdam werd Halsema geïnterviewd op stadszender AT5. Ze bleek niet echt verrast door de inhoud. Ze repte van ‘bij elkaar geplaatste gegevens’ en sprak geen steun uit voor de ‘steviger optreden’-tendens die de rapportage kenmerkt. Integendeel: ‘Iemand die denkt dat wij drugsgebruik kunnen gaan verbieden en daarmee onder controle kunnen brengen – als we dat al zouden willen: dat gaat niet gebeuren’, zei ze.

Wat moet er dan wel gebeuren om drugscriminaliteit terug te dringen? Het probleem is te groot en diffuus om een eenduidig antwoord te geven op die vraag, zegt emeritus hoogleraar criminologie en strafrecht Cyrille Fijnaut. ‘Er zijn geen silver bullets en er is dus niet één oplossing. Je zult een waaier aan oplossingen moeten bedenken, vanaf de oorzaken van de illegale productie en in- en doorvoer van verboden drugs tot en met het gebruik en de gevolgen daarvan: verslaving.’ In dat kader meent hij dat de discussie over de legalisering van recreatief gebruik van cannabis – ‘de andere drugs laat ik nu buiten beschouwing’ – in Nederland en de andere lidstaten van de EU onvermijdelijk aan het worden is. ‘Hierom zou de Europese Commissie het initiatief moeten nemen tot een grondige discussie op het niveau van de EU.’

‘Er is amper draagvlak voor drugsbestrijding: zoveel mensen nemen wel eens wat’

Tom Blickman is onderzoeker bij het Transnational Institute (tni), een internationale denktank die zich onder meer bezighoudt met onderzoek naar een pragmatisch drugsbeleid. Volgens hem hebben Tops en Tromp gelijk als ze stellen dat er een uitgebreide drugsindustrie in Nederland is. ‘Maar dat weten we al minstens vijftien jaar. En wat zij voorstellen is wat onder meer gebeurt in de Amerikaanse war on drugs: het pakken van kilo’s, kerels en geld – dat heeft nog nooit gewerkt.’ Hij wijst op de cijfers; ondanks de grote drugsvangsten is de prijs van heroïne, cocaïne en xtc constant of dalend, een bewijs dat er geen schaarste is. Ook het oprollen van criminele netwerken heeft de aanvoer nooit in de weg gezeten, maar juist geleid tot plattere en slimmere criminele organisaties. En dan het geld. Blickman: ‘Al dertig jaar wordt er gejaagd op het criminele vermogen van de drugswereld. Volgens Europol is de vangst slechts één procent. Je kunt dus echt niet meer aankomen met rapporten waarin alleen maar ouderwetse maatregelen staan. Je moet ook nadenken over legalisering.’

De legalisering van cannabis is al volop gaande, maar niet in Nederland. Tien jaar geleden zou je voor gek zijn verklaard als je had voorspeld dat een land als Canada, behorend tot de G7 en grenzend aan de Verenigde Staten, het gebruik van wiet en hasj zou legaliseren. Maar het is gebeurd – zonder politiek beladen ‘wietexperiment’ zoals volgend jaar van start zal gaan in tien Nederlandse gemeenten. In buurland Amerika zijn in de loop der jaren elf deelstaten overgegaan tot legalisering, en waarschijnlijk zal New York binnenkort volgen. Ook Uruguay heeft cannabis gelegaliseerd. Binnen de EU heeft Malta het medische cannabisgebruik vrijgegeven en heeft Luxemburg aangekondigd over te gaan op volledige (gereguleerde) legalisering, wat het land wil agenderen op de EU-top van half oktober. ‘De vraag is niet meer of we cannabis gaan reguleren, maar wanneer en hoe’, meent Blickman. ‘Er zullen groeistuipen zijn, maar uiteindelijk heb je een model dat je kunt toepassen op andere drugs. Waarschijnlijk op xtc, en misschien ook op cocaïne – omdat we zullen zien: dit werkt beter dan repressie.’

Internationaalrechtelijk is het mogelijk, via een ‘inter se-proces’, zocht Blickmans TNI uit. Een groep gelijkgestemde landen – bijvoorbeeld Nederland, Canada, Uruguay, Malta en Luxemburg – zou een voorbehoud kunnen maken bij de huidige drugsverdragen, om te beginnen waar het gaat om cannabis. Zo’n ‘inter se-groep’ stelt een annex op met nieuwe voorwaarden. Voor de landen die geen deelnemer zijn aan die annex gelden de oude regels van het verdrag. Op een soortgelijke manier (via een ‘reservering achteraf’) legaliseerde Bolivia onder strenge restricties het traditionele kauwen van cocabladeren, en het verbouwen van de cocaplant voor dat doel.

Legalisering is een lang proces, waarschuwt Blickman. ‘Het beslaat zeker meerdere regeerperiodes. Reken niet op minder dan tien jaar. Er moet heel goed nagedacht en gediscussieerd worden over de voorwaarden waaronder je legaliseert. In de tussentijd moet je bezig blijven met het bestrijden van criminaliteit, ook op het gebied van drugs.’ Twee zaken merkt hij daarbij op. Allereerst: de grote stromen zwart geld die, volgens Tops en Tromp, de samenleving zouden teisteren zijn niet alleen afkomstig uit drugshandel, maar ook uit andere takken van criminaliteit. En ten tweede: als je de binnenlandse markt hebt gedecriminaliseerd en gereguleerd, ben je nog niet af van de drugsexport. Wellicht ontstaat zelfs een zwarte markt in eigen land. Blickman: ‘Dat moet je allemaal aanpakken. Maar daarvoor bestaat dan wél de legitimatie die we nu missen. Je ziet dat er tegenwoordig nog nauwelijks draagvlak is voor drugsbestrijding: zoveel mensen nemen wel eens wat, en dat veroorzaakt weinig zichtbare overlast.’

Emeritus hoogleraar Fijnaut benadrukt dat internationale samenwerking key is. ‘Legalisering van de productie van cannabis en eventueel synthetische drugs – over cocaïne en heroïne hebben we het nog maar even helemaal niet – moet namelijk altijd in het kader van de EU gebeuren, en vraagt onder meer stevige repressieve inzet op de bescherming van de gewitte markt en de bestrijding van de zwarte markt.’ Maar, zegt ook Fijnaut: legalisering is geen Haarlemmerolie en lost zeker niet alle problemen in de sfeer van bijvoorbeeld de illegale productie op. ‘Dat laten de “experimenten” in de betrokken staten van de VS ook zien. Californië is een heel goed voorbeeld: dat heeft enorme problemen om de grootschalige zwarte productie van cannabis in te dammen.’

Dat een rapport als De achterkant van Amsterdam, net als eigenlijk alle drugs-gerelateerde onderzoeken, zo gepolariseerd wordt ontvangen, maakt dat het werken aan oplossingen wordt geremd. En dat terwijl iedereen hetzelfde wil: het aanpakken van drugscriminelen. Fijnaut: ‘Ik ben nu bovenal voor de opstart van een redelijke discussie over de voorwaarden waaronder bepaalde vormen van legalisering van recreatieve cannabis mogelijk zouden kunnen zijn. Dat valt niet mee met al die kruisvaarders die in Nederland rondlopen, mensen die blind en rabiaat voor of tegen legalisering van cannabis zijn en met wie – zoals met true believers in de religieuze sfeer, aanhangers van sektes – eigenlijk niet redelijk valt te discussiëren. Het is daarbij moeilijk om voor of tegen legalisering te zijn, want het hangt helemaal af van de vorm van legalisering waarover het gaat. Als dat niet duidelijk is uitgewerkt, krijg je een Babylonische discussie. Ik moet er niet aan denken.’