Lucifer heet een roman te zijn, maar in het nawoord ontsleutelt Palmen de fictie: ‘In de afgelopen jaren sprak ik talloze mensen over Peter Schat en Marina Schapers en over de dramatische gebeurtenis op 26 juli 1981. Ik ben hen dankbaar voor hun verhalen.’ En: ‘Voor elk personage in Lucifer geldt dat ze niets zeggen wat hun niet door de schrijver in de mond is gelegd.’ Lucas en Clara heten dus, in een bliksemflits, Peter en Marina, twee echte, geleefd hebbende mensen. Ik leerde Peter kennen tijdens de Gaudeamus-Muziekweken in de jaren vijftig en vanaf dat moment heb ik hem, in al zijn levensfasen, tot aan zijn dood kunnen volgen. Zelden heb ik in mijn leven iemand ontmoet met zo’n creatieve uitstraling. Ik durf te stellen dat er een diepe vriendschap tussen ons bestond. Het vreselijke ongeluk gebeurde bij het vakantiehuis van Schat in Griekenland, op zondag 26 juli 1981, om kwart over één in de vroege ochtend. Er waren twee jonge Amerikanen op bezoek. Marina, Peters vrouw, zat op de balustrade van het terras, waar beneden de steile afgrond was. Het was een prachtige nacht. Zij hadden allen flink gedronken. In Peters eigen woorden, heel veel jaren later, tegenover mij: ‘Marina maakte een onverwachte beweging, verloor haar evenwicht en is achterover in het ravijn gevallen.’ Op dezelfde dag kwam Peters oude vriend Floris Guntenaar (in de roman Thomas Burggraaf genoemd) bij het vakantiehuis aan en hij vernam als eerste van de Amsterdamse vrienden wat er was gebeurd. Guntenaar vertelde mij onlangs nog dat Schat tegen hem dezelfde woorden gebruikte.
Palmen heeft ook Guntenaar ondervraagd. Kwam zijn versie niet ter sprake of paste die niet in haar concept? Waren er niet genoeg andere vrienden te vinden die een heel ander, positief verhaal zouden kunnen vertellen? Veel van die vrienden zijn er niet meer. Lodewijk de Boer, met wie Peter de opera Labyrinth schreef, leeft niet meer. Hij zou zeker geen moordverhaal over Peter vertellen. Ook Annemarie Grewel, voogd van Bas, de zoon van Peter en Marina, is dood. In de roman heet ze Puck en wordt ze als een wijze oude uil opgevoerd. Bij oppervlakkig lezen zou men kunnen denken dat het Palmen zelf is. Annemarie was een van Peters beste vrienden, die hem op haar robuuste manier door dik en dun verdedigde. Zij zou na lezing van Lucifer Palmen ongetwijfeld alle hoeken van de kamer hebben laten zien.
In de schijnechtheid van alle personen zit het ware probleem. Is de dood van Marina een gewenste, welkome dood? Is die wens al aanwezig nog voor Marina in Peters leven komt? Zeer vilein krijgt een jeugdwerk van Peter, Cryptogamen (1959), een liederencyclus op teksten van Achterberg, opeens extra aandacht. Zoals bekend heeft Achterberg zijn geliefde vermoord, en eigenlijk begint de aanklacht tegen Schat in de roman met deze compositie. Palmen vertaalt Cryptogamen letterlijk als Geheime huwelijken. Dat lijkt mij onjuist. Achterberg heeft veel titels ontleend aan de natuurwetenschappen en dat is hier ook het geval: cryptogamen zijn sporenplanten, ‘bedekt bloeienden’, ongeslachtelijken. De vertaalde titel wordt echter ‘een sinistere sleutel’ genoemd. Palmen noteert dan wat een van haar personages naar aanleiding van deze compositie denkt: ‘Lucas [Peter Schat] had zijn eigen toekomst voorspeld’; hij zal, net als Achterberg, zijn geliefde doden. Met dit soort verschrikkelijke suggesties schrijdt het boek tot het einde onverbiddelijk voort.
In een uitzending van Pauw en Witteman met Palmen wordt een kort fragment getoond uit een meesterlijk interview van Ischa Meijer met Peter Schat. Meijer vraagt hem over de dood van zijn vrouw. Peter antwoordt dan dat hij daarover liever niet wil praten: ‘Als ik denk aan dat moment word ik gek.’ Palmen, die zichzelf ‘een detective’ noemt, roept dan uit dat Peter hier liegt: na acht jaar is volgens haar zo’n reactie onmogelijk. Hoezo onmogelijk? Ik was jarenlang bevriend met Fie Werkman, dochter van de drukker-kunstenaar Hendrik Nicolaas Werkman, die in 1945 enkele dagen voor de bevrijding werd gefusilleerd. Kort voor haar dood in 2002 sprak ik met haar over die verschrikkelijke dood. Ik had dat al eens eerder gedaan. Steeds weer barstte zij in tranen uit. Volgens Palmen zijn dat dus per definitie krokodillentranen. Uit het koorstuk Adem (op. 32) uit 1984, drie jaar na Marina’s dood, citeer ik enkele regels: ‘Ik verlang ernaar uw liefelijke stem te horen/ Ik zal omarmen en erdoor leven./ Noem mij bij mijn naam…/ En nooit zal die zonder antwoord klinken’.
Marina is dood en kan het allemaal niet weerleggen. Lang geleden was ik lid van De Kring. Marina had in die tijd een verhouding met de schilder Mark Brusse. Ik vroeg haar daar: ‘Hoe gaat het nu met Peter verder?’ Haar antwoord heb ik nooit vergeten: ‘Je denkt toch niet dat ik Peter ooit in de steek zal laten?’ En zo is het gebleven, tot aan haar door vader en zoon diep betreurde dood. Er bleef een permanent gemis bestaan in het huis aan de Oudezijds Voorburgwal.