In het voorjaar van 1872 bracht de dertigjarige Pjotr Kropotkin een bezoek aan Zwitserland dat een keerpunt in zijn leven zou blijken te zijn. Kropotkin was een Russische prins wiens voorvaderen grootvorsten van Smolensk waren geweest. Sinds de Romanovs in 1613 de tsarentroon hadden bestegen, was de betekenis van de Kropotkins achteruit gegaan en leidden zij het luie leventje van Russische grootgrondbezitters.
Naar eigen zeggen begon Pjotr Kropotkin (1842-1921) al vroeg vraagtekens te plaatsen bij de sociale en politieke verhoudingen in het tsaristische Rusland, bijvoorbeeld toen zijn vader trots vertelde hoe hij als jonge officier een onderscheiding had gekregen omdat een van zijn lijfeigenen een kind uit een brandend huis had gered. Uiteraard was hij voorbestemd om deel uit te maken van de elite en als knaap diende hij in het prestigieuze Pagecorps. Nadat hij die opleiding had voltooid, leek niets een mooie carrière aan het hof nog in de weg te staan. Tot verbazing en afgrijzen van familie en vrienden koos Kropotkin echter voor een aanstelling bij een Siberisch kozakkenregiment. Daar deed hij jarenlang cartografisch onderzoek, om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat complete gebergtes en rivieren altijd verkeerd waren weergegeven, een ontdekking die van hem op slag een vooraanstaand wetenschapper maakten.
In 1871 werd Kropotkin gevraagd secretaris te worden van het Keizerlijk Aardrijkskundig Genootschap. Omdat hij een steeds grotere afkeer van het tsaristische systeem had gekregen, sloeg hij het aanbod af. Als jonge wetenschapper was hij zeer beïnvloed door de denkbeelden van Darwin, wiens Origins of Species in 1859 was verschenen. Van de snel in populariteit groeiende vulgair-darwinistische opvatting dat het leven niets anders is dan een meedogenloze strijd om het bestaan, wilde hij echter niets weten. Op basis van zijn veldwerk in Siberië kwam hij tot de conclusie dat binnen een soort juist samenwerking en wederkerige hulp kenmerkend waren. Bovendien was hij tijdens zijn reizen door Siberië onder de indruk gekomen van de lokale, autonome gemeenschappen daar, die zonder hiërarchische structuren en overheidsbemoeienis uitstekend functioneerden. Het leven in die gemeenschappen stond in schril contrast met de onderdrukking en uitbuiting die kenmerkend waren voor Rusland en andere Europese landen.
Met deze ervaringen en nog niet uitgewerkte denkbeelden reisde Kropotkin in 1872 voor het eerst naar West-Europa. In de Jura maakte hij kennis met een beweging van horlogemakers, die zichzelf op basis van gelijkwaardigheid had georganiseerd en zich sterk maakte voor een antiautoritaire vorm van socialisme. Zij waren sterk beïnvloed door de denkbeelden van een andere Rus, die in het nabijgelegen Locarno woonde: Bakoenin.
Ook Michail Bakoenin (1814-1876) was van adel, zij het minder hoog dan Kropotkin. Na de militaire academie werd hij in 1831 beëdigd als artillerieofficier, maar al na enkele maanden hing hij zijn uniform aan de wilgen en ging hij filosofie studeren. Hij raakte in de ban van Hegel en vertaalde als eerste een geschrift van de Pruisische filosoof in het Russisch. In 1840 vertrok hij naar Berlijn. Daar publiceerde hij twee jaar later het artikel Die Reaktion in Deutschland’, waarvan de laatste zin zijn meest geciteerde uitspraak is: ‘Die Lust der Zerstörung ist zugleich eine schaffende Lust.’ Tegenstanders zouden later vaak het woordje zugleich weglaten, waarmee ze Bakoenin wilden neerzetten als een volstrekte nihilist.
Toch was Bakoenins visie op zichzelf al onrustbarend genoeg, daar hij in de duistere orakeltaal van Hegel beweerde dat het nieuwe in de geschiedenis alleen kan ontstaan door de volkomen vernietiging van het oude. Hoewel hij toen hij dit schreef nog een revolutionaire Slavische nationalist was – die geloofde dat ‘uit de oceaan van bloed en vuur in Moskou, hoog aan de hemel, de ster van de revolutie [zal] rijzen om tot gids van de bevrijde mensheid te dienen’ – zou hij zijn vernietigingsdrang ook trouw blijven toen hij zich in de jaren zestig tot anarchist ontwikkelde.
In 1848 arriveerde hij net te laat in Parijs om de februarirevolutie mee te maken, maar het jaar erop trachtte hij dit goed te maken door in Dresden de revolutie uit te roepen. Zij aan zij met zijn vriend Richard Wagner vocht hij daar op de barricades, waarbij ook het operagebouw in vlammen op ging. Na zijn arrestatie werd hij uitgeleverd aan Rusland. In de gevangenis schreef hij een slijmerige ‘biecht’, waarin hij tegenover de tsaar berouw toonde en afstand nam van zijn ideeën. Na enkele jaren werd hij verbannen naar Siberië, vanwaar hij in 1861 naar het Westen wist te ontsnappen.
Daar gaf hij zich over aan samenzweringen en andere revolutionaire activiteiten, terwijl hij onophoudelijk even fanatieke als verwarde traktaten schreef. In 1868 sloot hij zich aan bij de Internationale Arbeidersassociatie, die later de Eerste Internationale zou worden genoemd. Met zijn ongebreidelde vrijheidsdrang en revolutionaire ongeduld kwam hij hier onmiddellijk in botsing met Karl Marx en Friedrich Engels.
Terwijl laatstgenoemden in 1870 vol voldoening constateerden dat Bismarck het in hun ogen decadente Frankrijk versloeg, keerde Bakoenin zich vol afschuwde tegen het militaristische, centralistische en autoritaire Pruisen, dat volgens hem de grootste vijand van de vrijheid was. In september van dat jaar deed hij een vergeefse poging in Lyon de revolutie uit te roepen, waarna hij halsoverkop naar Zwitserland vluchtte. Ook een revolutiepoging in Bologna, in 1874, mislukte jammerlijk. Zijn visioenen van een grootse, alles in vuur en vlam zettende omwenteling kwamen nooit verder dan het papier.
Hoewel Kropotkin zich daar in Zwitserland, in 1872, tot het anarchisme bekeerde, heeft hij geen bezoek gebracht aan Bakoenin. De reden hiervan is niet helemaal duidelijk, maar het lijkt erop dat Bakoenin de boot heeft afgehouden. Misschien was hij door de affaire-Netsjajev wat kopschuw geworden voor jonge Russische revolutionairen die rechtstreeks uit het moederland naar hem toe kwamen. Drie jaar daarvoor had Sergej Netsjajev zich bij hem gemeld. Met een verzonnen verhaal over revolutionaire activiteiten in Rusland had deze grote indruk gemaakt op Bakoenin, die hem ‘het tijgerjong’ noemde. Netsjajev was echter een psychopaat die, terug in Rusland, een moord zou begaan die Dostojevski inspireerde tot zijn Boze geesten. Netsjajev schreef ook de rabiate Catechismus van een revolutionair, een geschrift waarvan velen aannamen dat Bakoenin de auteur was. Dit pamflet was voor Marx een van de redenen om Bakoenin uit de Eerste Internationale te gooien.
Toen Kropotkin in 1877 weer in Zwitserland kwam, was Bakoenin een jaar dood. In zijn nog altijd leesbare Anarchism (1963) schrijft George Woodcock dat het feit dat Kropotkin en Bakoenin elkaar nooit hebben ontmoet, eigenlijk wel veelzeggend is. Beide mannen leken dan qua achtergrond en overtuiging wel op elkaar, qua persoonlijkheid en ideeën over de manier waarop hun ideaal gerealiseerd moest worden verschilden ze als dag en nacht.
Bakoenin was een apocalyptische mysticus, die door ‘oceanen van bloed en vuur’ wilde waden en die niet alleen operagebouwen in de fik wilde steken, maar de gehele westerse cultuur: ‘Wat ik predik, is de opstand van het leven tegen de wetenschap.’ Bakoenin mocht dan de mond vol hebben van de mensheid, tegenover het lot van individuele mensen spreidde hij een cynische onverschilligheid ten toon. Met een hoofd vol bloedrode abstracties had hij geen oog en tijd voor concrete medemensen.
Kropotkin, die na de dood van Bakoenin de voornaamste theoreticus van het anarchisme werd, was daarentegen in de ogen van veel tijdgenoten de zachtmoedigheid zelve. ‘Personally Kropotkin was amiable to the point of saintliness’, schreef de vaak zo vileine George Bernard Shaw. Anders dan voor Bakoenin was de maatschappelijke revolutie voor hem geen zaak van buskruit, petroleum en pure wilskracht. Kropotkin zag haar meer als een natuurlijk proces, als de logische mobilisatie van positieve krachten en ‘wederkerige hulp’. Hierdoor kon hij eind jaren zestig van de twintigste eeuw door iemand als Roel van Duyn worden herontdekt als een ‘vroeg geboren moderne kultuurkabouter’, die met een zinvol alternatief kwam voor zowel het dolgedraaide consumentisme als de dorre marxistische dogmatiek die in die jaren zo in de mode was.
Bakoenin zou met zijn voluntarisme postuum grote invloed uitoefenen op Lenin, die het determinisme van Marx verving door de ijzeren wil om de geschiedenis een handje te helpen en probeerde de mensheid met de bajonet het paradijs in te jagen. Uiteraard werd die invloed door marxisten-leninisten heftig ontkend en daarom was het ook niet bedoeld als compliment, toen Ché Guevara het etiket ‘bakoenist’ kreeg opgeplakt. Met zijn pogingen overal revoluties te ontketenen, leek deze held van de protestgeneratie echter wel sterk op de oude Russische barricadestrijder. En wie tegenwoordig om zich heen kijkt, ziet nu weer heel andere types die proberen de gehate westerse cultuur te doen overstromen door ‘oceanen van bloed en vuur’ en die in hun meedogenloze streven naar een abstract ideaal een abgrundtiefe minachting koesteren jegens mensen van vlees en bloed. De heilige oorlog in dienst van ‘de mensheid’ heeft plaatsgemaakt voor de jihad. Het valt te hopen dat ook in deze kringen enkele Kropotkins opstaan. Misschien zullen ook zij naïef blijken, misschien komt er ook van hun hooggestemde idealisme niet veel terecht, maar elke terrorist die ze op andere gedachten brengen, is er één.