HET OPVALLENDSTE aan Onbepaald door het lot - een pas in het Nederlands vertaalde roman van de Hongaarse-joodse auteur Imre Kertesz die zich grotendeels in Auschwitz en Buchenwald afspeelt - is wellicht de nagenoeg totale afwezigheid van de met veel kampliteratuur geassocieerde gruwelen. Kertesz vertelt hoe een joodse jongen van vijftien jaar in 1944 op weg naar zijn werk even buiten Boedapest wordt opgepakt en op transport gesteld naar een vernietigingskamp. In Auschwitz wordt hij geselecteerd voor dwangarbeid en doorgestuurd, aanvankelijk naar Buchenwald en ten slotte naar het kleinere concentratiekamp Zeitz.
Kertesz beschrijft hoe de jongen, die niet belast is met voorkennis over de bedoelingen van de nazi’s en eerder nieuwsgierig dan bang is, het leven in het kamp ervaart. Zijn naiviteit houdt hem geestelijk overeind maar behoedt hem niet voor de onvermijdelijke lichamelijke roofbouw en de uiteindelijke ineenstorting. In de ziekenbarak verneemt de ik-figuur in het voorjaar van 1945 dat de SS'ers gevlucht zijn. De jongen stelt vast dat het leven in het kamp gewoon doorgaat. Terug in Boedapest komt hij tot de ontstellende conclusie dat hij fysiek weliswaar bevrijd is, maar geestelijk een kampbewoner is gebleven.
Imre Kertesz: ‘Onbepaald door het lot is in een ogenschijnlijk luchtige stijl gesteld, maar toch heeft het schrijven van dit boek me enorm veel moeite gekost. Ik kon twee hoofdstukken schrijven en moest het dan weer maanden, zelfs jaren laten liggen, zoveel weerzin moest ik telkens overwinnen om eraan verder te werken. Het was niet alleen dat ik de herinnering aan het kamp jarenlang als het ware onderdrukt had, ik wist ook niet hoe ik de werkelijkheid van het kampleven zodanig literair vorm moest geven dat ik aan de waarachtigheid van mijn ervaringen geen afbreuk deed.
Daarom heb ik me ook zorgvuldig aan de voortgang van het verhaal gehouden en vermeden ook maar ergens in anekdotisme te vervallen. Om dezelfde reden heb ik me heel strak aan het zogenaamde passiespel van de jodenvervolging gehouden. De negen stadia daarvan vallen precies samen met de negen hoofdstukken van het boek: mijn thuis, het getto, de aankomst in het kamp, de selectie voor het werk of de gaskamer, het kampleven zelf, het lichamelijk verval, het overleven, het doodsverlangen en de thuiskomst.
Toen het boek klaar was, voelde ik me bevrijd, ook of misschien vooral in literair opzicht. Sindsdien heb ik de indruk dat ik werkelijk kan schrijven zoals ik wil. Kaddisj voor een niet geboren kind bijvoorbeeld, mijn vorig jaar in het Nederlands vertaalde roman, is stilistisch en compositorisch veel complexer en toch heeft het schrijven van dat boek me veel minder moeite gekost.’
U WERD SAMEN met de andere joodse jongens die bij de Shell-raffinaderij even buiten Boedapest werkten, schijnbaar willekeurig door een Hongaarse agent aangehouden. Vervolgens werd u overgedragen aan Hongaarse politie en ten slotte door Hongaarse militairen per trein naar de Duitse grens geescorteerd. Waar waren de Duitsers?
‘Die zag je nauwelijks. Ik heb in die dagen welgeteld een Duitse officier gezien. De arrestaties, de bewaking, de administratieve afhandeling en zelfs het transport tot aan de grens waren volledig in handen van Hongaren. Tijdens het kortstondige bewind in 1944 van de Hongaarse nationaal-socialisten, de zogeheten Pijlkruisers, zijn in totaal zo'n zeshonderdduizend Hongaarse joden opgepakt en ofwel naar de vernietigingskampen afgevoerd ofwel ter plekke vermoord. Pas in Auschwitz zelf kreeg je als gevangene voor het eerst te maken met Duitsers, maar eenmaal in Buchenwald zag ik ze weer bijna niet meer.
In de concentratiekampen delegeerde de SS, die hoofdzakelijk uit Oekrainers en Litouwers bestond, zoveel mogelijk van de administratieve werkzaamheden aan de gevangenen zelf. In de eerste jaren van het nazi-bewind waren dat gewone criminelen en tijdens de oorlogsjaren vooral politieke gevangenen. Je had als gewone gevangene steeds te maken met Blockwarter, Lageralteste, Vormanner et cetera. De ziekenbarak werd bijvoorbeeld geleid door een Franse arts en de belangrijkste functionaris van het kamp was de Lageralteste, een Duitse politieke gevangene die er al twaalf jaar was, die dus direct na Hitlers machtsovername in het kamp was beland. Die man was onderhand als het ware onmisbaar geworden voor de SS-leiding, die er dan ook voor zorgde dat het hem en de andere functionarissen niet aan voedsel en medische verzorging ontbrak.’
De ik-figuur ondervindt het voortdurende hongergevoel, de modder aan zijn rafelige gevangenispak en de vlooien en luizen als veel onaangenamer dan de mishandelingen die hij enkele malen te verduren krijgt. Hij lijkt zelfs enig begrip op te brengen voor de mannen die hem slaan.
Kertesz: ‘In eerste instantie ben je nog enigszins nieuwsgierig naar wat er gaat gebeuren. In Auschwitz kijkt de ik-figuur belangstellend om zich heen en vraagt een verklaring voor wat hij ziet: dus die stinkende rook uit die schoorstenen komt uit de crematoria waar ze lijken verbranden? Dus de mensen die niet mochten werken, worden vergast? De ware betekenis van hetgeen men de jongen vertelt, dringt eigenlijk niet tot hem door. En misschien is dat maar goed ook, want zijn naiviteit geeft hem een zekere geestelijke veerkracht waardoor hij kan overleven.
In Buchenwald en later in Zeitz wordt de horizon van zijn bestaan steeds smaller. Wie honger heeft en moe is, kan alleen nog maar aan eten en slapen denken. Bovendien stompt hij geestelijk ook steeds meer af. Overdag is er nog slechts het werk, waaraan hij zich zoveel mogelijk onttrekt door niet te veel stenen op zijn schop te laden of door zo lang mogelijk in de rij te blijven staan wanneer er met zakken moet worden gesjouwd, maar waarvan hij niettemin overtuigd is dat het gedaan moet worden. Wanneer hij op een bepaald moment door een bewaker in elkaar wordt geslagen omdat hij een zak cement heeft laten vallen, waardoor die zak is opengescheurd, begrijpt hij de woede van de bewaker. Cement is nu eenmaal zeer kostbaar. De rest van de middag verliest de bewaker hem geen seconde meer uit het oog en dwingt hem de ene zak na de andere op zijn rug te tillen. ’s Avonds is de ik-figuur volkomen uitgeput, maar toch heeft hij de indruk dat hij en de bewaker samen een groots werk hebben verricht en voelt hij zelfs een zekere trots.’
VORMEN GEVANGENE en bewaker op dat moment een soort symbiose?
‘Ja, een totalitaire symbiose. Beiden zijn als mens zozeer gedegradeerd tot een enkele functie dat ze zich tenslotte ook volkomen identificeren met die functie. Alleen het laden van die zakken cement telt nog voor hen. Dat proces is tegelijk zeer boeiend en beangstigend. Pas nadat ik tijdens de jaren veertig en vijftig in Hongarije van nabij kennismaakte met de praktijken van het stalinisme, begreep ik hoe het totalitaire systeem dat voor elkaar krijgt. Nadat ik de verbinding tussen nazisme en stalinisme eenmaal had gelegd, bezag ik mijn kampervaringen in een ander licht en voelde ik me in staat ze op een zodanige manier aan het papier toe te vertrouwen dat ze de lezer meer zouden kunnen bieden dan slechts het zoveelste relaas.’
Maar niet iedereen was toch in even sterke mate bevangen door dat totalitaire virus? Waren er geen mensen die ondanks alles hun medegevangenen hielpen?
‘Inderdaad. Het feit dat bepaalde mensen soms tegen hun eigen belang in anderen hielpen, vind ik ook het enige onverklaarbare aan de kampen. Al het andere, het kwaad, past volmaakt in de logica van het systeem. Ik denk dat die altruistische mensen veelal gesterkt werden door hun geloof. Toen ik dat merkte, heb ik voor de eerste en laatste keer in mijn leven spijt gevoeld dat ik niet religieus ben opgevoed.’
Nadat de SS-leiding de manschappen heeft opgeroepen het kamp te verlaten, hoort de ik-figuur door de luidspreker: ‘Kameraden, we zijn bevrijd!’ En direct daarop weer de gebruikelijke commando’s voor de corveeploeg. Het kampsysteem bleef dus gewoon functioneren?
‘In zekere zin was er geen keuze. De ex-gevangenen moesten het zien uit te zingen tot de Amerikanen kwamen. In de tussentijd moesten de zieken worden verzorgd, moest voor voedsel worden gezorgd en moest het andere werk gewoon worden gedaan. Men begon zich ook spontaan te organiseren in nationale comites ter voorbereiding op de terugkeer naar het land van herkomst.
Tegelijkertijd zat de routine van het kampleven er al zo diep in dat je er niet meer buiten kon. In het begin van mijn gevangenschap verlangde ik nog wel naar huis, naar een leven in vrijheid, maar na verloop van tijd maakten die gedachten aan thuis plaats voor een verlangen naar een beter concentratiekamp, waar meer eten was en de temperatuur in de barak aangenamer. Met mij ging het tegen het eind van de oorlog zo slecht dat de eerste weken die ik in Buchenwald had doorgebracht mij gewoon een gouden tijd leken.’
Als u schrijft over heimwee naar het concentratiekamp, dan is dat dus niet provocerend bedoeld?
‘Aan de ene kant wel, maar aan de andere kant kende ik dat gevoel echt. Het is niets anders dan de ervaring van elke gevangene die langdurig opgesloten is geweest, alleen intenser. Op den duur verlangt hij niet langer naar het leven buiten de gevangenismuren, maar naar een betere cel. Het is tekenend voor de mate van afstomping.’
Wanneer in Boedapest een journalist de teruggekeerde ik-figuur vraagt of het kamp voor hem de hel was, antwoordt de jongen: ‘Nee, want in de hel kun je je niet vervelen.’ Waarom was die verveling zo erg?
‘Je kunt achteraf zeggen dat je twee, drie of zelfs twaalf jaar in het kamp hebt doorgebracht. Dat is een bepaalde hoeveelheid tijd die je kunt overzien - tenminste, nu, achteraf. Destijds kon je dat niet. Je wist niet hoe lang je er zou blijven en of je het zou overleven. Zelfs wanneer je uiteindelijk maar zes maanden in het kamp hebt doorgebracht, was elke dag er een, elk uur er een, zelfs elke seconde er een. Wij waren altijd maar aan het wachten tot er iets gebeurde en tegelijk waren we bang dat er iets zou gebeuren, want meestal was dat iets onprettigs. Omdat we nooit zelf iets konden doen met onze tijd behalve wachten, verveelden we ons te pletter.
Ik denk dat de soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de loopgraven zaten een soortgelijke verveling hebben ondervonden. En dat ze zich, net als wij, voortdurend druk maakten over het ongemak van de modder, de ratten en de luizen, veel meer nog dan over het geweld dat over hen heen kwam. Er zijn echter ook wel grote verschillen. Alleen al het feit dat zij meenden al die ellende te moeten doorstaan voor een zaak die het waard was, terwijl wij nauwelijks wisten waarom we waren opgepakt.’
Wanneer de ik-figuur en zijn oude joodse buren later praten over wat ze hebben meegemaakt, maakt de ik-figuur zich kwaad over het feit dat zijn buren zich louter als slachtoffers beschouwen. In hoeverre hebben de joden hun eigen lot kunnen bepalen?
‘Natuurlijk waren we vooral slachtoffers. Over het geheel genomen hadden we in die jaren maar heel weinig mogelijkheden om het lot dat ons in de gaskamers wachtte, te ontlopen. Het ging mij bij die passage echter meer om het gevoel van eigenwaarde. Wanneer we onszelf louter als slachtoffer zien, als mensen die alles slechts is overkomen, is het net of we die jaren in het geheel niet hebben geleefd.
We kunnen niet over deze tijd spreken in de zin van: “En toen moesten de joden een gele ster dragen, en toen kwamen de eerste deportaties”, zonder erbij te zeggen dat we de ster ook werkelijk opspeldden en dat we plaatsnamen in de goederenwagons. De Duitse arts in Auschwitz bepaalde of je direct naar de gaskamer ging of eerst nog een tijdje mocht werken. Hij maakte de selectie tussen dood en leven, maar wij zetten zelf de stappen waardoor de rij langzaam maar zeker opschoof en uiteindelijk ieder van ons op zijn beurt voor de arts stond. Daarmee wil ik zeggen dat de jaren waarin ik een gele ster droeg en dwangarbeid verrichtte in een concentratiekamp, ook tot mijn leven behoren, dat ik beslissingen nam en dingen deed, net als nu.’
WAAR KWAM AUSCHWITZ volgens u vandaan?
‘Auschwitz vond zijn wortels in het vooroorlogse dagelijks leven, in de opvoeding die wij kregen in Duitsland en de landen van de Habsburgse dubbelmonarchie. Lees er Robert Musils Der Mann ohne Eigenschaften maar op na om te zien hoe autoritair wij werden grootgebracht, en met “wij” bedoel ik zowel de latere beulen als hun toekomstige slachtoffers. Daarom trek ik in Kaddisj voor een niet geboren kind opzettelijk vaak parallellen tussen de strenge kostschool waar ik een deel van mijn jeugd doorbracht en het kamp in Auschwitz, ook al beeindigde de joodse directeur daar net zo goed zijn leven als veel van zijn vroegere leerlingen.’
Dat autoritaire is met de communistische machtsovername na de oorlog niet verdwenen. Is dat ook de reden dat Auschwitz door de communistische machthebbers nooit werkelijk werd verklaard?
‘De Hongaarse communisten hadden een extra reden om over Auschwitz te zwijgen. Officieel heet het dat de jodenvervolging in Hongarije pas in 1944 is begonnen, met de machtsovername door de nazistische Pijlkruisers en de bezetting door Duitse troepen. In werkelijkheid heeft Hongarije als eerste land een anti-joodse maatregel ingevoerd, de numerus-clausus-wet uit 1924. Vanaf 1938 begon men de joden stelselmatig uit het openbare leven te weren en in 1941-'42, toen Hongarije deelnam aan de Duitse invasie van de Sovjetunie, gebruikten Hongaarse troepen aan de Don joden om mijnen te ruimen. Daarbij zijn heel wat mensen om het leven gekomen. Vanaf september 1944 tot kort voor het einde van de oorlog zijn tussen de vier- en zeshonderdduizend Hongaarse joden om het leven gekomen. De Hongaarse Pijlkruisers hebben in Boedapest enorm huisgehouden. Ik kan me dagen herinneren dat er honderden lijken in de Donau dreven.’
IS DIT TOTALITAIRE gedrag nu verdwenen uit onze Europese maatschappij?
‘Nee, in ieder geval niet uit de mensen van die generaties die in een totalitair systeem zijn opgegroeid of er lange tijd in hebben geleefd. Ook het feit dat wij in een land als Hongarije nu al enkele jaren een zekere mate van vrijheid kennen, vormt geen enkele garantie dat de Hongaren hun totalitaire instelling voorgoed hebben afgeschud. Het totalitarisme verwordt na verloop van tijd tot een reflex en in een reflex verval je voor je het weet. Als ik in het kamp iets heb geleerd dan is het dat wel.’
In ‘Kaddisj voor een niet geboren kind’ beschrijft u hoe u als enige van uw vrienden na de oorlog nooit een eigen woning kocht, maar in Boedapest altijd op kamers bleef wonen. Een treffend symbool?
‘Een symbool en een beschrijving van de werkelijkheid. De anderen moesten, om hun nieuw verworven bezit veilig te stellen, voortdurend deals maken met de naoorlogse autoriteiten. Voor een eigen huis heb je nu eenmaal veel geld nodig en je zit er soms voor je leven aan vast. Wie slechts een kamer huurde, kon zonder veel problemen weer verhuizen. Ik heb tot in de jaren tachtig voornamelijk geleefd van het vertalen - Wittgenstein, Freud, Canetti - want mijn romans werden weliswaar uitgegeven, maar nauwelijks besproken en verkocht, omdat ze over hetzelfde thema gingen als Kaddisj voor een niet geboren kind. Ik was een buitenstaander, in de maatschappij en in de literatuur. Maar ik kon me handhaven omdat ik geen eigen huis of andere noemenswaardige bindingen had.’
Imre Kertesz, Onbepaald door het lot. Uit het Hongaars vertaald door Henry Kammer. Uitgeverij Van Gennep, 242 blz., f39,90
Beeld: Imre Kertész (1929-)II. Hungarian writer, winner of the Nobel Prize in Literature in 2002, Csaba Segesvári / [Wikipedia](https://en.wikipedia.org/wiki/Imre_Kert%C3%A9sz#/media/File:Imre_Kert%C3%A9sz_(1929-)HungarianwriterII.byCsabaSegesv%C3%A1ri.JPG)