Benzion Netanyahu en zijn vrouw Tzila tijdens een vakantie in de VS in 1996 © GPO

Het is alsof Joshua Cohen (1980) je uitdaagt hem hier te omschrijven als ‘een joodse schrijver’. Philip Roth werd vinnig als je hem een joodse schrijver noemde. Nee, zei Roth, ik ben geen joodse schrijver, ik ben een Amerikaanse schrijver.

Cohen laat zijn hoofdpersoon meteen in de eerste alinea’s van zijn roman De Netanyahu’s al Roth kanaliseren, wanneer historicus Ruben Blum in opstand komt als hij door een collega-academicus als een ‘joodse historicus’ wordt beschreven. Ja, zegt hij, hij is joods én hij is historicus, maar dat maakt hem geen joodse historicus, hij is een Amerikaanse historicus.

De ironie is dat dat er niet toe doet. Het is 1959, Blum is de enige jood op de geschiedenisfaculteit van een kleine universiteit, en dus wordt er bedacht dat hij maar zitting moet nemen in de sollicitatiecommissie wanneer er een obscure joodse historicus langskomt. Joodse historicus ja, gespecialiseerd in de geschiedenis van de joden. Benzion Netanyahu heet hij, hij komt met vrouw Tzila en drie zoontjes, waarvan de middelste Benjamin heet. Bibi voor vrienden.

De dilemma’s die Blums opgelegde positie opwerpt zijn groot en komen in veelvoud. Allereerst is Blum gespecialiseerd in, en zelfs grondlegger van, de geschiedenis van belastingen, en weet hij niks af van Netanyahu’s specialisme, joden tijdens de Spaanse inquisitie. Daarnaast twijfelt hij of dat specialisme wel wetenschappelijk is; Netanyahu’s teksten schetsen een welhaast theologisch slachtofferschap, waarbij de katholieke kerk zich niet als doel stelde om meer katholieken op de wereld te krijgen, maar om meer joden aan te wijzen – zodat ze maar genoeg mensen hadden om te haten. Het is, denkt hij, alsof Netanyahu godsdienst beoefent door middel van wetenschap.

Maar van zijn vrouw, van zijn ouders, van zijn schoonouders krijgt Blum te horen dat hij het echte probleem over het hoofd ziet. Als hij Netanyahu aanneemt, zegt iedereen: zie je wel, die joden schuiven elkaar altijd baantjes toe. Als hij Netanyahu afwijst, dan gebruikt de goj sollicitatiecommissie hem als dekmantel om hun antisemitisme in stand te houden. Bovendien zullen mensen dan zeggen: Blum wil niet nog een jood erbij, want dan is hij niet meer de mascotte-jood.

De Netanyahu’s zeggen geen dankjewel en geen sorry

Cohen is een joodse schrijver. Je kunt het niet anders zeggen. Het is zijn grootste thema. Cohens vorige boeken gingen over joden, over Israël, speelden met het oude testament en met de nawerking van de holocaust. Zijn debuutroman heette nota bene Witz. Zijn vorige roman, Moving Kings, ging over een joods verhuisbedrijf, waar een paar Israëlische jongens na hun militaire dienst komen werken. Wanneer het bedrijf overgaat van verhuizingen naar uitzettingen van nooddruftige mensen die de rekeningen niet meer kunnen betalen, spelen hun trauma’s uit de Gaza-oorlog op.

Dat klinkt zwaar, maar is het niet, omdat zo’n beetje alles in de pen van Cohen er grappig uitkomt. De humor zit ’m deels in de spitsvondige, originele taal, die (ook in de voortreffelijke vertaling van Janine van der Kooij) bol staat van woordgrappen, en deels in het permanent satirische wereldbeeld. Een collega wordt beschreven als de ‘onwelriekende voorbode van de gevaren van de meritocratie’. De enige publicatie van een ander was een studie van een brief van Martin Luther ‘die een vervalsing bleek te zijn’.

Maar de humor zit vooral in het tempo. Vanaf het moment dat het boek begint, kan Blum nergens rust vinden. Elk gesprek is een debat, elk debat een ruzie en elke ruzie verliest hij. Zijn collega’s piepelen hem, zijn ouders en schoonouders koeioneren hem (‘Je handdoeken zijn te ruw!’), zijn vrouw is ontevreden, zijn dochter wil een nieuwe neus, en dan moeten de Netanyahu’s nog komen. Hun bezoek is een hardop lachende hilarische nachtmerrie – zolang je erover leest, niet als ze op jouw stoep staan. Ze zijn te veel, te luid, te direct. De Netanyahu’s zeggen geen dankjewel en geen sorry, terwijl er een dringende vraag naar beide is. Benzion heeft nagelaten te melden dat hij zijn hele gezin heeft meegenomen. Ze lopen met hun vieze schoenen over het tapijt, rennen door het huis, klagen over eten, over geld, verschonen de baby zo op tafel. Iedereen domineert die goedmoedige Blum.

In de VS werd De Netanyahu’s al bekroond met de Pulitzerprijs. Verrassend. De Amerikaanse literatuur puilt op dit moment uit van zwaarmoedige romans over etnische, seksuele, koloniale of andere onderdrukking en De Netanyahu’s is toch echt een ronduit vrolijke ideeënroman. Dat ook nog eens gebaseerd is op een feit: Ruben Blum is een verzonnen versie van Harold Bloom, de beroemde letterkundige aan wie de roman is opgedragen, die daadwerkelijk eens de familie van de latere Israëlische premier te logeren had.

Roth – nadrukkelijk Cohens voorbeeld – zou gemener zijn geweest, politieker, seksueel vrijpostiger ook (al rent er minstens één Netanyahu naakt en met erectie in de aanslag door de besneeuwde tuin) en harder voor zijn personages. Cohen is in de kern verrassend lief. Blum houdt van zijn gezin, en zijn gezin van hem: ‘De waarheid was als volgt: mijn vrouw verveelde zich en mijn dochter was boos. We zaten rond de haard, waar soms nauwelijks iets van warmte af kwam, omdat ik ontzettend slecht was in een vuurtje maken en soms wel complete doosjes lucifers nodig had om een vonk te maken. In het zeldzame geval dat ik erin slaagde de stammen vlam te laten vatten, vergat ik onvermijdelijk het schoorsteenkanaal open te zetten zodat de kamer stikvol rook stond. Het vuur leed aan hetzelfde euvel als het gezin: een gebrek aan zuurstof.’

En toch wil hij niet anders, hij droomt niet van ontsnappen. Als zijn dochter hem in een valstrik lokt om hem een bezoek aan een plastisch chirurg te laten betalen, heeft hij er ergens bewondering voor. Zijn dochter durft tenminste te lijden voor haar nieuwe neus.