
Olie! Onze geheime god, onze geheime gulle gever, onze toverstaf die al onze verlangens vervult en met ons samenzweert, de noodzakelijke voorwaarde voor alles wat we doen! We hebben er een haat-liefdeverhouding mee, maar we kunnen er – op dit moment – niet zonder. En dat houdt iedereen bezig.
In 2009, toen het fracken en exploiteren van de olie- en teergronden in Alberta werd opgevoerd – toen men het had over de Hubbertpiek in de olieproductie en de gevaren van de uitputting van de olievoorraden – schreef ik een artikel voor de Duitse krant Die Zeit. Dat artikel, Een toekomst zonder olie, ging als volgt:
Een toekomst zonder olie! Voor optimisten is dat een prettig scenario. Laten we ons proberen voor te stellen hoe die toekomst eruit zou kunnen zien. We noemen het Scenario Eén. We rijden rond in onze auto op waterstof, methaan of zonne-energie, of op iets wat we nog moeten verzinnen. Spullen van ver worden bij ons afgeleverd met schepen die door de wind en de zon worden voortbewogen – de zeilen zijn computergestuurd en vangen elk zuchtje wind op – of met een nieuw soort luchtschepen die enorme vrachten kunnen vervoeren, minimaal vervuilend zijn en geen oorverdovend lawaai maken. Treinen zijn weer heel populair. Net als fietsen, als het tenminste niet sneeuwt, maar misschien wordt het wel geen winter meer.
We hebben weer kleinschalige waterkrachtsystemen met visvriendelijke dammen. We eten lokale producten en verbouwen zelfs biologische groente op ons voormalige gazon in de voortuin die we besproeien met grijs water en regenwater, en met water dat we besparen door te douchen in plaats van in bad te gaan, door waterbesparende wc’s, wasmachines en andere apparaten die nu al verkrijgbaar zijn. We gebruiken energiezuinige lampen – gloeilampen zijn verboden – en efficiënte verwarmingssystemen zoals pelletkachels, stralingspanelen en lange onderbroeken. Verwarm jezelf, niet de kamer, is niet meer de slogan van een stelletje maffe excentriekelingen: het is wat iedereen nu doet.
Dankzij verbeterde isolatie en methoden om het binnenhuisklimaat te verbeteren zoals warmtewerende rolgordijnen en zonneschermen zijn airconditioningapparaten in onbruik geraakt, waardoor die niet meer elke zomer enorme hoeveelheden energie opslokken. Wat energie betreft: naast hydro-, zonne-, wind- en golfslagenergie, geothermische energie en energie uit emissievrije kolencentrales gebruiken we vrijwel ongevaarlijke kernenergie. Zelfs als daar ongelukken mee gebeuren heeft dat zo z’n voordelen, want er ontstaan instant wildreservaten in gebieden met hoge stralingsniveaus waar de natuur zich meester van kan maken nu de mens zich er niet meer durft te vertonen. Er schijnt een heel bijzondere flora en fauna voor te komen in het gebied rond Tsjernobyl.
Wat voor kleren dragen we? Veel hennep waarschijnlijk: hennep is een sterke vezelbron waar weinig pesticiden voor nodig zijn, en katoen is te duur en te milieuonvriendelijk. Misschien dragen we ook veel gerecycelde aluminiumfolie – dat houdt je lekker warm – en kleding die is gemaakt van het gerecycelde plastic dat we hebben geoogst van het plasticeiland dat momenteel in de Stille Oceaan ronddobbert en twee keer zo groot is als Texas. Wat eten we, behalve groente uit de voortuin? Dat zou misschien een probleem kunnen worden: we zijn door de goedkope vis heen en er dreigen ook andere tekorten. Het zou wel eens gedaan kunnen zijn met de overvloedige voorraad grote hompen dierlijk eiwit. Maar we zijn een inventieve soort, en als het erop aankomt zijn we niet erg kieskeurig: we zijn omnivoren en we eten alles, zolang er maar ketchup op zit. Bekijk het van de zonnige kant: obesitas door te veel eten is geen probleem meer en diëten zijn niet alleen gratis maar zelfs verplicht.
Dit is Scenario Eén. Mij lijkt het wel wat. Het is geruststellend. Onder bepaalde omstandigheden zou het zelfs de realiteit kunnen worden. Ongeveer dan. Min of meer.
En dan hebben we Scenario Twee. Stel dat de toekomst zonder olie zeer snel aanbreekt. Stel dat een boze fee met haar toverstokje zwaait en hocus pocus pilatus pas: opeens is er geen olie meer, geen druppel. Alles zou ogenblikkelijk tot stilstand komen. Auto’s en vliegtuigen zijn onbruikbaar, er rijden nog wel een paar treinen op hydro-elektriciteit, en er zijn natuurlijk nog fietsen, maar daar kom je niet zo ver mee. Er zou geen voedsel meer naar de steden worden vervoerd en er komt geen water meer uit de kraan. Binnen enkele uren zou er paniek uitbreken.
Het eerste wat verdwijnt is het woordje ‘wij’, behalve in regio’s die uitzonderlijk streng worden georganiseerd en geleid; het wordt vervangen door het woordje ‘ik’, want er breekt een massale oorlog uit waarin ieder voor zich strijdt. Er komt een run op de supermarkten, onmiddellijk gevolgd door voedselrellen en plunderingen. En een run op de banken: iedereen wil zijn geld opnemen om spullen op de zwarte markt te kunnen kopen, hoewel geld al snel zijn waarde zal verliezen en zal worden vervangen door ruilhandel. De banken zouden trouwens sluiten, want hun elektronische systemen begeven het en ze raken door hun voorraad contant geld heen.
Nadat de mensen hebben geplunderd en gehamsterd en hun badkuip hebben laten vollopen met water verschansen ze zich in hun huis; ze sluipen soms – als ze durven – naar de achtertuin omdat de wc niet meer doorspoelt. Het licht gaat uit. De communicatiesystemen begeven het. Wat nu? Maak een blik hondenvoer open, eet het leeg, eet daarna de hond op, en wacht tot de autoriteiten de orde hebben hersteld. Maar de autoriteiten – die geen transportmiddelen meer hebben – kunnen dat niet.
Andere autoriteiten nemen het van ze over. Die worden aanvankelijk boeven en straatbendes genoemd, en daarna krijgsheren. Ze vallen gebarricadeerde huizen binnen, ze verkrachten, plunderen en roven. Maar ook zij komen al snel zonder gestolen eten te zitten. En door de honger, de vuilnishopen, de ratten die zich razendsnel vermenigvuldigen en de wegrottende lijken duurt het niet lang voordat er epidemieën uitbreken. Het zal snel duidelijk worden dat de huidige wereldbevolking van zesenhalf miljard mensen niet alleen afhankelijk is van olie, maar ook zo sterk heeft kunnen uitdijen door de ruimte die de olie heeft geschapen, en dat de mensheid zonder die olie in een verbluffend rap tempo zal slinken. Wat de gevolgen voor ‘de economie’ betreft: er bestaat geen ‘economie’ meer. Geld zal verdwijnen: de enige ruilmiddelen zijn voedsel, water, en waarschijnlijk – totdat iedereen bezwijkt – seks.
Scenario Twee is extreem en bovendien onwaarschijnlijk, maar het onthult wel de waarheid: we zijn verslaafd aan olie en zonder olie kunnen we weinig beginnen. En omdat de olie uiteindelijk onherroepelijk op zal raken, en goedkope olie toch al iets uit een ver verleden is, zouden we veel tijd, moeite en geld moeten investeren in alternatieve energiebronnen.
Helaas zijn wij net als alle andere soorten op aarde conservatief: we veranderen pas als we ertoe worden gedwongen. De eerste longvissen ontwikkelden geen longen omdat ze zo graag op het land wilden leven, maar omdat ze vissen wilden blijven, zelfs als het water in het droge seizoen opdroogde. En we zijn egocentrisch: als er geen wetten zijn die ons dwingen om energie te besparen, zullen de meeste mensen dat niet doen, want waarom zou je offers brengen terwijl je buurman dat niet doet? Door het ontbreken van eerlijke en afdwingbare energiebesparende maatregelen worden gewetensvolle burgers bestraft en de gewetenlozen verrijkt. In het bedrijfsleven zorgt de marktwerking ervoor dat de meeste bedrijven maximale rijkdom proberen te vergaren met de aanwezige hulpbronnen zonder acht te slaan op de consequenties. Waarom zou je van mensen of bedrijven verwachten dat ze zich anders gaan gedragen tenzij ze er duidelijk profijt van kunnen trekken?
Naast Scenario Eén en Scenario Twee is er nog Scenario Drie. Volgens dat scenario hebben sommige landen wél plannen gemaakt voor een toekomst met minder olie, maar andere niet. De landen met plannen zijn – en dat is niet verwonderlijk – de landen die zelf niet over olie beschikken of het niet nodig hebben. IJsland voorziet in de helft van de energiebehoefte met de overvloedige geothermale bronnen: zij zullen dus niet veel last hebben van olieschaarste. Duitsland is in snel tempo aan het overschakelen, evenals een aantal andere olieloze Europese landen. Ze treffen voorbereidingen tegen de naderende storm.
Dan zijn er de olieproducerende landen. Daarvan zijn de landen die vroeger arm waren en snel rijk zijn geworden, en geen andere energiebronnen hebben dan olie, hun olieinkomsten – die zoals ze weten tijdelijk zijn – aan het investeren in technologieën waar ze iets aan hopen te hebben wanneer de olie op raakt. Maar in de landen die behalve over olie ook over andere bronnen beschikken, ontbreekt een dergelijke vooruitziende blik. Hoewel die in een andere vorm wel aanwezig is: in een rapport van het Pentagon uit 2003 (‘Draaiboek voor een abrupte klimaatverandering en de implicaties voor de nationale veiligheid van de Verenigde Staten’) wordt dat als volgt geformuleerd: ‘Landen die over voldoende middelen beschikken kunnen virtuele vestingen rond hun grenzen optrekken en de bronnen voor zichzelf houden.’ Dat gebeurt nu ook al: de muren worden met de dag hoger en sterker.
Maar in rijke landen met verschillende energiebronnen ontbreekt het meestal aan een langetermijnvisie om een toekomstig olietekort op te vangen. Biobrandstof is grotendeels misleidend: de hoeveelheid olie die nodig is om het te maken is groter dan de opbrengst. Sommige oliemaatschappijen doen wel onderzoek naar het ontwikkelen van alternatieve energiebronnen, maar over het algemeen zijn ze vooral aan het lobbyen tegen alles wat zou kunnen leiden tot een afname van de consumptie en daardoor een negatieve invloed zou hebben op hun winst. De tijden van de goudkoorts herleven, olie is het nieuwe goud, en de winst op korte termijn weegt zwaarder dan de pijn op lange termijn; de waanzin regeert en iedereen die de gekte wil bedwingen wordt beschouwd als de vijand.
Het is interessant om terug te lezen wat ik in 2009 over olie schreef en stil te staan bij hoe de discussie in slechts zes jaar tijd is veranderd. Veel van wat de meeste mensen toen vanzelfsprekend vonden wordt tegenwoordig niet meer algemeen aangenomen, zoals het idee dat we gewoon maar eindeloos en ongestraft kunnen doorgaan met de manier waarop we toen leefden. Er werd destijds ook wel alarm geslagen, maar dat gebeurde door mensen die als extreem werden beschouwd. Tegenwoordig staan hun zorgen centraal in de discussie. Dit zijn enkele van de belangrijkste.
Planeet Aarde – de bewoonbare planeet van ons zonnestelsel die we zo vanzelfsprekend vinden, niet te warm en niet te koud, niet te nat en niet te droog, met vruchtbare grond die is ontstaan in de duizenden jaren voordat we hem gingen bewerken – die planeet is aan het veranderen. De verschuiving naar het warme deel van de thermometer die ooit voor pas veel later werd voorspeld – als de generaties die nu leven veel lol hebben gemaakt en veel geld hebben verdiend en massa’s natuurlijke rijkdommen hebben opgemaakt, massa’s fossiele brandstoffen hebben verstookt en daarna zijn overleden – gebeurt veel eerder dan destijds was voorzien. Het is zelfs nu al aan de gang.
Er zijn drie waarschuwingssignalen. Ten eerste de transformatie van de oceanen. Die lijden niet alleen schade door de opwarming van het water, wat op zichzelf al een grote nadelige invloed op het klimaat heeft. Er is ook sprake van een toegenomen verzuring ten gevolge van de opname van CO2-gassen, een steeds grotere hoeveelheid plasticafval op oliebasis, steeds meer gifstoffen die door de mens in zee worden gedumpt, en overbevissing en vernietiging van mariene ecosystemen en paaigronden door trawlers met sleepnetten. Het dodelijkst voor ons – en veroorzaakt door opwarming, verzuring, gifstoffen en afsterving van mariene ecosystemen – is de vernietiging van de blauwgroene zeealgen, die 2,45 miljard jaar geleden onze zuurstofrijke atmosfeer hebben gevormd en die nog steeds het grootste deel van de zuurstof produceren die wij inademen. Als die algen afsterven, betekent dat ook ons einde en zouden we naar lucht happen als een vis op het droge.
Een tweede waarschuwingssignaal is de droogte in Californië, naar verluidt de ergste in twaalfhonderd jaar. Die droogte houdt nu al vier jaar aan en is een afspiegeling van de droogte in andere westelijke staten van Amerika, zoals Utah en Idaho. De sneeuwlaag in de bergen die deze staten normaal gesproken van water voorziet was deze winter maar drie procent van de normale hoeveelheid. Het zal dus een lange, warme, droge zomer worden. Het domino-effect van zo’n wijdverbreide droogte op bijvoorbeeld de prijs van groente en fruit moet nog worden berekend, maar zal aanzienlijk zijn. Als de droogte zich verder verspreidt en de hoeveelheid zoet water uitgeput raakt, kunnen we rekenen op wateroorlogen.
Een derde signaal is de stijging van de zeespiegel. Er zijn al enkele opmerkelijke overstromingen geweest, waarvan de kostbaarste in Amerika werden veroorzaakt door de orkaan Katrina en door de orkaan Sandy in 2012, waarbij de lagere delen van Manhattan overstroomden. Als de verwachte stijging van de zeespiegel met dertig tot zestig centimeter inderdaad plaatsvindt, raakt de staat Florida de meeste stranden kwijt en moet je in Miami door de straten waden. In de hele wereld zullen vele andere laaggelegen steden worden getroffen.
Deze gevolgen worden echter niet serieus genomen door sommige politici die juist alert zouden moeten zijn op de gevaren die hun kiezers bedreigen. De huidige gouverneur van Florida, Rick Scott, schijnt een memo te hebben gestuurd naar alle bestuursambtenaren van de staat Florida waarin hij ze verbiedt om de termen ‘klimaatverandering’ en ‘opwarming van de aarde’ te gebruiken, omdat hij daar niet in gelooft (hoewel hij dat tegenover de pers heeft ontkend). Ik zou persoonlijk graag niet in de zwaartekracht geloven, omdat ik dan zou kunnen vliegen, en ook niet in virussen, want dan zou ik nooit verkouden worden. Het is ook best logisch: je kunt virussen en de zwaartekracht niet zien en zien is geloven, en als je je kop in het zand steekt, zie je toch niks?
De bestuursambtenaren van de staat Florida mogen het ook niet over de stijging van de zeespiegel hebben: als het in de huizen van de mensen heel erg nat wordt, komt dat door ‘wateroverlast’. Wat een praktisch idee eigenlijk om vervelende problemen op te lossen: als we het er niet over hebben, lossen ze zich misschien vanzelf wel op.

De fraaie truc van Florida komt voort uit zorgen over de toekomst en de akelige dingen die in die toekomst kunnen gebeuren, maar ook uit het verlangen om die dingen te ontkennen of ze onder het tapijt te vegen zodat alles zijn gewone gangetje kan blijven gaan, de jongeren en de toekomstige generaties opgescheept worden met de ellende en de chaos die het gevolg zijn van het veranderende klimaat, en er de rekening voor moeten betalen. Want er zal moeten worden betaald, niet alleen met geld maar ook met mensenlevens. Scheikundige en natuurkundige wetten zijn onverbiddelijk en geven geen tweede kans. De betalingstermijn van die rekening is zelfs al bijna verstreken.
Er zijn nog veel meer andere gevolgen: van het uitsterven van soorten en de verspreiding van ziektes tot een afname van de wereldwijde voedselproductie, maar waar het vooral om gaat is dat dat geen gevolgen in een of andere vage, verre toekomst zullen zijn. Ze doen zich nu al voor.
Als reactie op ons toenemende bewustzijn van dergelijke gevolgen heeft er een verschuiving plaatsgevonden van de publieke en politieke opinie, maar die verschuiving is niet universeel. Sommigen zien de situatie onder ogen maar halen hun schouders op en gaan door met hun gewone leventje onder het motto ‘Wat kan ik daaraan doen?’ Anderen worden er alleen maar wanhopig van. Maar alleen degenen die hun hoofd nog steeds zó stevig in het zand gestoken houden dat ze door hun achtereind moeten praten, blijven ontkennen dat de realiteit aan het veranderen is.
Zelfs als de klimaatontkenners zo ver kunnen worden gekregen dat ze de feiten al dan niet met tegenzin onder ogen gaan zien, hebben ze nog twee uitwijkmogelijkheden: 1) Het zijn natuurlijke veranderingen. Ze hebben niets te maken met de verbranding van fossiele brandstoffen door de mens. Daarom kunnen we gewoon doorgaan met feestvieren; misschien kunnen we een gebaar maken bij wijze van ‘aanpassing’ – een opgehoogde dijk hier, een ontziltingsfabriek daar – zonder ons zorgen te hoeven maken over onze eigen verantwoordelijkheid. 2) Het zijn veranderingen van hogerhand. Het is een straf die door een goddelijke macht wordt opgelegd voor de zonden van de mens. Een extreme vorm van deze gedachte is dat de veranderingen deel uitmaken van een plan om de wereld te vernietigen, de meeste aardbewoners een afschuwelijke dood in te jagen en een nieuwe wereld te scheppen voor degenen die worden gered. Mensen die zoiets geloven, rekenen zichzelf meestal tot die laatste gelukkige enkelingen. Het is echter geen goed idee om op zulke mensen te stemmen, want als de nood aan de man komt, zouden ze ongetwijfeld hun toevlucht zoeken in hun speciaal uitgeruste zuurstofrijke schuilkelders waar ze staan te juichen, terwijl miljarden mensen omkomen, in plaats van ook maar één vinger uit te steken om hun medeburgers te hulp te komen.
In september 2014 bracht de internationale petitiesite Avaaz (die meer dan 41 miljoen leden heeft) 400.000 mensen op de been voor een klimaatmars in Manhattan, waarschijnlijk de grootste klimaatmars in de geschiedenis. Op 11 april 2015 verzamelden 25.000 mensen zich in Quebec City om de Canadese politici duidelijk te maken dat zij de klimaatverandering serieus moesten gaan nemen. Vijf jaar geleden zouden dat er waarschijnlijk maar 2500 zijn geweest. Vlak daarvoor kondigde de dichtstbevolkte provincie van Canada, Ontario, plannen aan voor een handelssysteem voor CO2-emissierechten (cap-and-trade). De kans dat zoiets zou kunnen gebeuren was vijf jaar geleden nul.
Voor het geval iemand denkt dat alleen linksgeoriënteerde mensen zich zorgen maken: er zijn voldoende vingerwijzingen dat dat ook het geval is in de hoek die ooit als gematigd rechts werd beschouwd. Henry Paulson, minister van Financiën onder George W. Bush, heeft onlangs gezegd dat twee zaken nog bedreigender zijn voor onze maatschappij dan de financiële crisis van 2008 – waar hij de wereld zelf doorheen heeft geloodst – namelijk milieuschade door klimaatveranderingen en een mogelijke crisis in China. (Als het in China goed gaat, kan het land waarschijnlijk zijn eigen CO2-uitstoot in de hand houden, wat in geval van een crisis waarschijnlijk niet zal lukken.)
In Canada is een organisatie opgericht die de Ecofiscal Commission heet: daarin zitten vertegenwoordigers van de vroegere Reform Party (rechts), de Liberal Party (midden), en de ndp (links), naast leden uit het bedrijfsleven. Deze organisatie gelooft dat milieuproblemen kunnen worden opgelost door zakelijk instinct en gezond verstand te combineren, en dat milieuwinst geen financieel verlies hoeft te betekenen, maar ook iets kan opleveren. Het Tesla-verhaal in Amerika kan dat zeker bevestigen: deze elektrische plug-in is immens populair onder de rijken. Intussen zijn er ook andere veranderingen op komst. Religieus geïnspireerde milieubewegingen zoals A Rocha winnen terrein; andere, zoals Make Way For Monarchs, trekken mensen van allerlei richtingen en politieke overtuigingen. Een coalitie van goedwillende en actiegerichte vertegenwoordigers van geld, geloof en wetenschap zou wel eens heel krachtig kunnen zijn.
Maar zal dat alles bij elkaar genomen voldoende zijn?
Twee auteurs hebben over de algemene sociale systemen en energiesystemen en de manier waarop die functioneren onlangs een theorie aangedragen waar we misschien iets aan hebben in de crisis die zich nu langzaam ontvouwt. De ene is van kunsthistoricus en actief sociaal denker Barry Lord, Art and Energy (AAM Press). Lords stelling komt er in het kort op neer dat het soort kunst dat een maatschappij voortbrengt en waardeert onlosmakelijk verbonden is met het soort energie waar die maatschappij van afhankelijk is. Hij bespreekt de verscheidene vormen van energie die wij als soort hebben gekend, zowel in de prehistorie – de duizenden jaren in het Pleistoceen – als daarna. Hij onderscheidt seksuele energie, onontbeerlijk voor ons voortbestaan; lichamelijke energie, die nodig is voor het jagen en verzamelen; hout voor een vuur; slaven; wind en water; steenkool; olie; en ‘duurzame’ energiebronnen, en hij geeft enkele overtuigende observaties over hun relatie tot kunst en cultuur.
In zijn inleiding zegt hij: ‘Iedereen weet dat energie de voorwaarde is voor elk leven. Maar we staan er zelden bij stil hoe afhankelijk kunst en cultuur zijn van de energie die vereist is om ze te maken, te beoefenen en te behouden. Wij hebben geen oog voor de doorgaans onzichtbare energiebronnen die onze kunst en cultuur of culturen mogelijk maken, en die fundamentele waarden met zich meebrengen waar we allemaal verplicht mee moeten leven (of we ze nu goedkeuren of niet). Steenkool heeft bepaalde waarden geïntroduceerd in alle geïndustrialiseerde landen; olie weer heel andere… Ik mag dan misschien niet zo blij zijn met de consumptiemaatschappij die de olie met zich mee heeft gebracht… maar zonder olie kan ik eigenlijk niets beginnen.’ Degenen die binnen een energiesysteem leven, beweert Lord, keuren bepaalde kenmerken daarvan misschien af, maar ze kunnen het systeem zelf niet in twijfel trekken. In de tijd van de slavernij, die ten minste vijfduizend jaar heeft geduurd, wilde niemand slaaf zijn, maar zei ook niemand dat de slavernij diende te worden afgeschaft, want hoe moest de boel anders draaiende worden gehouden?
Lord schrijft dat steenkool een productiecultuur heeft veroorzaakt: denk maar aan de reusachtige staalfabrieken. Olie en gas hebben een consumptiecultuur voortgebracht. Lord voert aan dat ‘de wijdverbreide overtuiging in de jaren vijftig en zestig dat de onbegrensde overvloed en economische groei tot in het oneindige zouden kunnen voortduren een contrast vormt met de huidige wijdverbreide opvatting dat zowel die aanname als de wereld die daarmee wordt voorspeld onhoudbaar is’. We bevinden ons in een overgangsfase, zegt hij: de volgende cultuur zal een cultuur zijn van ‘rentmeesterschap’, de energie zal duurzaam zijn, en de kunst die erdoor wordt voortgebracht zal heel anders zijn dan de kunst die wordt geprefereerd door een productie- en consumptiecultuur.
Wat zijn de implicaties voor de manier waarop we zowel onszelf als onze manier van leven zien? Kort gezegd: in de cultuur van de steenkoolenergie – een cultuur van arbeiders en productie – ben je je werk. ‘Ik ben wat ik maak.’ In de cultuur van de olie- en gasenergie – een consumptiecultuur – ben je wat je bezit. ‘Ik ben wat ik koop.’ Maar in een cultuur met duurzame energie ben je wat je spaart. ‘Ik ben wat ik spaar en bescherm.’ We zijn niet gewend om zo te denken, omdat we niet inzien waar het geld vandaan moet komen. Maar in een duurzame cultuur zal geld niet de enige maatstaf van rijkdom zijn. Welzijn zal ook als economische factor gaan tellen.
Het tweede boek dat ik wil noemen is van de historicus en sociaal denker Ian Morris, wiens boek Foragers, Farmers and Fossil Fuels: How Human Values Evolve onlangs verscheen bij Princeton University Press. Morris is net als Barry Lord geïnteresseerd in het verband tussen energiewinningssystemen en de culturele waarden die daarmee verband houden, al gaat het hem om de morele waarden, niet alleen de esthetische – voorzover je die kunt scheiden. Kort gezegd beweert hij dat elke vorm van energiewinning de waarden bevordert die de kans op overleving maximaliseren voor degenen die zowel dat energiesysteem als dat pakket morele waarden hanteren. Bij jagers-verzamelaars is er sprake van meer sociaal-egalitarisme, bereidheid om rijkdom te delen en gelijkheid tussen man en vrouw, dan in agrarische gemeenschappen, waar vrouwen worden onderdrukt – mannen worden bevoordeeld omdat die de voor het bovenlichaam zware arbeid moeten verrichten; deze agrarische gemeenschappen neigen naar een vorm van slavernij, en houden de sociale hiërarchie in stand, met onderaan de boeren, en bovenaan koningen, religieuze leiders en hoge militairen. In maatschappijen met fossiele brandstof als energieleverancier is er meer gelijkheid tussen man en vrouw – je hoeft niet heel sterk te zijn om met een toetsenbord te werken of de knop van een machine in te drukken – en vervagen sociale verschillen, maar de verschillen in welvaart blijven bestaan.
Het tweede deel van zijn betoog is meer van toepassing op ons onderwerp, want hij stelt dat elke vorm van energiewinning een ‘hard plafond’ bereikt op het punt waarop expansie onmogelijk is; dan moeten mensen ofwel uitsterven ofwel overschakelen op een nieuw systeem en nieuwe waarden, vaak na een ‘totale ineenstorting’ waarbij steeds dezelfde vijf factoren betrokken zijn: ongecontroleerde migratie, onvermogen van de overheid, voedseltekorten, epidemieën en ‘daarbij is, zij het op een onvoorspelbare manier, altijd sprake van klimaatverandering’. Zo geldt voor jagersgemeenschappen dat het afgelopen is met hun manier van leven zodra er niet meer genoeg grote dieren zijn waarmee ze zich kunnen voeden. Voor boeren is de hoeveelheid vruchtbare grond de beperkende factor. Die vijf noodlottige factoren versterken elkaar, en de mensen die ermee te maken hebben, krijgen het zwaar te verduren totdat er een nieuwe maatschappij ontstaat die een nog niet uitgeputte energiebron aanboort.
Is er voor degenen die fossiele brandstoffen als voornaamste energiebron gebruiken – dat zijn wij dus – ook een hard plafond? Volgens Morris wel. We kunnen niet doorgaan met koolstof uitstoten – alleen al in 2013 bijna veertig miljard ton CO2 – zonder dat dat gevolgen heeft die het midden houden tussen ‘verschrikkelijk en rampzalig’. Vroegere ineenstortingen hebben verschrikkelijke gevolgen gehad, zegt hij, maar de mogelijke gevolgen van de volgende grote ineenstorting zijn nog veel verschrikkelijker.
De hele wereld is met elkaar verbonden zoals dat nog nooit eerder in de geschiedenis het geval is geweest, dus als we het niet redden, gaan we allemaal ten onder: we hebben ‘maar één kans om het goed te doen’. Het is niet onvermijdelijk dat we zo ten onder zullen gaan, zegt hij, maar dat zal wel het geval zijn wanneer we er niet voor kiezen een minder gevaarlijke weg te ontdekken en te volgen.
Maar zelfs als we de grote ineenstorting weten te vermijden en in het huidige tempo blijven uitdijen, worden we zo talrijk en alomtegenwoordig en dichtbevolkt dat we zowel onszelf als de aarde op onvoorstelbare wijze zullen transformeren. ‘De 21ste eeuw vertoont tekenen van een verschuiving van energiewinning en sociale organisatie waar alles sinds de ontwikkeling van de moderne mens bij in het niet valt.’
Sciencefiction? vraagt u zich misschien af. Of misschien zegt u ‘speculatieve fictie’. Laten we voor een laatste vingerwijzing eens kijken waar de auteurs van zulke verhalen (en films, televisieseries, games en stripverhalen) zich de laatste tijd mee bezighouden.
De Britse auteur Piers Torday heeft onlangs de young adult-roman The Wild Beyond (De laatste wilde dieren) gepubliceerd. In april schreef hij een artikel in The Guardian met een samenvatting van het onderwerp waarin hij de zeer recente term ‘cli-fi’ (climate-fiction) verklaart: ‘De term “cli-fi” is bedacht door blogger Dan Bloom voor fictie over de huidige en verwachte gevolgen van klimaatverandering. (…) Cli-fi als nieuw genre is heel groot aan het worden en wordt wereldwijd op allerlei universiteiten bestudeerd. Maar verwar het niet met sci-fi. Als je denkt dat verhalen die de gevolgen van klimaatverandering laten zien sciencefiction zijn, niet meer dan futuristische fantasieën, dan vergis je je. In mijn boek is het enige echte verzonnen element dat de dieren kunnen praten. Tegen een jongen. Een van de andere cli-fi-elementen van mijn verhaal die vaak verzonnen of dystopisch worden genoemd, is de dood van vrijwel alle dieren ter wereld. Schets ik daarmee alleen maar een extreem beeld, om een goed verhaal te schrijven? Was het maar waar.
Het recente “WWF Living Planet Report” onthulde dat het totale aantal dieren op aarde de laatste veertig jaar is gehalveerd. 52 procent van onze in het wild levende dieren is zomaar weg. Of dat nu komt door de gevolgen van klimaatverandering, de toename van de wereldbevolking of de verwoesting van de natuurlijke leefomgeving: de kinderen die nu mijn boeken lezen zouden op middelbare leeftijd wel eens in een wereld kunnen leven waarin geen sprake meer is van de biodiversiteit die we ooit vanzelfsprekend vonden. Een wereld vol mensen waarin verder alleen nog wat duiven, ratten en kakkerlakken rondscharrelen… En het futuristische beeld van de aarde waar ooit bewoonbare gebieden te warm en te droog zijn om te kunnen wonen? Dat is toch een cliché-beeld van een dystopische wereld?
Klopt, maar terwijl u dit leest gaat het superontwikkelde en technologische Californië – dat de achtste economie van de wereld heeft, groter dan die van Rusland – gebukt onder een droogte die alle records breekt. De minste neerslag sinds 1885 en verplichte waterbeperkende maatregelen tot 25 procent. Ze schijnen vanuit Palo Alto elke muisklik te kunnen traceren die ooit werd gedaan, maar ze weten niet hoe ze nog water uit de kraan kunnen laten komen. En dan hebben we het over Californië en nog niet eens over Afrika of Australië.
Elk gevolg van klimaatverandering in boeken – van de stijgende zeespiegel in The Dark Wild tot de verzuurde zee vol kwallen in The Wild Beyond vindt nu al plaats, zij het op een bescheidener schaal.’
Kan cli-fi een manier zijn om jongeren te waarschuwen voor de gevaren die hen bedreigen en ze te helpen nadenken over de problemen en oplossingen te verzinnen? Of wordt het gewoon een onderdeel van de ‘entertainmentindustrie’? De tijd zal het leren. Maar als Barry Lord gelijk heeft, is de opkomst van zulke fictie gedeeltelijk een reactie op de veranderingen die nu plaatsvinden – van de consumptiewaarde van olie naar de rentmeesterschapwaarde van duurzame energie. De materiële wereld mag niet langer worden beschouwd als een bodemloze hoorn des overvloeds met een eindeloze hoeveelheid ‘spullen’ die naar believen kunnen worden gebruikt en weggegooid: de voorraad is beperkt en moet worden bewaard en gekoesterd.
Kunnen we ons energiesysteem veranderen? Kunnen we dat zo snel dat we er niet door ten onder gaan? Zijn we slim genoeg om levensvatbare plannen te bedenken? Hebben we de politieke wil om die plannen ten uitvoer te brengen? Zijn we in staat om na te denken over de lange termijn, of realiseren we ons – net als de kreeft in de pan water die langzaam aan de kook wordt gebracht – pas dat we in gevaar verkeren als het te laat is?
Niet dat die kreeft daar nog iets aan kan doen als hij eenmaal in de pan zit. Maar wij misschien wel. Wij hebben in de loop van de geschiedenis behoorlijk wat stommiteiten uitgehaald, maar onze domheid is niet onvermijdelijk. Er zijn drie slimme dingen die we voor elkaar hebben gekregen. Ten eerste: ondanks alle kernbunkers die ten tijde van de Koude Oorlog in achtertuinen van buitenwijken zijn gebouwd, hebben we onszelf nog niet met kernbommen opgeblazen. Ten tweede: dankzij Silent Spring, het baanbrekende boek van Rachel Carson over pesticiden, zijn in de jaren vijftig en zestig niet alle vogels doodgegaan aan ddt. En op de derde plaats is het ons gelukt om het levensgevaarlijke gat in de beschermende ozonlaag te stoppen dat werd veroorzaakt door het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen uit koelstoffen en spuitbussen, waardoor we hebben weten te voorkomen dat we omkwamen door schadelijke straling. Nu we op weg zijn naar het derde decennium van de 21ste eeuw is het een hoopvolle gedachte dat we ons dus niet altijd in strijd met ons eigen belang gedragen.
‘Als we willen dat alles hetzelfde blijft, moet alles veranderen’, zegt een personage in de roman The Leopard van Giuseppe di Lampedusa uit 1963. Wat moeten we veranderen om onze wereld in evenwicht te houden? Hoe lossen we X + Y + Z op, waarbij X de behoefte is van onze maatschappij aan energie, die we nodig hebben om niet in snel tempo te vervallen in anarchie; Y de beperking is van de atmosfeer van de aarde, die niet in staat is om eindeloze hoeveelheden CO2 op te nemen zonder dat ons dat het leven zal kosten; en Z onze begrijpelijke wens is om een volledig en gelukkig leven te leiden op een gezonde planeet en te worden opgevolgd door toekomstige generaties die dat ook zullen doen. Een manier om die vergelijking op te lossen is efficiëntere manieren te ontwikkelen om zonlicht om te zetten in elektriciteit. Een andere manier is om olie – en de CO2 die daardoor wordt uitgestoten – onderdeel te maken van een cyclisch in plaats van een lineair proces. Olie hoeft dan wellicht niet uit de grond te komen en hoeft geen vervuiling als eindproduct te hebben.
Er zijn veel slimme mensen die zich over deze problemen buigen, en er worden veel nieuwe technieken ontwikkeld. Op mijn bureau ligt nu een lijst met vijftien daarvan. Bij sommige technieken wordt CO2 rechtstreeks uit de lucht gehaald en wordt er een ander materiaal van gemaakt, zoals cement. Bij andere technieken wordt koolstof gevangen door aangetaste tropische regenwouden te regenereren – een snelle en goedkope methode – of koolstof in de grond vast te leggen met behulp van biochar, met als bijkomend voordeel het verbeteren van de vruchtbaarheid van de grond. Sommige technieken gebruiken algen, waar ook biobrandstof van kan worden gemaakt. Bij één techniek wordt koolstofvastleggend asfalt gebruikt. Koolstof wordt al gerecyceld sinds het ontstaan van planten op aarde; deze technieken en ondernemingen bevorderen dat proces.
Intussen, houd moed: er zijn tijden dat homo sapiens sapiens zijn dubbelplus voor intelligentie heeft verdiend. Laten we hopen dat een van die tijden op het punt van aanbreken staat.
Margaret Atwood (Ottowa, 1939) is een van de belangrijkste hedendaagse auteurs en een gedreven milieuactiviste. Haar vele romans, gedichten en verhalenbundels worden in meer dan veertig talen vertaald. De blinde huurmoordenaar werd in 2000 bekroond met de Booker Prize. Op 22 oktober verschijnt bij Prometheus de vertaling van haar nieuwe roman: Als laatste het hart.
Dit artikel verscheen eerder op medium.com.
Vertaling Lidwien Biekmann