Taring Padi, Bara Solidaritas: Sekarang Mereka, Besok Kita, The Flame of Solidarity: First they came for them, then they came for us, 2022. Installatie © Frank Sperling

Op de eerste dag dat de vijftiende Documenta open was voor het publiek, op 18 juni, brandde de zon fel op het plein voor het Fridericianum en de Documentahalle. Dit is traditioneel het hart van de vijfjaarlijkse tentoonstelling in Kassel, dé plek waar de curator van dienst een statement maakt met een grote geste. In 1982 liet Rudi Fuchs Joseph Beuys er zevenduizend basaltblokken storten, met één eik ernaast, als de eerste van zevenduizend eiken. Nog steeds zie je, als je het eenmaal weet, overal in Kassel eikenbomen vergezeld door een van die basaltblokken.

In deze editie is het Indonesische kunstenaarscollectief Ruangrupa als curator aangesteld. Al vanaf de eerste dag van de persopening verschenen op de sociale media foto’s van gekleurde bordkartonnen poppen die het collectief Taring Padi er had neergezet. Fragiele poppen als belichaming van politieke strijdkreten, sommige duidelijk, zoals een duif met de tekst ‘We are not free until everyone is free’, sommige met teksten in het Indonesisch, en er was zelfs een kartonnen Kurt Cobain.

Pas op de avond vóór de officiële opening, nadat de pers de tentoonstelling al had verkend, plaatste de organisatie aan de rand van het veld een doek van zo’n tien meter breed. ‘People’s Justice’ stond erboven, en als in een middeleeuws Laatste Oordeel was de linkerhelft donker, getiteld ‘The Expansion of “Multicultural” State Hegemony’ en gevuld met grimmige soldaten, kanonnen en wolkenkrabbers, terwijl rechts, vanuit het groen, mensen in fleurige kleding ontspannen met muziek en banieren opkwamen voor de goede zaak. Midden bovenin zaten de rechters bij een brandende weegschaal.

Drie dagen later sloeg de vlam in de pan: juist vanwege dit werk, op het centrale plein, leken de eerdere vermoedens van antisemitische tendensen onder de kunstenaars bevestigd. Het was ooit het eigen oorlogsverleden dat Duitsland de aanleiding gaf om met de vijfjaarlijkse tentoonstelling te beginnen, aanvankelijk als eerherstel voor de door de nazi’s ‘entartete’ kunst, die in 1955 tegelijk met de bloemen van de Bundesgartenschau getoond werd. Nadat in januari van dit jaar werd opgemerkt dat onder de deelnemers van deze editie ook ondersteuners van de bds-beweging (boycot, divestment and sanctions) zijn, de Israël-boycot-beweging die door het Duitse parlement als antisemitisch wordt beschouwd, en nadat een vervolgartikel in Die Zeit, gehakkel vanuit het Documenta-bestuur en afzegging van geplande panels over dit onderwerp volgden, werden in april al extreem-rechtse anti-islamstickers geplakt en braken vandalen nog voor de opening van de tentoonstelling in en schreven doodsbedreigingen op de muur van de ruimte waar een Palestijns collectief zou exposeren.

Asia Art Archive, On-Anong Glinsiri, Togetherness & The Way We Were: Phaptawan, 2008. Installatie © Frank Sperling

Ruangrupa stelde toen dat er geen antisemitische uitspraken werden gedaan in de context van deze Documenta, maar op 20 juni stond het met de mond vol tanden: op de grote banier van Taring Padi, de banier die pas twee dagen te zien was, bleek tussen de grijze militairen een antisemitische karikatuur van een joodse figuur met een SS-teken op zijn hoed te staan, en waren soldaten van de Mossad als varkens afgebeeld. Na meer gestuntel van het Duitse Documenta-bestuur verdween het doek met de poppen van het veld. Na scherpe veroordelingen (van Duitse politici en media) en verontschuldigingen (van Ruangrupa en Taring Padi) volgde in de Duitse kranten ook relativering. De banier van Taring Padi was gemaakt in 2002 in Yogyakarta, als reactie op de militaire dictatuur die daar onder Soeharto had geheerst. Israël stond in Indonesië vaak symbool voor de boze kolonisator, het was geen letterlijke oorlogsverklaring. En Taring Padi was en is maar een van de vele deelnemers, tot nu toe zijn geen andere racistische of kwetsende uitingen gesignaleerd.

Controle vooraf was ook praktisch ingewikkeld geweest. Ruangrupa nodigde voor deze Documenta veertien kunstenaarscollectieven uit, die op hun beurt soms weer andere kunstenaars uitnodigden. Anders dan voorgaande curatoren legde dit collectief de genodigden geen structuur of concept van de tentoonstelling op. Wel werd er in de aanloop van de tentoonstelling veel gepraat – noodgedwongen via Zoom, live in Kassel, of in een atelier van de Rijksakademie in Amsterdam, dezelfde plek waar rond 2000 de naam en het idee van Ruangrupa ontstond bij een van de residenten. In totaal zijn bij deze Documenta zo’n vijftienhonderd kunstenaars betrokken.

Grote namen staan er niet op de affiches. In het programmaboekje wordt zelfs geen enkele individuele kunstenaar met naam genoemd – een beetje gegoochel met QR-codes en de Documentasite brengt trouwens wel uitkomst. Wie het werk van Iris Kensmil zoekt, moet zoeken naar de Black Archives, het Amsterdamse archief over zwart erfgoed. Hun presentatie is gedegen, zoals je die van een archief verwacht: met documenten vertelt het onder andere het verhaal van Hermina en Otto Huiswoud. Het schilderij dat Kensmil hierover maakte hangt ernaast alsof het een van de documenten is. Voor de film van Hito Steyerl (een van de hoogtepunten van de tentoonstelling) zoek je in het Naturkundemuseum de locatie van het collectief Inland. Dat is een in Spanje begonnen initiatief dat vanuit dorpen en het platteland zoekt naar ‘post-contemporary art’.

Dat laatste is een term die vaker klinkt, samen met de ‘Global South’ – als respons op het noordelijk halfrond – en vooral ‘lumbung’, het Indonesische concept dat zijn naam dankt aan de bergplaats die gebruikt wordt voor het bewaren van overtollige oogst. Een oogst die de gemeenschap kan inzetten voor collectieve doelen; de veertien collectieven die Ruangrupa heeft uitgenodigd, mogen in dit geval de lumbung verdelen.

Ruangrupa maakt duidelijk dat het dwepen met houdbare kunst een Europees kunstbegrip is

Dat die uit de héle wereld komen, dus niet alleen uit het mondiale noorden, is niet nieuw voor Documenta. In 2002 was Okwui Enwezor (1963-2019) de eerste niet-Europese curator. Enwezor nodigde 117 kunstenaars uit de héle wereld uit, toonde Europese en Noord-Amerikaanse grote namen naast hier minder bekende Afrikaanse en Aziatische kunstenaars. En in 2017 koos de (Poolse) curator Adam Szymczyk ervoor om voor de vertegenwoordiging van ‘het zuiden’ de helft van de Documenta naar Athene te verslepen, en nadrukkelijk ‘vergeten’ kunstenaars en hun werken te tonen die inhoudelijk de vluchtelingencrisis als onderwerp hadden.

Toch gaat Ruangrupa dit jaar een grote stap verder in de perspectiefverandering. Want Enwezor en Szymczyk koesterden beiden de literaire en intellectuele overwegend Europese en Noord-Amerikaanse tradities en referenties waarin ze geschoold waren. En in voorgaande edities waren er wel conferenties, brede educatieve programma’s en performances, maar de monumentale, blijvende kunstwerken hielden een centrale rol. Zelfs de betonnen obelisk voor de vluchtelingen en vreemdelingen van 2017 van Olu Oguibe kreeg na veel discussie alsnog een permanente plek op de centrale – maar bepaald niet monumentale – Kasseler Treppenstraße.

Dat dwepen met houdbare, liefst eeuwigdurende en tegelijk vernieuwende kunst, en die in strakke ruimtes in stilte alleen bewonderen is het resultaat van een Europees kunstbegrip, maakt Ruangrupa nu duidelijk. Juist in de museale ruimtes rondom het Fridericianum komt die boodschap goed aan. De klassieke zuilen zijn zwart geschilderd, de Roemeense kunstenaar Dan Perjovschi schreef er met wit krijt de kernwaarden van het lumbung-idee op – en die kunnen dus zo weer worden weggeveegd. Binnen hangen banieren, er worden openbare discussies gehouden, kunstenaars overnachten en eten er. In een van de galerijen hangen de wandkleden van Malgorzata Mirga-Tas, de Poolse Roma-kunstenaar die op de Biënnale van Venetië dit jaar de Poolse inzending verzorgt. Voor haar kleden neemt ze zeventiende-eeuwse Franse gravures van ‘La vie des Egyptiens’ als uitgangspunt om de clichés waarmee Roma in de kunstgeschiedenis zijn uitgebeeld een eigen draai te geven.

Wajukuu Art Project, Wakija Kwetu, 2022. Installatie © Nicolas Wefers

Als je door de zalen loopt, schiet de tentoonstelling de wereld rond. Van het archief van de vrouwenstrijd in Algerije naar films van het Asia Art Archive van bijvoorbeeld kunstenaars in Singapore en Beijing, en dan naar een presentatie van El Warcha, een Tunesisch kunstenaarscollectief dat tegenwoordig vanuit Londen werkt. De toelichtingsbordjes geven, anders dan vijf jaar geleden, over het algemeen veel achtergrond en uitleg, al hadden ze soms wel iets zichtbaarder mogen zijn.

Dit is niet de Documenta van het monumentale gebaar, de meest spectaculaire ingreep is te zien aan de gevel van de Documentahalle, die deels is bedekt met golfplaat. De entree lijkt op een woning uit de Keniaanse krottenwijk waar het Wajukuu Art Project in 2004 is opgericht. When They Come to Our Place, heet de installatie, oftewel: keer deze situatie in gedachten even om. Binnen zijn sculpturen en schilderijen te zien die jongeren uit die krottenwijk hebben gemaakt in de context van het Wajukuu-project, dat daarnaast ook een bibliotheek en opleidingen verzorgt: hier is kunst een uitweg van een leven vol geweld en armoede.

Naast de bekende centrale plekken koos de organisatie als altijd tentoonstellingslocaties verspreid over de stad, in totaal 32. In de Hafenstraße biedt een leeg fabrieksgebouw drie verdiepingen kunst en ruimte voor workshops, waarbij ter plekke gekookt eten soms ook een rol speelt. Comic-tekenaar Nino Bulling presenteert er op zijde getekende fragmenten uit zijn graphic novel over zijn geslachtstransitie; op een andere verdieping bedekken tapijten de vloer en staat een vleugel klaar voor een samenwerking tussen kunstacademiestudenten uit Beiroet en München.

In het Stadtmuseum kun je bij een videospel van het Nieuw-Zeelandse collectief Fafswag dansers tegen elkaar laten spelen, en stuk voor stuk de levensverhalen horen van deze groep queer Maori-kunstenaars, die als doel hebben meer zichtbaarheid te krijgen in het culturele leven. Iets wat ze, zoals te zien is op de foto’s en video’s, met veel kleur en glitters in de praktijk brengen.

In de kelder van het Fridericianum , op weg naar de toiletten, ligt een urinoir, gesigneerd met ‘R. Bell 2017’ – een verwijzing naar het beroemde urinoir dat R. Mutt’ precies honderd jaar eerder had gepresenteerd als kunst. De Australische kunstenaar Richard Bell, wiens werk op meerdere plekken in de tentoonstelling opduikt, noemde dit werk Western Art 2020-2022. Aan het urinoir zit een tros luchtballonnen geknoopt. Alsof het ding pardoes uit de kunsthemel naar beneden is gevallen na honderd jaar heiligdom. Ontdaan van alle symboliek is het zo dicht bij de toiletten weinig meer dan een zielloos stuk gebakken steen. En daarmee een prima statement om na deze Documenta op deze plek nog veel langer te laten verkommeren.

Documenta 15 is tot en met 25 september te bezoeken in Kassel, Duitsland.