In Made in Bangladesh zijn alle lagen van uitbuiting in de Bengaalse kledingindustrie verwerkt © Foto’s filmswelike

De beginscène van Made in Bangladesh toont de paniek na een ongeluk in een kledingfabriek. Een ongeluk zoals er zoveel zijn geweest in Bangladesh en de landen daaromheen. In een fabrieksruimte naaien tientallen vrouwen aan kleine tafeltjes kledingstukken in elkaar. Er heerst een oorverdovend gezoem en gesuis van naaimachines en plafondventilatoren. Er wordt niet gesproken, alleen gewerkt, daar ziet de opzichter die spiedend rondloopt op toe. Dan volgt plotseling een harde klap. Alles valt stil. Er stijgt rook op, een schorre sirene begint te loeien. Een mannenstem maant de naaisters vlug het pand te verlaten. Gedrang op een donkere trap. Vrouwen in kleurige kurta’s en sari’s spoeden zich naar beneden. Trappelende voeten, gegil. ‘Moyna, Moyna! Waar ben je!’

In de loop der jaren werkte Bangladesh zich op tot ’s werelds grootste kledingexporteur na China, met grote merken als H&M, Zara, Primark en Benetton als opdrachtgevers. Dus schrok de wereld wakker toen in april 2013 een acht verdiepingen tellend gebouw instortte waarin vijf kledingfabrieken huisden. Ruim elfhonderd werknemers, voornamelijk vrouwen, kwamen om in het puin. Nog eens 2500 raakten gewond, van wie velen ernstig. De instorting van Rana Plaza was het dodelijkste industriële ongeluk dat de wereld meemaakte sinds de gasramp in het Indiase Bhopal.

Het was zeker niet het eerste ernstige ongeval in de Bengaalse kledingsector, met zijn armoedig gehuisveste naaiateliers. Tussen 2005 en 2010 eisten vier grote branden het leven van in totaal 174 werknemers. In dezelfde periode stortten twee fabriekspanden in. Dodental: 85. De Rana Plaza-ramp overschaduwde bovendien een tragedie die enkele maanden daarvoor plaatsvond. In november 2012 kostte een brand in de Tazreen Fashions-fabriek het leven van 122 arbeiders.

Ook buiten Bangladesh vallen slachtoffers. In Pakistan vonden in september 2012 314 werknemers de dood bij een grote brand in de Ali Enterprises-kledingfabriek; de ramp haalde maar net het Nederlandse nieuws. Ook de dertien doden die in 2016 in een Indiase kledingfabriek vielen trokken weinig aandacht

Reden temeer dus om in te zoomen op het leven van de vrouwen in die gevaarlijke werkplaatsen. Dat is wat Rubaiyat Hossain, regisseur van Made in Bangladesh, in haar film doet. De film, die september vorig jaar werd uitgebracht, is een realistische speelfilm over een 23-jarige Bengaalse vrouw, Shimu, die als enige van haar vriendinnen kan lezen en schrijven. Ze werkt in een kledingfabriek in Dhaka en komt na het ongeluk uit de beginscène in verzet tegen de slechte werkomstandigheden. In weerwil van de tegenwerking door de fabrieksmanagers en haar echtgenoot besluit ze een vakbond op te richten. In het rommelige kantoortje van de activiste die Shimu (gespeeld door Rikita Nandini Shimu) aanzet tot het oprichten van een vakbond hangt op het prikbord, half bedekt met posters en flyers, een papier waarop nog net ‘Rana Plaza’ te lezen is.

Made in Bangladesh is de derde film van Rubaiyat Hossain. Haar eerste film Meherjaan (2011) werd door critici gewaardeerd, maar werd al na een week door de distributeurs in Bangladesh in de ban gedaan. Er was een storm van kritiek losgebarsten wegens de verhaallijn van Meherjaan, waarin de Bengaalse hoofdrolspeelster verliefd wordt op een Pakistaanse militair ten tijde van Bangladesh’ onafhankelijkheidsoorlog in 1971. Destijds heette het land nog Oost-Pakistan. Toen het zich van West-Pakistan (het huidige Pakistan) trachtte los te scheuren stuurde Islamabad troepen die gruwelijk huishielden onder de bevolking.

Veertig jaar na dato bleek het te vroeg om de oude vijand een menselijk gezicht te geven. Omdat in Meherjaan geen oorlogshandelingen te zien waren, werd Hossain verweten voorbij te zijn gegaan aan de misdaden van de Pakistanen, waaronder de verkrachting van honderdduizenden vrouwen. Hossain verwierp de kritiek en repliceerde dat de oorlog op talloze momenten in de film aanwezig is. ‘Ik kan een film maken over een moord zonder een druppel bloed te tonen’, zei ze. Een opmerking om in het achterhoofd te houden bij het kijken naar Made in Bangladesh, waarin het leed schuilgaat achter de veelkleurigheid van het leven in Dhaka.

Na drie weken non-stop doorwerken staakte het personeel. Hun eis: één vrije dag

In haar tweede film, Under Construction (2015), lijkt Made in Bangladesh zichzelf al aan te kondigen. Een vrouw uit de moderne Bengaalse middenklasse, theateractrice, probeert zich te ontworstelen aan de burgerlijke conventies. In haar poging iets van vrijheid te vinden begint ze haar omgeving met een nieuwe blik te bekijken, scherper dan voorheen. Ze ziet de dagelijkse stoet van naaisters van en naar de kledingfabrieken, voor wie ze eerder geen oog had, en beseft dat het theaterstuk dat ze aan het repeteren is op een bittere manier wordt gereflecteerd in het leven van de arbeidsters.

Het stuk waar ze aan werkt is Red Oleanders (Raktakarabi in het Bengaals) van Rabindranath Tagore uit 1925; een allegorisch toneelstuk waarin een onzichtbare koning zijn onderdanen uitbuit. Mensen worden gescheiden van hun zielen en gedegradeerd tot nummers. In Under Construction, dat prijzen won in de VS, Frankrijk en Bangladesh, heeft Hossain beelden opgenomen van overlevenden die uit het puin van Rana Plaza worden gehaald.

© Foto’s filmswelike

Het beeld van Tagore’s Raktakarabi doemt op bij lezing van een rapport dat de Bengaalse onderzoeker Hasan Ashraf vorig jaar publiceerde over de kledingindustrie in zijn land. Hij werkte meer dan zes maanden undercover in een kledingfabriek. Tien tot veertien uur per dag achter de naaimachine, geen mogelijkheid om met collega’s te spreken, ramen voorzien van metalen tralies, nooduitgangen onbekend of moeilijk begaanbaar. Hij werkte niet in een officiële fabriek, maar in een werkplaats van een schimmige onderaannemer.

In zijn rapport ‘Beyond Factory Safety’ nam hij een verhaal op uit 2011 dat exemplarisch is voor de industrie. Werknemers in de Asha Garments-fabriek werkten dagen achter elkaar door, zonder een enkele vrije dag: de deadline van de order uit het buitenland moest gehaald worden. Pas als dat was gelukt, zouden ze betaald worden. Werknemers werden ziek van stress en uitputting. ‘Als je niet kunt werken, kom dan niet’, zeiden de opzichters, die wisten dat ze in de sloppenwijken gemakkelijk nieuwe werkneemsters konden vinden. Dus gingen de naaisters door tot sommigen er letterlijk bij neervielen. Na drie weken besloot het personeel ten einde raad het werk neer te leggen. Hun eis: één vrije dag.

Daarop sprak de fabriekseigenaar hen toe. Hij legde uit dat de buitenlandse opdrachtgever niet zou betalen als de order niet op tijd af zou zijn, en dat dan ook hij en de opzichters verloren zouden zijn, net zo goed als de naaisters. Het personeel besloot daarna door te werken. In goed overleg werd besloten dat steeds een deel van het personeel op donderdagen een halve dag vrij kon nemen. Na 46 dagen was de order gereed. Net op tijd voor de onzichtbare opdrachtgever in het buitenland – Tagore’s onzichtbare koning – die de zwoegende vrouwen én het management tot nummers had gereduceerd, productie-eenheden gescheiden van hun menselijke ziel.

Wat Ashraf met het verhaal van de Asha Garments-fabriek wil vertellen, is dat achter de uitbuiting meer schuilgaat dan louter kapitalistische wreedheid. Neem de betaling per afgeleverde order die zoveel ellende oplevert. Die praktijk wordt vooral gebezigd door kleinere buitenlandse opdrachtgevers, die niet de capaciteit hebben om een eigen infrastructuur in Bangladesh op te bouwen. Het volslagen disfunctionerende rechtssysteem maakt het handel voeren op afstand tot een hachelijke business – dat geldt voor heel Zuid-Azië.

Als een buitenlands bedrijf betaalt voordat de goederen geleverd zijn, is de kans aanwezig dat de binnenlandse producent vervolgens niets meer van zich laat horen. De kans dat hij daarvoor gestraft wordt is nihil. De benadeelde producent kan wapperend met zijn contract een rechtszaak beginnen, maar moet wel achteraan aansluiten. Overal in Zuid-Azië zijn de rechtbanken zwaar overbelast. In Bangladesh wachten meer dan drie miljoen zaken op behandeling. Het kan jaren duren voordat een zaak voorkomt, en als het eenmaal zo ver is wordt de kans om te winnen onder meer bepaald door je vermogen om de juiste ‘handpalmen te oliën’, zoals het betalen van smeergeld in de Zuid-Aziatische regio wordt genoemd. De eigenaar van Rana Plaza werd kort na de ramp gearresteerd. Dat is nu bijna zeven jaar geleden. Hij is nog altijd niet berecht voor de meervoudige doodslag die hem ten laste is gelegd.

Na Rana Plaza hebben grote kledingmerken zich in twee convenanten gecommitteerd aan het verbeteren van de veiligheid en de werkomstandigheden in de kledingfabrieken die voor hen produceren. Sommige merken laten controles uitvoeren door particuliere bureaus. Volgens Ashraf worden buitenlandse delegaties en journalisten vooral rondgeleid in een paar modelcomplexen. Er zijn meer dan vijfduizend geregistreerde kledingfabrieken met in totaal meer dan vier miljoen werkneemsters. Daarnaast zijn er volgens schattingen nog duizenden ateliers van onderaannemers. Ze zijn vaak gevestigd in woonwijken en vallen buiten ieder toezicht.

© filmswelike

Het moet voor Hossain geen sinecure zijn geweest om alle lagen van uitbuiting en beknotting in het script te verwerken, maar ze zitten er vrijwel allemaal in. De onzichtbare opdrachtgever, de corruptie, de rechten die dode letters blijven, de corrupte overheid.

De helft van alle Bengaalse politici heeft directe banden met de kledingindustrie

In Made in Bangladesh wordt ook aandacht besteed aan de schaduw van de politiek die over de Bengaalse kledingexport hangt. De politiek speelde een rol bij de Rana Plaza-ramp. Een dag voordat het complex instortte, waren scheuren in de muren ontdekt. Het gebouw werd ontruimd. De volgende dag was een nationale staking uitgeroepen door de oppositiepartijen. De eigenaar van Rana Plaza was aanhanger van de regerende Awami-partij en werd geacht te tonen dat de fabrieken in zijn pand de staking van de oppositie negeerden. Dus werd er gewerkt, scheuren of geen scheuren.

Volgens het Bangladesh Center for Workers Solidarity heeft de helft van alle politici directe banden met de kledingindustrie. Bovendien zijn volgens onderzoeker Ashraf de grote nationale vakbonden corrupt en gepolitiseerd. De leiders ervan zouden zich drukker maken om hun portemonnee en hun positie in de hoogste echelons van de macht dan om het welzijn van hun leden. Het zijn juist de kleine vakbonden, opgericht per fabriek, niet erkend door de overheid en dus niet politiek geïnfiltreerd, die iets voor elkaar kunnen krijgen in directe onderhandelingen met het management, schrijft Ashraf.

Voor al die hooggeplaatste Bengalen met belangen is Made in Bangladesh op zijn zachtst gezegd een onwelkome film. Maar deze keer zal het niet lukken om de film te boycotten, want Hossain heeft er heel slim een Bengaals-Frans-Deens-Portugese productie van gemaakt. In Bangladesh is de film nog niet vertoond, maar in het buitenland wel, en de kritieken zijn lovend.

© Foto’s filmswelike

Het verhaal van Shumi en haar strijd voor arbeidersrechten toont onvermijdelijk slechts het topje van een ijsberg, of beter gezegd: dat ene stikseltje in die spotgoedkope, ‘lekker foute’ kersttrui die je maar één keer draagt. Het verscherpte toezicht van kledingmerken op de productie in het lage-lonenparadijs dat Bangladesh nog altijd is, mag de veiligheid in sommige fabrieken dan verbeterd hebben, daarmee is de tragiek niet ten einde, want de precaire positie van de kledingarbeiders in Bangladesh en elders in Azië wordt nu eenmaal veroorzaakt door een hele keten van treurnis.

Een belangrijke schakel daarin is het hardnekkige Zuid-Aziatische patriarchisme. Het voorziet fabrieksbazen van een reservoir aan vrouwen die ze straffeloos kunnen uitbuiten. Ook wanneer Shumi opkomt voor haar rechten en die van haar vrouwelijke collega’s, gaan aanvankelijk overal de deuren dicht. Ze loopt zelfs regelrecht gevaar, puur omdat ze een vrouw is. Andere schakels in de keten worden gevormd door de westerse consumenten die maar blijven azen op goedkope kleding, door de winsten waarvan het leeuwendeel in het Westen blijft hangen, en door inhalige tussenpersonen en corrupte beambten in Bangladesh en andere productielanden.

Dat is geen fijn beeld. Made in Bangladesh toont echter ook de vechtlust van vrouwen als Shumi om als het erop aankomt hun positie te verbeteren. In interviews rond de verschijning van de film vertelde regisseur Hossain hoe ze werd geïnspireerd door de in 1979 uitgebrachte film Norma Rae. Daarin weet de Amerikaanse fabrieksarbeidster Norma Rae (gespeeld door Sally Field) na een lange strijd de arbeiders van de textielfabriek waarin ze werkt te bewegen zich aan te sluiten bij een vakbond. Er gloort hoop voor Bangladesh, lijkt Hossain met die verwijzing te willen zeggen, want Norma Rae is gebaseerd op een waargebeurd verhaal dat symbool staat voor de succesvolle strijd van Amerikaanse arbeiders om hun werkomstandigheden te verbeteren. Het cynische is, legt onderzoeker Hasan Ashraf uit, dat het juist die verbetering van de positie van westerse werknemers de reden was dat de kledingindustrie zich verplaatste naar het goedkope Azië.

Het ziet ernaar uit dat productie in Bangladesh nog lange tijd lonend zal zijn voor de kledingmerken. Na het instorten van Rana Plaza braken hevige protesten uit onder kledingarbeiders in heel Bangladesh. Zij eisten een verdubbeling van hun loon. De overheid, die de kledingexport beschouwt als een zaak van nationaal belang, sloeg de rebellie hardhandig neer. Om verdere stakingen te voorkomen werd het gemiddelde maandloon in de sector verhoogd tot 55 euro, waarmee Bangladesh voor producenten nog altijd stukken goedkoper is dan Pakistan, India, Vietnam, Sri Lanka en Birma.

Van 55 euro kun je in Dhaka niet fatsoenlijk leven. Alleen al de kale huur van een eenkamerappartement in de verre buitenwijken bedraagt 75 euro (zevenduizend taka) per maand. Zoals een online-platform voor fair fashion berichtte: een Bengaalse naaister verdient in achttien maanden wat een CEO in de modewereld verdient tijdens zijn dagelijkse lunchpauze.

Human Rights Weekend 2020

Van 6 t/m 8 februari vindt in De Balie in Amsterdam het achtste Human Rights Weekend plaats, georganiseerd door Human Rights Watch. Een weekend met films, debatten en meer over mensenrechten. Daarbij wordt aandacht besteed aan een waaier van landen, van Frankrijk tot China, van Bangladesh tot Chili. Het weekend wil uitnodigen tot reflectie: hoe zijn wij zelf betrokken bij mensenrechtenschendingen aan de andere kant van de aardbol? Hoe kunnen we zelf helpen mensenrechten te verdedigen? Voor meer informatie over het programma, zie debalie.nl

Made in Bangladesh is te zien op vrijdag 7 februari om 19.30 uur in De Balie in Amsterdam. Het is de Nederlandse première van de film. Na afloop is er een debat over mensenrechtenschendingen in de kledingindustrie. Zie debalie.nl