De ware kunst van de kinderboekenschrijver is voor mij dat hij wat in het menselijk bestaan groot en van belang is, weet terug te brengen tot bescheiden proporties en weet te ontdoen van verhullende gewichtigheid. Hij beschikt daartoe over een combinatie van inzicht, gevoeligheid, naïviteit, verbeeldingskracht en gevoel voor humor. En natuurlijk is hij in staat om in taal een heldere en overtuigende vorm te vinden. Het lijkt te veel gevraagd, maar toch schreef Els Pelgrom Kleine Sofie en Lange Wapper, Wim Hofman Zwart als inkt, Peter van Gestel Mariken en Sjoerd Kuijper Robin en God. Het zijn onvergetelijke verhalen die werkelijk ergens over gaan.
De schrijver die deze kunst als weinig anderen verstaat, is Guus Kuijer, in wiens oeuvre Krassen in het tafelblad hét voorbeeld voor het hierboven beweerde is. In 1999 keerde hij na een lange afwezigheid terug op het jeugdliteraire toneel met een nieuwe protagonist: Polleke. Inmiddels zijn we vier boeken verder. Ik ben Polleke hoor!, uitgegeven als het geschenk voor de Kinderboekenweek 2001, sluit de wederwaardigheden van de nieuwste Kuijer-heldin af. Ongetwijfeld wacht ons een mooie dikke bundeling van de vijf delen en daarmee zal zowel Polleke als haar schepper recht worden gedaan. Gewoontegetrouw is bij Kuijer alles kort: de woorden, de zinnen, de hoofdstukken, de verhalen en de spanningsboog van het vertelde. Dat alles geldt ook voor Polleke, maar toch is zij groter dan haar voorgangers Madelief, Tin Toeval, Jonathan of Robbie. Dat komt door de omvang en het gewicht van wat zij meemaakt. Dat komt doordat Kuijer haar laat groeien, van een dwarsgebakken elfjarige met het hart op de tong, naar een eigenzinnig meisje van dertien, dat een pietsie ingetogener is geworden door wat ze heeft gezien, gevoeld en gedacht. En ten slotte komt dat door de grootheid van het boek zelf: met Polleke schreef Kuijer zijn magnum opus.
Deze vaststelling blijft overeind, ook al is het verhaal uiterlijk met handen en voeten gebonden aan de tijd van verschijnen. Het biedt een situatieschets op kinderhoogte van de huidige Nederlandse samenleving. Die is onmiskenbaar multicultureel. Polleke is een grotestadskind en in de klas zijn zij en haar vriendin Caro de enigen met een Nederlandse naam tussen Chaima, Mehmet, Samira en nog zo'n rijtje. Haar grote liefde is Mimoen, maar die zal verplicht met een Marokkaans meisje trouwen. Een van Pollekes aanhoudende zorgen is dat ze racistisch of discriminerend zal zijn, en dat kan maar zo, want «als je een cultuur hebt, ben je om de haverklap beledigd». De asielzoekersproblematiek komt de klas binnen met Consueleo uit Mexico, van wie de vader om politieke redenen is doodgeschoten. Pollekes vader is aan de drugs en dakloos, hij kickt af en komt terug uit Nepal in een jurk. Polleke stapt in een auto bij een engerd en rolt er maar net zonder kleerscheuren weer uit, haar gescheiden moeder heeft een hobbelige nieuwe relatie en haar dierbare grootvader is binnen een paar maanden dood door kanker.
Wie de boeken niet gelezen heeft, zou de indruk kunnen krijgen van een onverteerbaar rampenfonds, maar via Kuijers meesterschap wordt al deze kommer getransformeerd tot een ernstige, maar tegelijkertijd lichtvoetige kinderroman. Daarin gaat het niet over problemen, maar over springlevende mensen. Die hebben hun zorgen, eigenaardigheden en gebruiksaanwijzing, maar Polleke bekijkt ze met haar heldere en nuchtere kinderblik. Zo spreekt ze bij haar gelovige grootouders altijd een zeer oorspronkelijk gebed uit: «Beste God. Ik dank u dat Spiek en ik gezond en wel uit de bus zijn gestapt. En dat oma haar cactussen bloeien.» En na haar allereerste zoen verzucht ze: «Jee, wat heb ik een zin in drop!» Ze is dol op haar slapjanus van een vader en heeft toch het lef om hem met zijn neus op zijn verantwoordelijkheid te drukken. Eigenlijk mag iedereen er op zijn eigen rare manier wel zijn van Polleke.
Respect is een centraal begrip bij Kuijer. In bijna alle zinnen is voelbaar dat hij dat zelf in hoge mate heeft voor zijn hoofdpersoon. Polleke is een kwetsbare, dappere meid, met haar beide benen stevig op de vaderlandse bodem. Haar motortje loopt op liefde, genegenheid, woede en verontwaardiging en dat leidt vaak tot een gedicht:
Toen ik klein was
kon ik alles
en wat ik niet kon
kon ik niet
omdat ik klein was.
De titel Ik ben Polleke hoor! zegt het heel precies. Dit is niet iemand om weg te poetsen. Dit is een kind dat er zijn mag en dat naar alle waarschijnlijkheid een ietwat onaangepaste, maar aardige volwassene zal worden.