
Laurie Anderson (1947) is nooit haastig, ze betreedt het podium met langzame tred, zonder aanstellerij, stelt zich op achter haar apparaten, draait aan knoppen, herschikt iets, kijkt in haar papieren. Ze groet het publiek als oude vrienden, ik ben zo’n oude vriend. Ik denk dat ik haar nu zeven keer heb zien opkomen, een paar keer solo, of als solist met een groot symfonieorkest (de laatste keer in Rotterdam). Met viool, zonder viool. Of samen met een kleine band.
Ik vertoon bij haar fangedrag, heb dat ook bij andere artiesten, ze kunnen niet falen, ik vergeef ze alles (ook als er niks is om te vergeven), ze zijn mooi, ze hoeven niet veel te doen, hun aanwezigheid is al genoeg. Ik heb Anderson gezien in wit kostuum, in zwart kostuum, in gewoon kostuum, nooit in een jurk. Als ze spreekt is ze Laurie Anderson die een verhaal vertelt over de overstroming van haar atelier waarbij veel van haar materiaal verloren ging. Ze heeft vele gezichten. Met altijd op de achtergrond op een scherm de Laurie Anderson-beelden: een hemel met wolken, draaiende paraplu’s, donkere gebouwen, sneeuw, een aanrecht, trillende tekeningen.
Daar gaan we weer, denk ik, ik betreed het Laurie Anderson Reservaat, dat steeds hetzelfde is maar toch anders. Tovenaarsleerling Anderson. De laatste keer zag ik haar optreden tijdens het Rewire Festival in Den Haag in 2018. Verhalen vertelde ze daar, met beelden op de achtergrond, ze deed geen ‘best of’-nummers. Ze was alleen. Verhalen over vroeger, over Amerika, over thuis, over mythen. Geen nostalgische verhalen en toch sneeuwt het altijd bij haar. Ze herschept oude geschiedenissen. Soms had ze in Den Haag de vertrouwde vervormde Anderson-stem die je meteen herkent, waarover ze ooit vertelde dat ze daarin zowel haar vader als haar moeder laat doorklinken, warm, ironisch, mechanisch, stromend, fluïde, afstandelijk, vragend en interpreterend. ‘Is there anybody home?’ Een typische Anderson-tekst. ‘Are you there?’
Verlangens en verwachtingen. De stem van een godheid, denk ik, een stem die controle uitoefent, die toegeeft, weggeeft, je naar zich toehaalt, zich vermaakt, een beschrijvende stem, eentje die tegelijk kleine grappen maakt: ‘Is this the voice of another Laurie Anderson clone?’ Indrukwekkend én belachelijk in Den Haag was haar oproep om gezamenlijk gedurende tien seconde heel hard naar Donald Trump te schreeuwen. Maar dan ook echt heel hard. Machteloos schreeuwen, zei ze, maar ook machteloos schreeuwen lucht op. En je weet nooit of Trump het hoort. Net als bij het beleg van Jericho waarbij de muren instortten nadat het leger der Israëlieten zeven keer rond de stad was gelopen. Ik heb verschrikkelijk hard geschreeuwd.
Laurie Anderson begeleidt mijn leven sinds ik haar voor het eerst in Carré zag optreden, ergens in de jaren negentig. Met een band en dansers en danseressen. Het nummer Language Is a Virus herinner ik me nog. Later zocht ik de tekst erbij, tijdens een concert dat je gelukkig maakt kun je nu eenmaal niks opzoeken: ‘And he said: hey! Are you talking to me? Or are you just practicing for one of those performances of yours?’
Ze praat altijd tegen mij, dat staat vast. Ze doemt nu op in mijn herinnering. Ze draagt een witte overall, ze is klein, heeft piekharen, ze articuleert de woorden alsof ze een demonstratie van die woorden geeft, ze is engel en heks. ‘Ah desire’, zingt ze, alleen voor mij, ‘it’s cold as ice.’ De muziek is dreigend en traag. Het is zeemuziek. Ze heeft een microfoon in haar hand, ze zegt woorden die op het achterscherm opgloeien: ‘What Fassbinder is it?’ Het licht dooft, gloeit vervolgens langzaam weer op, ze staat midden op het podium, drukt een witte elektrische viool tegen haar kin en speelt erop, ze danst over het podium terwijl ze speelt. Ze is sjamaan en acrobaat, ja, tovenaarsleerling. Op het scherm cirkelt een filmcamera, daarna ook haar hoofd, haar vioolspel roept de beelden op, niet andersom, ze praat traag, dromerig, ‘days go by endlessly’, herinner ik me.
Ze is samenstelster, geen uitvinder, al vond ze allerlei elektronische apparaten uit, ze is verzamelaar van beelden, woorden en klanken, ze knipt alles uit tijdschriften – ruimtevaart, fabrieken, zonsondergangen, sneeuwbuien – ze verzamelt nieuwe snufjes, ze onderzoekt alles. Ze beschikt over een onaardse onbevangenheid die ik nooit zal kunnen bereiken.
Anderson wil theorieloos zijn. Ze wijst de wereld aan alsof ze die voor het eerst ziet, zoals een kind in een poppenhuis alles aanwijst en benoemt. Ze is eeuwig kind gebleven. Ze laat alles zien en horen, keer op keer, ze is geen schrijver, maar herschrijver, ze roept op. Ze toont, ze beweert niet. Zo heb ik haar altijd gezien en gehoord. Nu nog. Ook in haar latere werk, waarin ze vooral verhalen vertelt, mythen over Amerika herschikt, zie haar voorstellingen rond Moby Dick en Amalia Earheart. Ze werkt aan een herschrijving van de wereld. Herschikking.
O Superman (1981) is haar werk in een notendop, een kiem waaraan alles is terug te zien en te horen. Het berust op een herschrijving. Ze begint na twintig keer ‘ha’ (het nummer telt 1246 keer ‘ha’) met de herhaalde aanroep ‘O Judge/ O Mom and Dad’. Waar heeft ze dit vandaan?
Op mijn plaat staat achter de titel ‘for Massenet’. Massenet (1842- 1912) was een fameus componist van onder andere de opera El Cid waarin de held tot God zijn smart uitzingt over het verlies van zijn geliefde: ‘O Souverain, ô juge, ô père.’ De aria heeft muzikaal weinig met Andersons nummer te maken, maar de tekst zeker wel. De operaheld zoekt troost bij de godheid, geeft zich aan hem over, omdat hij overal aanwezig is (‘présent toujours’) en hem redt in donkere dagen. Anderson maakt van de godheid haar vader en moeder, haar opvoeding, de technologie, de vooruitgang, Amerika. Dit zijn de controleurs die alles weten waaraan ze overgeleverd is, waaraan ze zich heeft overgegeven en waaraan ze wil ontsnappen.
‘This is the hand’, staat verderop in de tekst, ‘this is the hand that takes.’ God is verdwenen, overgebleven is ‘Mom’ die haar vasthoudt in haar ‘petrochemical arms’. De volgende zinnen van dit beslissende nummer zijn direct een thematisch statement over haar hele oeuvre: ‘Hi, I’m not home right now. But if you want to leave a message, just start talking at the sound of the tone.’ Citaat uit een antwoordapparaat, niet de echte stem, maar een antwoordapparaat. Communicatie als probleem in technologische tijden, Anderson ten voeten uit. Ze is niet thuis, ‘I’m not home right now’, niet-thuis-zijn, deze metafoor doorgloeit haar werk. ‘Hey, is anybody home?/ Nobody answered but I guess it’s not too weird/ Since I live alone’, zingt ze in Beautiful Red Dress, een ander fraai nummer. ‘We’re gonna save ourselves, save ourselves.’
Altijd het besef in het ‘verkeerde huis’ aanwezig te moeten zijn, in het verkeerde gebied, een gevoel van onderworpenheid en verworpenheid dat onafgebroken doorgaat en altijd tot haar werk doordringt. In Talk Normal staat het zo: ‘And then I realized I was in the wrong house.’ Keer op keer roept ze dit gevoel op, een gevoel van verlorenheid, dwaling, in de verkeerde wereld aanwezig te moeten zijn.
Laurie Anderson hoort tot de laatste grote romantici. Ze sluit zich aan bij de cultuurkritiek die in de marge van de Amerikaanse muziekwereld altijd rondhangt. De gevaren van technologie, het ondergangsgevoel, de bedreigingen van het institutionele christendom. Ze hoort tot de kinderen van de Frankfurter Schule. Soms zelfs letterlijk, zie en beluister bijvoorbeeld het schitterende The Dream Before, waarin ze Hans, uit het sprookje van Hans en Grietje (herschrijving!), letterlijk Walter Benjamins fameuze tekst over de toekomst laat formuleren: ‘History is an angel being blown backwards into the future.’ Soms vermomt deze kritiek zich als destructiedrang, zoals bij Iggy Pop, of als extreem minimalisme (John Cage), of als cynische kritiek op de Amerikaanse instituties en cultuur, zie het oeuvre van Frank Zappa en The Sparks.
Bij Anderson ontbreken cynisme en destructie. Er is iets kinderlijks in haar werk en optreden. Ze wil haar onschuld bewaren, kind zijn en blijven, een kind dat bedreigingen probeert te ontkennen of in ieder geval ver van zich af probeert te houden. Ze wil niet toegeven aan rancune en cynisme, verliest zich niet in woede of zelfmedelijden, zelfs niet in haar scherpste politieke statements. Ze stelt keer op keer vragen en nog eens vragen waarmee ze haar gevoel van vervreemding en ‘thuisloosheid’ in banen probeert te leiden. ‘What are days for?’ Wanneer ze foto’s van haar ouders bekijkt, zegt ze: ‘Who are these people?’
In de grond is Andersons werk religieus, ze herschept rituelen maar verwerpt de oude nooit helemaal, ze zoekt naar nieuwe extases. Nieuwe structuren. Op veel plaatsen in haar werk komt het woord ‘sneeuw’ voor, in haar film Heart of a Dog (2015) sneeuwt het onafgebroken. Sneeuw als metafoor van verlangen naar religie. Ze wil troost bieden, zonder daar pretenties aan te ontlenen. Ze is voorbeeldig. Er hangen vreemde engelen in haar werk rond waaraan ook ik me probeer te committeren: ‘Strange angels – singing just for me/ Old stories – they’re haunting me/ This is nothing/ Like I thought it would be.’
Let X = X van Laurie Anderson en Sexmob, donderdag 8 juni om 20.30 uur in Carré