
China en een eenkindpolitiek. Tot het eind van de jaren zeventig leek die combinatie op vloeken tijdens de hoogmis. Onder Mao Zedong begon de bevolking van wat altijd al het volkrijkste land van de wereld was explosief te groeien. Dat kwam vooral door een enorme daling van de kindersterfte dankzij de invoering van elementaire gezondheidszorg. De ruim tachtig miljoen Chinezen die Mao met zijn krankzinnige politieke en economische campagnes de dood in joeg, hebben de bevolkingsgroei slechts marginaal geremd. Mao, zelf vader van naar schatting elf kinderen bij diverse vrouwen, hield van grote gezinnen. Ze leverden hem het kanonnenvlees voor zijn oorlogen en de werkkrachten voor de economische groei. Daarom verbood hij iedere vorm van geboortecontrole en de invoer van voorbehoedmiddelen.
De economische werkelijkheid pakte echter heel anders uit dan Mao had gedroomd. Zijn agrarische politiek bleek rampzalig. Niet de overheidsplanning kreeg de schuld van de voedseltekorten, maar de omvang van de bevolking. Dat dwong de Grote Roerganger tot een koerswijziging. Onder de slogan ‘laat, lang en weinig’ werden sinds 1956 verschillende geboortebeperkingscampagnes gevoerd, onderbroken door nieuwe man made catastrofes: eerst de Grote Sprong Voorwaarts (45 miljoen hongerdoden volgens China-historicus Frank Dikötter), daarna de Culturele Revolutie. In 1970, toen het ergste van de Culturele Revolutie voorbij was, ging opnieuw een geboortebeperkingscampagne van start. Deze was zo effectief dat in 1976, het jaar van Mao’s dood, de bevolkingsgroei met de helft was afgenomen.
Voor Deng Xiaoping was die spectaculaire daling lang niet genoeg. Zijn topprioriteit was razendsnelle economische groei, en daarvan kon geen sprake zijn als er steeds meer monden moesten worden gevoed en er steeds meer werkdagen door zwangerschapsverlof verloren gingen. Veel demografen zetten bij Dengs keuze voor een radicale aanpak grote vraagtekens. Ze menen dat als de bestaande lijn was voortgezet de vruchtbaarheid ook omgekeerd evenredig aan de economische groei zou zijn gedaald. Dat is bijvoorbeeld ook in Japan is gebeurd. Deze natuurlijke methode van geboortebeperking zou het Chinese volk de immense trauma’s van Dengs bevolkingspolitiek hebben bespaard.
Deng ging te rade bij de raketexpert Song Jian, een militair wetenschapper die zich had gestort op bevolkingsanalyse. De Club van Rome had hem tot de overtuiging gebracht dat de wereld aan overbevolking ten onder dreigde te gaan. In 1975 was hij met een Chinese delegatie op reis door Europa. Op de Universiteit van Twente kwam hij de Nederlandse wiskundige Geert Jan Olsder tegen, die zijn demografische belangstelling deelde. In een Enschedees café maakte Song kennis met Olsders berekeningen over het beperken van de bevolking van een denkbeeldig eiland. Song werkte die ideeën uit en legde ze voor aan Deng Xiaoping. Die was zo onder de indruk dat het imaginaire eiland van Geert Jan Olsder een concrete naam kreeg: Volksrepubliek China. Zo begon verreweg het grootste en schokkendste sociale ingenieursproject dat de mensheid ooit gekend heeft.
Het drastische geboortecontroleprogramma van Deng werd gelanceerd in 1979, toen China zo’n 970 miljoen inwoners had. Dit beleid loopt nu op zijn eind. Inmiddels is het aantal Chinezen gegroeid tot bijna 1,4 miljard – en misschien wel circa anderhalf miljard, want veel kinderen zijn bij de laatste volkstelling achtergehouden omdat ze om diverse redenen een illegaal bestaan leidden. In 36 jaar is de bevolking dus met vier- tot vijfhonderd miljoen toegenomen.
Een geboortebeperkingssysteem in een land waar in de tijd van één generatie het aantal bewoners met aanzienlijk meer mensen is uitgebreid dan de hele Amerikaanse bevolking bij elkaar, moet je dat geen knetterende mislukking noemen? Nee, want je moet het groeicijfer van vierhonderd miljoen vergelijken met het aantal mensen dat door toedoen van dat systeem niet geboren is. Volgens officiële cijfers zijn dat er ook vierhonderd miljoen. Zonder geboortecontrole zou de Chinese bevolking dus dubbel zo hard zijn gegroeid als in werkelijkheid het geval is geweest. Nu schrijven onafhankelijke onderzoekers een groot deel van de afname van de groei toe aan andere oorzaken dan de eenkindpolitiek. Ze komen tot ‘slechts’ 100 à 250 miljoen niet-geboren baby’s, maar ook dat is natuurlijk al een ontzagwekkend aantal.
Het woord eenkindpolitiek dekt Dengs bevolkingsbeleid slechts gedeeltelijk. Sinds 1984 gold ze alleen voor stedelingen, destijds nog geen veertig procent van de bevolking. Provinciale overheden mochten het beleid aan de lokale omstandigheden aanpassen. Vanwege het enorme belang dat Han-Chinese boeren hechten aan mannelijke nakomelingen mochten ze een tweede kind nemen als het eerste een meisje was of een handicap had. Dat moest het verzet op het platteland tegen de nieuwe regels en de massale abortus van meisjesbaby’s tegengaan. Etnische minderheden mochten meer dan twee kinderen hebben, de kleinste minderheden zelfs een onbeperkt aantal. In totaal waren er niet minder dan 22 uitzonderingen op de enigkindregel.
Het systeem kon alleen floreren in een dictatuur, die de gezinsplanningsfunctionarissen een ongekende controle gaf op de meest intieme aspecten van het leven van de burgers. Ze legden huisbezoeken af om de omvang van het gezin en het gebruik van voorbehoedmiddelen te controleren, hielden de menstruatiecyclus van de vrouwen bij en namen maatregelen als een vrouw zonder toestemming zwanger was geworden. Vaak bestonden die maatregelen uit gedwongen abortus, tot in de negende maand toe, of gedwongen sterilisatie, soms zelfs regelrechte moord op baby’s die niet geboren hadden mogen worden. Wie betrapt wordt op het hebben van meer kinderen dan de regels toestaan, wordt nog altijd bestraft met een zware boete. Wie niet kan betalen riskeert zijn baan, zijn vee, zijn bezittingen of zijn huis te verliezen.
De gruwelijke praktijken waarmee de geboortebeperking vaak gepaard is gegaan, zijn in het buitenland lange tijd gezien als de kwintessens van de geboorteregeling op z’n Chinees. Formeel hadden ze niet de steun van de centrale overheid, maar die creëerde wel het klimaat en de omstandigheden die de wandaden mogelijk maakten. Zo wees ze de lokale bevolkingsautoriteiten quota toe van het maximum aantal kinderen dat elk jaar in hun gezagsgebied geboren mocht worden. Als die quota dreigden te worden overschreden, openden de plaatselijke bevolkingsregelaars de jacht op zwangere vrouwen.
De gelatenheid waarmee de meeste Chinezen de grofste schendingen van hun privé-leven hebben geaccepteerd verbaast westerlingen meer dan de Chinezen zelf. Zeker, Chinezen gedragen zich vaak als superindividualisten, zie bijvoorbeeld hun geringe maatschappelijke solidariteit, hun falen in orkesten en groepssporten – terwijl ze excelleren als solisten en individuele sporters. Hun heersers – eerst de keizers, daarna de leiders van de communistische partij – hebben hen echter altijd behandeld als massa. Wie boven het maaiveld wil uitsteken en voor zijn individuele rechten opkomt, wordt al snel gezien als een ondermijner van de natuurlijke ordening der dingen. Onder Mao werd privacy ontmaskerd als kapitalistische decadentie, en nog altijd maakt degene die zijn privé-sfeer probeert te beschermen zich al gauw politiek verdacht.
Het terugdringen van de bevolkingsgroei is ook het gevolg van stimulansen. Echtparen die na de geboorte van hun eerste kind plechtig beloofden dat dat hun enige nakomeling zou zijn, kregen een ‘enigkindcertificaat van eer’ uitgereikt. Dat gaf recht op langer zwangerschaps- en bevallingsverlof, kinderbijslag, betere banen, hogere lonen, betere kinderzorg, voorrang bij de toewijzing van woningen. De beste stimulans is de economische ontwikkeling gebleken. Dengs economische revolutie baarde een stedelijke middenklasse, en die had wel wat anders aan het hoofd dan kinderen krijgen. Eerst moest er geld worden verdiend en carrière gemaakt, en daarna kon er eventueel aan een kind worden gedacht. Intussen is het leven duurder en duurder geworden.
Veel voorzieningen die vroeger in Mao’s ‘ijzeren rijstkom’ van door de staat betaalde sociale zekerheden hadden gezeten, moeten nu door de mensen zelf worden opgebracht. Goede ziekenhuizen, goede scholen, goede appartementen kosten handen vol geld. Meer dan één kind kunnen de meeste middenklassers zich niet veroorloven. Daar is geen enkele dwang van buitenaf voor nodig.
Kinderweelde is een statussymbool geworden. Miljonairs betalen graag de kolossale boete – officieel ‘sociale onderhoudsvergoeding’ – waarmee die weelde wordt bestraft. Tot woede van de partijleiders is de eenkindpolitiek ook door rolmodellen gesaboteerd. Zhang Yimou, de kritische filmer die hofcineast werd, probeerde het bestaan van zes illegale kinderen, waarvan twee bij zijn echtgenote, verborgen te houden. Nadat hij was ontmaskerd moest hij 1,2 miljoen dollar betalen. Naar beproefde stalinistisch-maoïstische gewoonte sprak hij een stevige zelfkritiek uit, waarin hij diepe spijt betuigde voor zijn asociale zonden.
Begin deze eeuw begonnen in China de eerste critici van de eenkindpolitiek zich te roeren, maar naar hun pleidooien voor versoepeling en vermenselijking van het beleid werd niet geluisterd. Nog heel lang heeft de nationale gezinsplanningscommissie volgehouden dat van een ingrijpende wijziging geen sprake kon zijn. Ze beweerde dat het eenkindbeleid nog niet zijn doelstellingen had bereikt en dat de meeste Chinezen er trouwens van waren vrijgesteld. Als we het beleid nu loslaten, zei de commissie, riskeren we een babyboom en zijn alle inspanningen voor niets geweest.
Een oneigenlijk argument om de eenkindpolitiek intact te laten woog waarschijnlijk zwaarder. Er was een geboortebeperkingsbureaucratie ontstaan die steeds meer bevoegdheden kreeg. Ze dijde uit tot een cohort van zeshonderdduizend tot een miljoen ambtenaren. De leiders van dit ambtenarenleger pleitten fervent voor continuïteit en stabiliteit, dat wil zeggen: niets doen. De nationale autoriteiten vonden dat ook, bang als ze waren dat ontbinding van het legioen geboortebeperkers tot grote werkloosheid en sociale spanningen zou leiden.
Intussen werden de nevengevolgen van de eenkindpolitiek steeds ernstiger. Ze begonnen de positieve effecten – grotere economische welvaart, minder belasting voor milieu en grondstoffen, bevrijding van de vrouw uit de huishoudelijke slavernij – teniet te doen. Een maatregel die echtelieden twee kinderen toestond als beiden enig kind waren, had nauwelijks effect. Eind 2013 werd in veel provincies een belangrijke versoepeling ingevoerd: om recht te hebben op twee kinderen hoefde een echtpaar voortaan maar voor de helft enig kind te zijn. De verwachte stormloop op de geboortevergunningsloketten – op papier kwamen elf miljoen echtparen voor een tweede kind in aanmerking – is echter uitgebleven. Zelfs van een minibabyboompje is geen sprake. Want als het eerste kind al duur is, dan is het tweede onbetaalbaar.
Nu is de Partij dus overstag gegaan. Volgens sommigen wordt een tweekinderenpolitiek al eind dit jaar ingevoerd, volgens anderen niet eerder dan in de loop van volgend jaar. Voorboden van die verandering zijn er al: boetes voor een tweede kind hebben hier en daar al plaatsgemaakt voor beloningen, geboortebeperkers worden omgeschoold tot opvoeddeskundigen en zullen dus niet massaal werkloos worden, hun organisatie is gefuseerd met de nationale gezondheidscommissie. Kennelijk is de Partij uiteindelijk geschrokken van de ernstige consequenties van de geringe vruchtbaarheid. Een gemiddelde Chinese vrouw heeft nu 1,6 kind, een half kind te weinig om de bevolking op hetzelfde peil te houden. Hierdoor dreigen vergrijzing, de vernietiging van de traditionele familiestructuur en uiteindelijk economische krimp.
Deng Xiaoping is geslaagd waar Mao had gefaald: de destructie van het traditionele familieverband. Zeker, de maoïstische communes op het platteland, waarin de Partij de rol van de ouders had overgenomen, werden door Deng ontmanteld, en de Partij rukte niet meer willekeurig de gezinnen uiteen door de man in de ene plaats te werk te stellen en de vrouw in een heel andere. Maar Dengs eenkindpolitiek heeft uiteindelijk veel ontwrichtender gewerkt dan Mao’s campagnes. Kinderen hebben geen broertjes of zusjes meer, en sinds de tweede eenkindgeneratie ook geen ooms of tantes. De angst dat de familietak uitsterft is met slechts één kind enorm toegenomen. Een Chinees kan zijn voorouders niet méér beledigen dan door hun geen nakomelingen te geven. Van belediging is sprake wanneer het enige kind onvruchtbaar blijkt of homoseksueel, of wanneer het ongehuwd sterft of geen partner kan vinden. Niet voor niets struinen ouders de openluchthuwelijksmarkten af op zoek naar een vrouw voor hun oudere zoon of een man voor hun oudere dochter. Vooral voor de ongetrouwde dochter moet opschieten: als ze op haar 27ste nog altijd alleen is geldt ze als een zielig ‘etensrestje’ dat geen man meer zal lusten.
Ouders kunnen nog maar op één kind terugvallen om voor hen te zorgen als ze oud zijn, en dat kind woont vaak in een verre stad. Een enig kind torst een omgekeerde piramide van twee ouders en vier grootouders, die alle zes al hun hoop hebben gesteld op hun schandalig verwende keizertje of keizerinnetje. Behalve met een stel hyperindividualistjes die nog nooit van hun leven het woord ‘nee’ hebben gehoord, hebben de verwenners China opgezadeld met een onafzienbare massa dikkerds, die op hun beurt een bloeiende vermageringsindustrie hebben gegenereerd. In ruil voor de verwenning wordt van deze wezentjes verwacht dat ze in alles de beste zijn. ‘Tijgermoeders’ en leraren brengen hun een griezelige prestatiedrang bij. De school is een leerfabriek waarin vanaf het begin alles gericht is op het enige doel: slagen voor het universitair toelatingsexamen.
In een land waarin de agrarische en confucianistische traditie enorme waarde toekent aan zoons heeft de eenkindpolitiek de dood betekend van tientallen miljoenen, mogelijk zelfs honderd miljoen ongeboren meisjes. Meestal is dat gebeurd door abortus, maar niet zelden nog op de manier waarop men zich vóór de massale ingebruikname van echoapparaten ontdeed van pasgeboren meisjes: moord door verdrinking of uithongering. Vaak wordt dat niet als moord gevoeld omdat volgens een oude traditie een heel jong kind nog niet kan worden beschouwd als een menselijke persoon. Prenatale echo’s voor het vaststellen van het geslacht zijn sinds 1994 verboden, maar de angst om een meisje te krijgen is vaak sterker dan het verbod. Pasgeboren meisjes en jongensbaby’s met een handicap worden niet zelden te vondeling gelegd of anoniem afgegeven bij een vondelingenloket. Soms wordt een illegale baby door de ouders verkocht, heel soms bij het vuil gezet of doorgespoeld in de wc.
Nu al bestaat 53 procent van de Chinese bevolking uit mannen en worden op iedere honderd meisjes 117 jongens geboren. Meisjes kunnen kiezen welke man ze willen, en ze kiezen niet iemand die geen auto, huis of vast inkomen inbrengt. Binnenkort lopen er zo’n dertig miljoen jongemannen rond die nooit een vrouw zullen kunnen krijgen. De voorspelbare gevolgen doen zich nu al voelen. Criminaliteit en prostitutie nemen toe, de mensenhandel bloeit. Handelaars in vrouwen helpen Chinese mannen aan een echtgenote, en bordelen in de hele wereld aan prostituees. Steeds vaker betrekken ze hun levende waar uit buurlanden. Kinderhandelaars bedienen kinderloze echtparen, misdaadbendes en exploitanten van bedelaars of kindarbeiders. Ontvoering van jongensbaby’s is schering en inslag. De laagste schatting van twintigduizend ontvoeringen per jaar moet misschien met tien worden vermenigvuldigd. Voor een jongetje wordt al snel tienduizend euro gevraagd, voor een meisje de helft van dat bedrag.
Vergrijzing was tot nu toe typisch een rijkelandenverschijnsel. Opkomende economieën hadden bijna per definitie een jonge bevolking. China is heel anders. De wereld had het nog nooit gezien: een land waar de mensen gemiddeld eerder grijs worden dan rijk. De oorzaak ligt in de eenkindpolitiek en een sterk verbeterde medische zorg, die de levensverwachting de laatste 65 jaar omhoog heeft gejaagd van 35 naar 75 jaar. De partij is met recht trots op die prestatie. De demografische consequenties zijn echter schrikbarend. In 1999 was 10 procent van de Chinezen ouder dan 60, dat is nu 15,5 procent. Tegen 2030 zullen 350 miljoen senioren een kwart van de bevolking vormen. In 2050 zal dat immense leger met nog zo’n honderd miljoen zijn uitgebreid. China, groot geworden dankzij keiharde werkers, wordt een land van niet-werkenden. Wat dat betekent is nog nauwelijks te overzien.
Jongeren zullen steeds meer ouderen moeten onderhouden. Wordt dat lastig? Nee, het wordt onmogelijk. Het enige kind kan niet opdraaien voor zijn twee ouders en vier grootouders. De gemiddelde Chinees is immers nog lang niet bemiddeld, en een fatsoenlijk pensioenstelsel en hoogwaardige ouderen- en gezondheidszorg voor zoveel miljoenen zijn niet te financieren. Bejaardenhuizen en professionals in de ouderenzorg zijn nu al harder nodig dan scholen en onderwijzers. Vroeger was zo’n tehuis voorbehouden aan de ongelukkigen die geen kinderen of geen dak hadden, want oude mensen, die konden, Confucius zij dank, terugvallen op hun kinderen. De zorg van kinderen voor hun bejaarde ouders is tegenwoordig zelfs een wettelijke verplichting. Maar het enige kind op wie ouders vandaag de dag terugvallen heeft in z’n flatje geen ruimte voor zijn ouders, geld om ze te onderhouden heeft hij vaak evenmin, en de schaarse bejaardenhuizen hebben lange wachtlijsten en zijn peperduur.

Volgens de laatste VN-prognose zal China in 2029 zijn maximum aantal inwoners bereiken: bijna 1,4 miljard. Daarna wordt dat in snel tempo minder. Tegen het eind van deze eeuw zullen er nog maar een miljard Chinezen zijn. Volgens sommige demografen is die schatting nog veel te optimistisch. Ze komen niet verder dan zevenhonderd miljoen. Als volkrijkste land van de wereld wordt China al in 2022 ingehaald door India. Het is goed mogelijk dat India China ook economisch inhaalt. Want de Indiase bevolking is jong, het arbeidsleger groeit explosief en de lonen zijn voorlopig laag genoeg om het groeimodel van premier Narendra Modi te laten slagen. Dat is gebaseerd op exporteren, investeren in infrastructuur en goedkope arbeid en lijkt dus als twee druppels water op het model dat China van een achterlijk land heeft veranderd in de tweede economie van de wereld. Na zijn fabelachtige succes is dat model vastgelopen op de terugval van de export, kolossale overinvesteringen, huizenhoge schulden, verwoesting van het milieu en substantiële stijging van de lonen. En dat laatste is mede het gevolg van de eenkindpolitiek.
Jarenlang is nagenoeg iedereen ervan overtuigd geweest dat China voor onbepaalde tijd de werkplaats van de wereld zou blijven, want de vraag uit het buitenland zou onverminderd doorgaan en de Chinese binnenlanden zouden nog een paar eeuwen lang werkloze landarbeiders blijven uitspuwen die in de stad hun geluk zouden beproeven. Inderdaad zijn er sinds het begin van Dengs economische revolutie 280 miljoen mensen van het platteland naar de steden getrokken, voornamelijk aan de meer ontwikkelde oostkust, om er tegen weinig loon en zonder rechten goedkope exportproducten te vervaardigen, infrastructurele werken aan te leggen en van China één grote bouwput te maken.
Toch is dat onuitputtelijk lijkende arbeidsreservoir zo goed als opgedroogd. Verreweg de grootste menselijke migratie uit de geschiedenis is vrijwel tot staan gekomen. Dat komt onder meer doordat het demografisch dividend, bestaande uit de enorme massa jongeren die aan het begin van de economische revolutie op de arbeidsmarkt kwamen, in de loop der jaren is weggeëbd. In razende vaart neemt het aantal jongeren af. In 2011 bereikte die afname de beroepsbevolking (in China valt daaronder de leeftijdsgroep van 15 tot 59 jaar), die volgens het Chinese Bureau voor de Statistiek van 941 miljoen kromp tot 916 miljoen vorig jaar. Die krimp houdt ongeveer gelijke tred met de vergrijzing. Het slinkende aanbod van jongeren op de arbeidsmarkt wordt slechts gedeeltelijk gecompenseerd door het aantal ouderen dat na de pensionering economisch actief blijft. Gevolg: de lonen stijgen. In de laatste tien jaar is het loon van migrantenarbeiders ruim vervijfvoudigd. Goed voor de betrokkenen, maar helemaal niet goed voor het tot nu toe gevolgde groeimodel.
Vroeger stonden de migranten in lange rijen voor de poort van fabrieken en ateliers te bedelen om werk. Voor iedere arbeider die eisen stelde stonden er honderd andere klaar om zijn plaats in te nemen. Tegenwoordig is het vaak omgekeerd: de eigenaar stuurt zijn agenten het platteland op om daar werknemers te zoeken die bereid zijn om in de stad te komen werken. Veel binnen- en buitenlandse ondernemers verplaatsen hun bedrijven naar het binnenland, waar de lonen lager zijn dan in de stad. Of ze verlaten het voormalige lagelonenland China helemaal en zoeken hun heil in nieuwe demografisch-dividendlanden als Vietnam, Birma, Laos, Cambodja, Sri Lanka, India en Indonesië, met net zo lage lonen als destijds in China. Er zijn al Chinese textielfabrieken die naar de Verenigde Staten zijn verhuisd, waar ze lonender kunnen werken dan in eigen land.
China’s grootste smartphonemaker Xiaomi heeft net besloten zijn assemblagebedrijven naar India te verplaatsen. De Taiwanese elektronische gigant Foxconn, die in China 1,3 miljoen werknemers heeft, gaat ook naar India, waar het bedrijf vijf miljard dollar zal investeren. Dat lowtech-bedrijven China verlaten is geen nieuws meer, het wordt zelfs door de overheid bevorderd. Maar het vertrek van hightech-ondernemingen die de ruggengraat hadden moeten vormen van de nieuwe Chinese economie komt in Beijing hard aan.
De eenkindpolitiek was een van de voorwaarden om het groeimodel van Deng te laten slagen. Ze is ook een van de oorzaken geworden van het uiteindelijke fiasco van een model dat zonder spotgoedkope arbeid niet kan functioneren. De scherpe terugval in de groei markeert een structurele crisis. Kijk naar de verticale val van de Chinese beurs, naar de vergeefse pogingen om de economische neergang tegen te gaan, naar de forse devaluaties van vorige week die de terugval van de Chinese export moeten stoppen. Maar hoe zit het dan met de duizend keer beloofde omschakeling naar een meer duurzaam groeimodel, dat niet meer afhankelijk is van exporteren, investeren en vervuilen maar van binnenlandse consumptie, innovatie en dienstverlening?
Die omschakeling blijkt zo lastig – en is waarschijnlijk ook onuitvoerbaar zolang de corruptie niet tot aanvaardbare proporties is teruggebracht – dat de oppermachtige partijleider Xi Jinping toch maar heeft gekozen voor meer van hetzelfde: meer investeringen, meer export, meer stimuleringspakketten, meer schulden en meer repressie en censuur om ieder verzet dat in deze crisistijden de kop mocht opsteken in de kiem te smoren. Alleen de inkrimping van de arbeidsmarkt en de toenemende vergrijzing, die kan hij niet op bevel ongedaan maken.
Natuurlijk, de regering kan maatregelen nemen om de arbeidsproductiviteit op te voeren. Ze kan de pensioengerechtigde leeftijd, die sinds de jaren vijftig voor mannen 60 en voor vrouwen 55 jaar is, flink verhogen. Ze kan steeds meer arbeiders vervangen door robots – China is nu al de grootste robotmarkt van de wereld – die op de langere duur goedkoper zijn en nooit met hun werkgever in conflict zullen komen. Maar op z’n best komt dat allemaal neer op een verplaatsing van het probleem, en op z’n slechtst op dweilen met de kraan open. Een gezonde, harmonieuze economie kan niet gedijen zolang de bevolkingspiramide op z’n kop staat.
De allereerste maatregel zou moeten zijn, en steeds meer demografen pleiten daarvoor, om alle vormen van geboortebeperking op te heffen. Maar dat zal geen noemenswaardig effect hebben als het krijgen van kinderen niet aantrekkelijker wordt gemaakt. Zolang ouders krom moeten liggen om hun enige kind een behoorlijke opvoeding, goede scholing en gezondheidszorg te geven, peinzen ze er niet over om er een kind bij te nemen. Daarom wil het ook maar niet lukken de Chinezen massaal tot consumeren te verleiden om daarmee de economische impasse te doorbreken. De door Deng gevreesde bevolkingsexplosie is een demografische tijdbom gebleken.
Meer over het einde van de eenkindpolitiek: Voormalige gezinsplanners gaan opvoedles geven, uit De Groene Amsterdammer van 19 augustus 2015
Beeld: (1) Verpleegsters en pasgeborenen in het No.1 People’s ziekenhuis in Xiangyang, 2015 (ChinaFotoPress via Getty Images), (2) Familieportret in het amusementspark van Xian, 1980 (Burt Glinn/Magnum/HH)