De wereld die hij bereisde blijkt ineens niet groter dan zijn achtertuin. Als zijn vrienden denken dat hij weer eens over toendra of woestijn zwerft, heeft hij zich afgezonderd in schuur of kippenhok om daar, omgeven met atlassen en documentatie over verre oorden, met de pen als reisgids en de woorden als coordinaten zijn gefingeerde tochten in kaart te brengen. De jachtigheid van het moderne leven ontvluchtend, creeert hij voor zichzelf een ander soort tijdbewustzijn. Zoals de schriftloze volkeren van weleer duikt hij onder in een cyclische tijdsbeleving en geeft hij zich over aan de kringloop en de idee van eeuwige droomtijd. Want alleen ver weg van de zichzelf overschreeuwende wereld, in de stilte van de ambachtelijke werkplaats, weet hij zich als schrijver dichter bij de essentie van het reizen dan de reiziger die de werkelijkheid dicht op de huid zit.
Dat is de waarheid achter die schitterende leugen van Ten Berge. Want natuurlijk heeft hij al die reizen wel degelijk gemaakt. Maar hij weet maar al te goed dat de werkelijke reis niet begint bij vertrek of aankomst. Ze ontstaat pas bij terugkeer in de verhalen waarin de ervaringen en belevenissen opgaan, in de werkelijkheid die verbeelding heet.
HOE ONSTUIMIG het daarin bij Ten Berge tekeer kan gaan, blijkt al onmiddellijk uit het titelverhaal, waarin een reis naar New York is geensceneerd. Het is een groteske fantasie van een thuiszitter, of beter gezegd van een thuisreiziger, ‘een onnozele onderzoeker uit een achterlijke stad’, die zich tegen wil en dank richting de metropool heeft begeven en daar ondergedompeld raakt in het even opwindende als losbandige grootsteedse nachtleven. Je zou het verhaal evengoed, om in de paradoxen te blijven, een hilarische nachtmerrie of een zinderend clichebeeld kunnen noemen.
New York ziet eruit zoals de stad er naar goed gebruik uit hoort te zien: coke- en lijmsnuivers, knikkebollende spuiters, typen die het op je bagage hebben voorzien, overal het geluid van sirenes, razzia’s in de straten, employes met boksbeugels en revolvers. En uiteraard een hotel als een gevangenis waarin de gasten ‘onverbeterlijke geesteszieken’ lijken, de kamers van elkaar gescheiden door flinterdunne wandjes waar elk geluid doorheen komt, zodat al snel na intrek het douchende lichaam van buurvrouw Sugar Brown in droombereik komt. Een ontmoeting op de gang kan niet uitblijven. Volgt een uitnodiging voor een bezoek aan ‘Bentley’s Disco’ waar hij haar in volle glorie kan bewonderen als onbeschaamde nymfomane, gestoken in een al te krap zittend dessous-tje, ‘balancerend op glimmende goudkleurige schoenen met stiletto-hakken’ en ‘omringd door gogo-jongens, travestieten en ervaren strippers’, een donkere ster ‘waarin een hopeloos verdoolde ziel zich voor het laatst verliezen wil’.
Oost west, thuis best, lijkt de boodschap bij dit onzalige reisverhaal. Maar de schrijver heeft zichzelf inmiddels al op sleeptouw genomen. Hij wil alles wat hij in zijn kop tot leven bracht weleens met eigen ogen zien, aldus zijn besluit aan het slot. Misschien wel omdat het zelfgekozen isolement ook zo zijn keerzijde heeft. Zoveel blijkt namelijk uit ‘Boos weer. Zeven dagen uit het leven van een thuiswerker’. Avonturen in het hoofd kunnen klaarblijkelijk niet voorkomen dat er zo af en toe een gevoel van eenzaamheid en verkommering ontstaat omdat het wezenlijke gesprek met de omgeving node gemist wordt. Eruit breken kan dan geen kwaad.
DAT DOET TEN BERGE dan ook op allerlei manieren in de vijfenvijftig stukken kort proza die hij in zijn bundel bij elkaar heeft gebracht. Ze zijn deels essayistisch, deels verhalend of beschrijvend getoonzet, zelfs de lyriek ontbreekt er niet aan, en ze stellen hem in staat veel te berde te brengen en snel van onderwerp te veranderen waardoor er een uiterst gevarieerd en onderhoudend boek is ontstaan. ‘Dagboekbladen’ en ‘veldnotities’ noemt hij ze zelf. Deel een. Ze zitten vol stemmingen, observaties en herinneringen, bestaan uit bewonderende aantekeningen over auteurs en componisten, bevatten even zoveel stekeligheden en kritische opmerkingen of kanttekeningen bij het literaire bedrijf en de politiek van alle dag. Niet voor niets duikt de naam van Flaubert herhaaldelijk tussen de regels op. Het temperament en de stilistische vaardigheden van deze beminnelijke mopperkont en kluizenaar uit Croisset lijken een voorbeeld te zijn geweest.
Ten Berge komt uit deze melange van teksten naar voren als een gulzige en omnivore lezer, een gepassioneerd taalgenieter en ongenadig criticaster van al wat zweemt naar geldzucht, bemoeizucht, behoudzucht, hypocrisie en pose. Als hartstochtelijk verdediger van het modernisme in de literatuur schrikt hij er niet voor terug om gedecideerd en waar dat nodig is met de nodige felheid positie te kiezen.
Gaandeweg verzamelt hij zo in De honkvaste reiziger een kring van vrienden en vijanden om zich heen, die uiteraard onmiddellijk zichtbaar maakt waar zijn eigen sympathieen liggen. Die gaan vooral uit naar de eigenzinnigen onder de kunstenaars, zij die ergens voor staan, eventueel tot in extremis. Tekenend in dit verband is de prachtige rouwprent die hij voor Daniel Robberechts maakt, zijn voorkeur voor de dichters Nathaniel Tarn, Herman Gorter en Jan Hanlo, voor geestverwanten als Kenneth White en Christopher Middleton, de prozaisten Lidia Ginzburg, Terborgh, Cesare Pavese, Paul Valery en Unica Zurn, of een componist als Dick Raaijmakers. Maar ook zijn weerzin tegen iemand als Rilke, die buiten de ontwikkelingen van zijn tijd bleef staan. Anders dan Gorter, die ‘de verwondering over de kracht en betovering van woorden en woordcombinaties die zeer jonge kinderen ervaren, heeft weten te reactiveren zodra de poezie hem aanraakte’, beschouwt hij Rilke als ‘een poseur en een aansteller van de eerste orde’, een exponent van het aristocratisch establishment van die dagen, iemand die zich verre hield van het dagelijks gebeuren ‘omdat hij de vulgariteit van de wereld niet verdroeg’.
DAT IS HET laatste wat Ten Berge zelf te verwijten valt. Want al koketteert hij (ongetwijfeld met de nodige ironie) met zijn isolement, van de buitenwereld afgesneden is hij allerminst. Misschien is dat nog wel het meest paradoxale aan dit boek. De teruggetrokken positie die hij bij tijd en wijle verkiest, lijkt elk engagement met wat er in de wereld omgaat alleen maar te versterken. Zo blijkt zijn onderduikadres gaandeweg een vooruitgeschoven post. Vanuit zijn nauwelijks gecamoufleerde schuttersput bespiedt hij het menselijk bedrijf en verdedigt hij de literatuur. Niets van wat zich op enige afstand van hem afspeelt ontsnapt aan zijn aandacht. Hij kent het terrein op zijn duimpje en waar nodig vuurt hij terug. Op de huichelachtigheid en arrogantie van de kunstredactie van het NRC Handelsblad, die hem ooit bedreigde na een Ako-nominatie, op de fricandellisering van het literaire klimaat nu dat in de greep van mode en media is gekomen, of op het gebrek aan loyaliteit en collegialiteit bij vakbroeders (Jeroen Brouwers bijvoorbeeld), op de mode om in sprookjes alles maar meteen seksueel te duiden.
Met De honkvaste reiziger heeft H. C. ten Berge een aanstekelijk boek geschreven dat naar het beloofde vervolg van deze expeditie doet uitzien. Het is onorthodox, vaak verrassend en vooral ook boeiend om de grillige manier waarop door de eigen boekenkast wordt gereisd. Ook in die omgeving mag hij, wat mij betreft, nog even honkvast blijven.
Dichters & Denkers
Een kippenhok als schuttersput
H. C. ten Berge, De honkvaste reiziger. Uitgeverij Meulenhoff, 248 blz., f39,90
H. C. TEN BERGE staat in de wereld van de letteren bekend als een globetrotter, een reiziger door allerlei landen en streken. Zo deed hij in de afgelopen jaren onder andere Texas, Polen, Alaska, Groenland en Mexico aan. Uit al die windstreken nam hij vaak uiterst interessant literair materiaal mee naar Nederland. Hij weet zich daarnaast op vele markten thuis. Gedicht, roman en kort verhaal, het essay, het gedachtengoed van mythen en sprookjes - het is hem allemaal zo vertrouwd als zijn reiskoffer. Maar nu komt hij in De honkvaste reiziger plotseling met een nogal verrassende bekentenis, die meteen de paradoxale titel van zijn nieuwe boek verklaart. Hij was nooit in den vreemde, beweert hij al in de eerste zin laconiek. Al die reizen zijn verzonnen.
www.groene.nl/1995/12