HOE SCHOTEL je de gruwelijkheid van systematische vervolging en vernietiging van een bevolkingsgroep op de juiste wijze voor aan jonge kinderen? Hoe moet die geschiedenis telkens weer aan een volgende generatie worden verteld? Een generatie waarvan de ouders niet meer bewust de oorlog hebben meegemaakt, en waarvan bovendien een deel als nageslacht van de gastarbeiders zich vanuit een totaal ander perspectief verhoudt tot de Nederlandse geschiedenis. Hiermee worstelen docenten. ‘Eigenlijk is er nooit een instantie die tevreden is over de betrokkenheid van de jeugd met dit thema of over hun kennis van de oorlog. Het kan altijd beter en meer’, zo concludeert historicus Dienke Hondius dan ook in haar recente boek Oorlogslessen.
Wie kijkt hoe de politiek met dit onderwerp omspringt geeft Hondius al snel gelijk, zoals andermaal bleek uit de debatten over het toenemend antisemitisme die de Tweede Kamer de laatste maanden voerde. De volksvertegenwoordigers botsten hard over de aard en oorzaken van het probleem, maar waren het over één ding eens: meer onderwijs over de Tweede Wereldoorlog en de holocaust is nodig om potentieel antisemitisme onder jongeren te bestrijden.
Het klinkt verstandig. Wie kinderen op jonge leeftijd confronteert met de verschrikkingen van genocide pakt het in ieder geval al vroeg aan. Tegelijkertijd is het nogal gratuit. De Tweede Wereldoorlog en de holocaust zijn stevig verankerd in het curriculum van het basis- en middelbaar onderwijs. Begin 2000 deed het Duitsland Instituut onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog en de holocaust in het Nederlandse onderwijs. De conclusie was: ‘Menige leerling die vanaf de jaren zeventig een einddiploma voortgezet onderwijs kreeg met geschiedenis in het eindpakket had vanaf de basisschool het nationaal-socialisme in een of andere vorm vier en soms wel vijf keer als lesstof gehad.’ Nog steeds behoren de Tweede Wereldoorlog en de shoah tot de kerndoelen en eindtermen van het onderwijs.
Naast het standaardpakket beschikt Nederland al jaren ook over een omvangrijke hoeveelheid initiatieven om oorlogslessen te geven, zo blijkt uit het Actieplan Bestrijding Discriminatie dat het ministerie van Binnenlandse Zaken afgelopen najaar lanceerde. Het plan geeft een overzicht van wat er allemaal gebeurt om scholieren kennis over de jodenvervolging bij te brengen. Sinds vorig jaar is ‘Anne Frank en jodenvervolging’ een verplicht thema in het basisonderwijs. Klassen kunnen ongelimiteerd terecht voor rondleidingen en speciale lessen bij het Verzetsmuseum, het Anne Frank Huis en de Hollandsche Schouwburg. De docenten zelf krijgen ook ruimschoots aandacht in de vorm van cursussen en bijscholing. Scholen worden ondersteund door het Centrum School en Veiligheid dat hulp biedt bij het bestrijden van antisemitisme en holocaustontkenning in de klas. Als docenten dit een lastig onderwerp blijken te vinden, dan kunnen ze trainingen krijgen die hun leert ‘een dialoog te starten over maatschappelijk gevoelige thema’s’. Dit jaar is Nederland benoemd tot voorzitter van de Task Force for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research.
Toch regende het moties tijdens het laatste Kamerdebat over dit onderwerp, begin maart. De Kamerleden André Rouvoet (ChristenUnie), Kees van der Staaij (SGP), Tofik Dibi (GroenLinks) en Ronald van Raak (SP) dienden een motie in die opriep tot ‘gesprekken’ met lerarenopleidingen over hoe docenten voldoende toegerust kunnen worden om de holocaust te onderwijzen. In een tweede motie, mede ondertekend door Joram van Klaveren (PVV), deden Rouvoet en Van der Staaij er nog een schepje bovenop. Ze riepen de regering op de ‘bijzondere aandacht’ voor de Tweede Wereldoorlog en de holocaust te bevorderen.
Voor in ieder geval één groep zal dat goed nieuws betekenen: de vele projectbureaus en onderzoeksinstellingen die scholen bijstaan in het ‘opvoeden’ van leerlingen tot sociale, verstandige en tolerante burgers. Ook speciale lessen over discriminatie en uitsluiting, gekoppeld aan de Tweede Wereldoorlog en de holocaust, behoren tot hun portfolio. Zo'n club is Diversion, een ‘creatief projectbureau dat zich richt op social-events, onderzoek, training en beleidsadvies’ dat sinds 2004 het project De Tweede Wereldoorlog in perspectief organiseert op scholen in Noord- en Zuid-Holland. Deze educatie, bestaande uit drie lessen over de Tweede Wereldoorlog plus drie lessen over het conflict in het Midden-Oosten, dient ter bestrijding van ‘discriminatie en intolerantie, en van antisemitisme in het bijzonder’. Het project was een antwoord op de reeds langer bestaande bezorgdheid over het sluimerende antisemitisme onder met name islamitische jongeren - hét gegeven dat de vraag om meer holocaustonderwijs de afgelopen jaren heeft gevoed.
De auteurs stellen blijkens de beschrijving van het lesmateriaal groot vertrouwen in de leerlingen. ‘Wat moet er volgens jou gebeuren om het conflict tussen Israël en Palestina op te lossen?’ is een van de vragen uit het programma. De internationale gemeenschap is tot op het bot verdeeld over deze kwestie, maar aan scholieren wordt doodleuk gevraagd om in drie lessen een oplossing voor het Midden-Oosten-conflict te formuleren. En mochten ze niet uit dit diplomatieke enigma komen, geen zorgen. ‘De situatie in het gebied is bijzonder moeilijk te begrijpen. De opkomst van Hamas heeft het er niet makkelijker op gemaakt. De verhoudingen zijn bijzonder explosief’, zo luidt de tekst uit het begeleidende lesboek.
De Tweede Wereldoorlog in perspectief behandelt de oorlog en het conflict in het Midden-Oosten in één adem. Niet iedereen is gelukkig met deze koppeling. Zo schreef het Centraal Joods Overleg onlangs een bezorgde brief aan het ministerie van Binnenlandse Zaken. ‘Holocausteducatie moet niet langer eenzijdig de overeenkomst benadrukken tussen de holocaust en “andere erge dingen” in de wereld van nu. Het moet duidelijk zijn dat genocide fundamenteel anders is dan een politiek conflict waarbij slachtoffers vallen, hoe erg men dat ook vindt’, aldus het CJO. De motie van Van der Staaij benadrukte dat onderwijs over de Tweede Wereldoorlog ‘niet mag verwateren door vergelijking met andere perioden en gebeurtenissen’.
Ook Maria van Haperen, educatiespecialist bij het Niod Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en docent geschiedenis in het voortgezet onderwijs gelooft niet in de verbinding met hedendaagse politieke conflicten. ‘Ik snap de wens om het geschiedenisonderwijs actueel te houden, maar je hebt echt te maken met verschillende grootheden. De holocaust werd gekenmerkt door zijn planmatigheid, aansturing van bovenaf en de industriële uitvoering van de massamoord. Het geweld tussen Israël en de Palestijnen is van een totaal andere orde.’
ANDERE PROJECTBUREAUS pakken het meer thematisch aan. De Stichting Interculturele Alliantie, een samenwerkingsverband van joodse en islamitische organisaties en de vereniging tot integratie van homoseksualiteit COC, ‘bouwt aan een veilige en respectvolle schoolomgeving’. In hun programma A Classroom of Difference, oorspronkelijk opgezet door de internationale Anti-Defamation League die antisemitisme bestrijdt, confronteren ze scholieren met een reeks gedachte-experimenten en psychologische oefeningen. In ‘de citroenoefening’ krijgen groepjes leerlingen een citroen, die ze een naam moeten geven. Dan worden ze geconfronteerd met ‘vreemde fruitsoorten’. Ze moeten de vraag beantwoorden wat er gebeurt als ‘de luie kokosnoten’ of de ‘moeilijk verstaanbare kiwi’s’ hun intrede doen in de citroenmaatschappij.
Fase twee is een opdracht waarbij leerlingen dierbare zaken - hun familie, het vooruitzicht op een vakantie of een bezoek aan het zwembad - op briefjes schrijven en die vervolgens met de ogen dicht één voor één moeten verscheuren. Het moet leerlingen doen voelen hoe het is om vrijheid en houvast te verliezen. Als er sprake is van hardnekkig antisemitisme organiseert de stichting een studiereis naar Auschwitz.
De speciale lespakketten illustreren de ontwikkeling van het Tweede Wereldoorlog- en holocaustonderwijs in Nederland. De reguliere geschiedenisles wordt aangevuld met projecten waarin de jodenvervolging geldt als casus om leerlingen ervan te doordringen dat discriminatie, vooroordelen en uitsluiting ongewenst zijn. De vakdocent zelf komt hier niet meer aan te pas. De projecten worden gerund door peer educators: jonge vrijwilligers die fungeren als rolmodel voor de leerlingen. Scholen lijken er blij mee. De eerste ronde van Tweede Wereldoorlog in perspectief werd door wethouders en peer educators geroemd. Ook A Classroom of Difference krijgt positief onthaal op scholen.
De filosofie van het projectonderwijs laat zich met één vraag samenvatten: ‘Wat vind jij daarvan?’ Bij ieder vraagstuk - historisch of actueel - wordt leerlingen gevraagd naar wat ze er zélf bij voelen. Scholieren die leren over censuur in nazi-Duitsland wordt bijvoorbeeld gevraagd of ze ‘zelf ooit het gevoel hadden niet zomaar alles te kunnen zeggen’. Een les over Anne Frank wordt afgesloten met de vraag: ‘Ben je zelf ooit verraden? Hoe voelde dat?’ De bedoeling is duidelijk. Door aan te sluiten bij de leefwereld van leerlingen wordt geprobeerd ze ‘bij de les te houden’.
Ook het veralgemeniseren van de geschiedenis stuit op bezwaren van historici. Susan Hogervorst promoveerde vorig jaar aan de Erasmus Universiteit op een proefschrift over Europese herinneringsculturen van het concentratiekamp Ravensbrück. In haar dissertatie waarschuwt ze voor de neiging geschiedenis vooral te benaderen vanuit bruikbaarheid voor het heden. Het leidt volgens haar tot een vorm van ‘identiteitsgeschiedschrijving’ waarbij actuele politieke doelen belangrijker worden dan helder begrip van het verleden. Een historische context is niet hetzelfde als een pedagogische context, aldus Hogervorst. Het verwarren van die twee is precies wat lijkt te gebeuren. De moties van de Kamerleden maken van het holocaustonderwijs een politiek instrument. Niet voor niets ontraadde verantwoordelijk minister van Binnenlandse Zaken Donner de moties. Ze zouden volgens hem leiden tot ‘staatspedagogiek’.
Omdat de oorlog steeds verder in het verleden komt te liggen, is het op zichzelf niet verwonderlijk dat er alternatieven worden gezocht voor de verhalen van overlevenden en ooggetuigen, die vaak dienen als aanvulling op het reguliere geschiedeniscurriculum. Maar het is wel de vraag of de holocaust zich leent als object van educatieve projecten die vooral draaien om begrippen als aanspreekbaarheid en inleving. Aan goede bedoelingen geen gebrek, maar in een poging om leerlingen te doordringen van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog dreigt het onderwerp te worden versneden en verpakt in algemeenheden.