
Helga Schubert (1940) is schrijfster en psycholoog. Haar vader stierf in 1941 aan het front. Ze groeide met haar moeder op in Oost-Duitsland, studeerde psychologie aan de Humboldt Universiteit en schreef in de ddr kinderboeken, theaterstukken en hoorspelen. Meer dan veertien jaar werd ze bespioneerd door de Stasi, die haar ervan verdacht activiteiten tegen de staat te ondernemen. Veel waardering kreeg ze voor haar boek Judasfrauen (1990), over verkliksters in de nazitijd. Na de val van het communisme was ze kort actief in rondetafelgesprekken over de toekomst van Oost-Duitsland, maar in 1994 trok ze zich teleurgesteld terug uit de politiek.
Lange tijd was het stil rond Schubert, tot ze in 2020 als tachtigjarige de prestigieuze Ingeborg-Bachmann-Preis ontving voor een fragment uit haar boek Vom Aufstehen. De prijs werd toegekend op een festival in het Oostenrijkse Klagenfurt waarop schrijvers uit hun nog ongepubliceerde manuscripten voorlazen. ‘De tekst leert het lezen en het leven, zonder te beleren’, prees de jury haar werk. Het gehele boek kwam in 2021 uit en is nu in het Nederlands verschenen in een vertaling van Goverdien Hauth-Grubben, die het beeldrijke Duits van Schubert evenaart.
Altijd weer opstaan vertelt in korte hoofdstukken over haar eigen leven en de Duitse geschiedenis. Dat doet ze beeldend, in een schijnbaar eenvoudige stijl en met grote empathie. Zinnen als ‘Ik ben een oorlogskind, een vluchtelingenkind, een kind van de Duitse deling’ en ‘Op 9 november 1989 was ik bijna vijftig jaar oud en had nog nooit vrije verkiezingen meegemaakt’ laten de historische reikwijdte van dit boek zien. Tussen de regels door klinkt de wijze stem van een vrouw die veel heeft meegemaakt. Een milde benadering van de wereld en vergevingsgezindheid lijken de enige manier om na het vallen weer op te staan.
Een belangrijk thema is de moeizame verhouding tussen de schrijfster en haar moeder. Die vertelt haar dat ze ‘heldendaden’ heeft verricht door geen abortus te laten plegen en door baby Helga niet te doden toen het Rode Leger Hitler-Duitsland onder de voet liep. Schubert wacht haar leven lang tevergeefs op een blijk van warmte. Ze voelt zich gekrenkt, en elke keer als ze haar moeder bezoekt, is ze bang voor die krenkingen.
In het ontroerende hoofdstuk ‘Het vierde gebod’ wijst een vrouwelijke dominee haar erop dat dit gebod luidt: ‘Eer uw vader en uw moeder’. Dat is iets anders dan liefhebben. Eren kan Helga haar moeder wel, en dat doet ze al genoeg: hoeveel mensen bekommeren zich nog om hun moeder als ze eenmaal in een verzorgingstehuis zit?
Schubert mag als schrijfster af en toe naar het buitenland, maar voor de uitreiking van de Fallada-Preis (1983) in West-Duitsland krijgt ze een stevige waarschuwing: ‘Als u de Fallada-prijs aanneemt, voor uw boek dat alleen in het Westen wordt gedrukt, vestigt u de aandacht op dit boek en schaadt u daarmee het aanzien van de cultuurpolitiek van de ddr in de ogen van de vooruitstrevende intellectuelen in het Westen. Ze zouden kunnen concluderen dat er bij ons een censuur is, want waarom mocht het boek niet in de ddr verschijnen? Daarom moet u die prijs weigeren, zo niet, dan krijgt u uw uitreisvisum en kunt u meteen in het Westen blijven.’
Voor de Duitse literatuur en voor de Nederlandse lezer is dit boek een aanwinst door de lichte, alledaagse benadering van geschiedenis, en omdat Schubert vanuit haar ervaring in het oosten vertelt. Hoewel een vijfde van de Duitse bevolking op het grondgebied van de voormalige ddr woont, zijn veel standpunten in Duitsland vaak West-Duits gekleurd. Van presentatoren op landelijke zenders tot kanselierskandidaten van grote politieke partijen, ze komen bijna allemaal uit het westen. Schubert laat zien hoe mensen gevoelens als woede, verliefdheid en angst in de ddr hebben beleefd. Voor dit perspectief, de ‘Innenansicht eines untergegangen Staates’, had de Duitse literaire kritiek veel waardering.
Intussen loopt er een andere, misschien nog grotere scheiding door de Bondsrepubliek: tussen voorstanders van een open, tolerante maatschappij en zij die geslotener denken. Daarbij is het duidelijk aan welke zijde Schubert op grond van haar historische ervaring staat.
Schubert is op 9 november 1989 in Berlijn om de brandende synagogen in 1938 te herdenken. Dan hoort ze dat Oost-Duitsers vrij naar het westen kunnen reizen. Ze loopt met een vriendin en haar man op de Muur af. Schubert beschrijft een felverlichte, witgeverfde Muur: ‘Helder als de dag was het nu om middernacht. Toen zag ik bij het dichterbij komen een klein graffititekstje, niet groter dan een ansichtkaart, met balpen op de drie meter dikke, gepantserde muur geschreven: DE MUUR IS WEG. De Muur is weg, stond er op de Muur. Zoiets bedenk je gewoon niet.’ Een Oost-Duitse agent laat haar doorlopen en zegt: ‘Ze hebben ons toch net zo belazerd als jullie.’