
Niet te stuiten, die rugstreeppadden. De aanwezigheid van deze beschermde diersoort dreigde de aanleg van de opgespoten eilanden voor de Amsterdamse woonwijk IJburg stil te leggen. De ecologen van de gemeente kregen toestemming ze te vangen en onderdak te bieden in het nabijgelegen Diemerpark. De padden bleven echter maar terugkomen naar de zandhopen met een ondiep plasje die ze juist zo lekker vinden. ‘De rugstreeppad is zeldzaam in Europa, behalve in Nederlandse steden’, weet stadsecoloog Remco Daalder. ‘Sommige exemplaren hebben we wel vijf, zes keer teruggezet. Dat weten we omdat we ze op een gegeven moment met een verfstip zijn gaan merken.’ Ten langen leste heeft de gemeente in het Diemerpark een zwembad voor de beesten gemaakt – in de hoop dat ze het zo naar hun zin hebben dat ze wegblijven van de bouwplaats.
Wat natuur betreft zijn de steden en de stadsranden inmiddels interessanter dan het buitengebied, zegt Daalder. Zijn collega Martin Melchers formuleerde het nog sterker in een interview voor Milieudefensie: ‘Het buitengebied is met zijn overbemeste en intensief bewerkte akkers en weiden te beschouwen als bedrijfsterrein.’ Voor natuur hoeven we niet meer verre reizen te maken naar een geïdealiseerde wildernis. Groen en beesten bevinden zich – op vaak onverwachte plekken – binnen handbereik in de stad. ‘Binnen de gemeentegrens van Amsterdam leven er nu acht soorten vleermuizen, in een flat in de Bijlmer leeft er een kolonie van honderden’, constateert Daalder.
Als kind ging hij het liefst naar het westelijk havengebied van Amsterdam, niet naar het Amsterdamse Bos. ‘Ruigoord, de Amerikahaven, dat waren grote zandvlaktes waar het lang duurde voordat de bedrijvigheid kwam. In de tussentijd werden ze door de natuur heroverd. Visdiefjes, velduilen, roofvogels, die waren er allemaal. Net als bij de Oostvaardersplassen: dat gebied was bouwrijp gemaakt voor een bedrijventerrein, maar dat kwam er niet omdat er geen geld was, en toen bleek de natuur het over te nemen. Je hoeft er niks voor te doen – doe ook vooral niks. Tegenwoordig zouden we zeggen: natuur by default.’
De ‘kleine’ natuur dicht bij huis: uiteindelijk is die betekenisvoller en dus belangrijker dan de grote, verre, geïdealiseerde wildernis. Dat was de baanbrekende stelling die de Amerikaanse historicus William Cronon midden jaren negentig poneerde in zijn essay The Trouble with Wilderness. We zien de kleine, alledaagse natuur om ons heen over het hoofd, schrijft hij, als we ons blijven fixeren op wildernis als de enige echte natuur. Die fascinatie is in feite vluchtgedrag, vindt hij: ‘Het idealiseren van een verre wildernis betekent al te vaak dat we de omgeving waarin we daadwerkelijk wonen, het landschap dat we goedschiks of kwaadschiks thuis noemen, juist niet idealiseren. De meeste van onze serieuze milieuproblemen beginnen juist hier, thuis. Het wildernisdenken ziet al gauw elk gebruik als misbruik, en daardoor ontneemt het ons een middle ground waarop we een evenwichtige, duurzame relatie met de natuur kunnen vinden.’
Ook in Nederland hebben we te lang vastgehouden aan het wensbeeld van natuur als een arcadisch landschap buiten de bebouwde kom, zegt Dirk Sijmons, landschapsarchitect, hoogleraar aan de TU Delft en curator van ‘Urban by Nature’, de zesde editie van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam, die eind mei opent. De premisse van de manifestatie is: ‘We kunnen de mondiale milieuproblemen alleen oplossen als we eerst de problemen van de stad oplossen.’ Bij de presentatie van ‘Urban by Nature’ zei hij: ‘We moeten af van het schuldgevoel dat alles wat we als mensheid doen slecht is voor de natuur en het milieu. Stad en natuur zijn geen gescheiden werelden meer – de stad is een modern natuurtype, en het is aan ons om dat zo goed mogelijk vorm te geven.’
‘Natuur in de stad is een late ontdekking’, zegt Sijmons. Pas eind jaren tachtig wilden we die zien, doordat een aantal gedreven ecologen ons de ogen heeft geopend. Een logische ontdekking, want de stad herbergt verschillende biotopen als watertjes, gebouwen, parken. ‘We bieden planten en dieren een huis zonder dat met opzet te hebben bedoeld. Maar nu wordt de stad er ook steeds meer bewust op ingericht. IJburg, waar ik als landschapsarchitect aan heb ontworpen, is met opzet zo gemaakt dat de watervogels dicht bij de huizen komen, met luwten langs de rietoevers waar kuifeenden in kunnen schuilen.’
Ondanks de crisis worden er in Nederland nog steeds grote parken aangelegd, tussen de steden, welteverstaan. Zoals het Park van de 21ste Eeuw van ruim duizend hectare in de Haarlemmermeer, ’t Buytenlandt van Rhoon van 750 hectare bij Rotterdam en Park Lingezegen van vijftienhonderd hectare tussen Arnhem en Nijmegen. In de grote steden is er geen ruimte meer voor grote projecten als het Vondelpark. In Amsterdam is daarom de afgelopen jaren geïnvesteerd in het opknappen en aantrekkelijker maken van bestaande parken als de oude stadskwekerij Frankendael, het Rembrandtpark en een verdubbeling van het Oosterpark zodat het Tropenmuseum erin komt te liggen.
New York loopt echter voorop in het maken van groen op een onverwachte plek: een oude vrachtspoorlijn die langs de fabrieken en opslagplaatsen van het Meatpacking District liep, is tot leven gebracht als de High Line, met beplanting door de Nederlandse tuinontwerper Piet Oudolf.
De economische crisis is ook niet slecht geweest voor de stadsnatuur. Bouwplannen liggen stil, kavels blijven leeg en planten, dieren en omwonenden zien hun kans schoon. Daar zijn veel moestuinen en speelplaatsen uit voortgekomen, vaak met steun van de gemeente. Groen is geen hard verkoopargument in de politiek, armoede wel, en daar profiteren de planten en dieren van, al roept het woord ‘groenvoorziening’ nog steeds associaties op met prikstruiken vol verwaaide frietbakjes. De Amsterdamse wethouder Freek Ossel heeft in de afgelopen collegeperiode tien miljoen euro besteed aan het stimuleren van groenvoorzieningen die de armoede en de tweedeling bestrijden, waaronder zeventig moestuinen en twintigduizend vierkante meter daktuinen – dat zijn namelijk plekken waar mensen elkaar ontmoeten en samen iets ondernemen.
‘Tijdelijke natuur’ is zelfs een nieuwe uitvinding geworden. Ruim twee jaar geleden is een ‘green deal’ getekend die het mogelijk maakt om op leegstaande percelen natuur toe te staan, die dan weer als een tapijt wordt opgerold als de bouw daadwerkelijk gaat beginnen.
Het lijkt alsof natuur een extraatje is dat alleen recht van bestaan heeft zolang de mens het goed vindt, tegelijkertijd is het concept van tijdelijke natuur ook een erkenning van het feit dat de natuur haar eigen weg gaat.
In deze tijd van nieuwe natuurnuchterheid hebben we onze verwachtingen bijgesteld: een visarend en ruige bergen zijn prachtig, een Vlaamse gaai in een tuin of langs een fietspad is dat net zo goed. De Tuinvogeltelling – het grootste citizen science project van Nederland – wordt net als de Big Garden Bird Watch in Groot-Brittannië en de Stunde der Wintervögel in Duitsland elk jaar een groter evenement, met een eigen app en zelfs de begeerde status van trending topic op Twitter. In een column in The New York Times beschreef dichter Diane Ackerman hoe zij met een aantal bevriende vogelaars een stel ibissen bekijkt die in de weer zijn met hun jongen in een natuurgebied in upstate New York. Uiteindelijk blijkt dat de vriendengroep anderhalf miljoen mensen groot is, allemaal mensen die thuis achter de computer via de webcam de natuur beleven. Ze hoppen steeds van het ene nest naar het andere, afhankelijk van waar de actie is. De titel van haar column: ‘Nature: Now showing on TV’. De natuurbeleving is dankzij de techniek, ‘swiftly becoming the preferred way to view nature’.
Met alle apps, tweets, webcams en films komt de natuur dichtbij, tot in de huiskamer en de broekzak. Dankzij de tv op de sportschool die op Animal Planet staat afgesteld ken ik alle leden van Meerkat Manor van naam. En dankzij het Vogeldagboek van Adri de Groot dat elke dag mijn inbox in vliegt, ben ik op de hoogte van het wel en wee van de roodborsttapuit, de hop en bijkomstigheden als de gele kussentjeszwam.
Het succes van de film De nieuwe wildernis is ook een teken van de herwaardering van de ‘eigen’ natuur. De galopperende Konikpaarden en stoere Galloway-koeien onder donkere wolken wekken de indruk dat de Nederlandse natuur ontsnapt is aan de ruimtelijke regelzucht.
Ongenood eigent de natuur zich de menselijke habitat toe. De Engelse natuurfotograaf Sam Hobson publiceerde onlangs de serie Stag Nights, van herten die in nachtelijk Londen langs de bushalte struinen of aan het gras naast geparkeerde auto’s knabbelen. De invasie van de natuur kan ook overlast geven: damherten die in Zandvoort de tuinen leeg eten, steenmarters die onder de motorkap de kabels van auto’s doorknagen, meeuwen die vuilniszakken openscheuren en de inhoud over de straat uitsmeren, ijsberen in Alaska die de gemeentelijke vuilnisbakken leeghalen.
Een van de projecten op ‘Urban by Nature’ die het meest de verbeelding prikkelen, is ‘Biodivercity: How can we co-exist with animals?’ van The Why Factory, de onderzoeksstudio van architectenbureau mvrdv bij bouwkunde aan de TU Delft. Daarin wordt onderzocht en via tekeningen en een animatie verbeeld hoe de Amsterdamse binnenstad er in 2050 uitziet als we ophouden met dat intensieve beheer: zeven miljoen euro per jaar voor het straatmeubilair, anderhalf miljoen per jaar onderhoud aan de vierhonderdduizend bomen, veertigduizend euro per dag voor onderhoud van de straten, ga zo maar door. Het is een intrigerend en huiveringwekkend beeld dat in de animatie aanzwelt: de bomen groeien in de grachten, de daken storten in, wolven en herten dwalen door wat vroeger straten waren. ‘We willen een nieuw engagement verbeelden met natuurlijke cycli voorbij de bestaande landbouw’, schrijven de onderzoekers. ‘We willen een nieuwe stad ontwerpen die een democratie in de armen sluit van mensen, dieren, micro-organismen, mineralen. We willen weten hoe de stad is waar dieren van zouden houden.’ Maar houden die dieren in dat dystopische Amsterdam van 2050 ook van ons? Want de stad is dan onmiskenbaar van hen.
Journalist Tracy Metz leidt in samenwerking met De Groene Amsterdammer en filminstituut EYE een maandelijkse talkshow onder de naam ‘Stadsleven’ in People’s Place, Stadhouderskade 5, Amsterdam. De volgende aflevering, op maandag 31 maart om 20.00 uur, heeft als thema ‘Natuur(lijk) de stad’. Sprekers zijn stadsecoloog Remco Daalder, curator Dirk Sijmons van ‘Urban bij Nature’, Hendrik-Jan Grievink van Next Nature en de initiatiefnemers van Dakdokters, Amsterdam Honing en Pluk de Stad. Remco Daalder en Anneke Blokker leiden om 16.00 uur excursies langs natuur in de stad voor maximaal vijftien personen.
Beeld: Een hert in Zandvoort (Arie de Kievit/HH).