
Stel je een Jordaan voor met smalle straten, alleen niet met de lage arbeidershuizen van weleer maar met oprijzende wanden van dertig meter: dat is de impressie die de gemeente Amsterdam heeft vrijgegeven van de Sluisbuurt. Hoewel de Sluisbuurt alleen nog op papier bestaat is het de gedoodverfde nieuwe hoogbouwwijk van Amsterdam met een silhouet dat op voorhand vergeleken wordt met de skyline van Vancouver. De wijk is gepland in de noordwesthoek van het Zeeburgereiland, tot voor kort een morsig stukje stad met romneyloodsen, autosloperijen en zelf in elkaar geknutselde bouwsels. De Oranjesluizen, waarnaar de buurt is vernoemd, liggen hier, een barrière tussen IJ en Buiten IJ.
Amsterdam schiet de lucht in en wel heel speciaal op het Zeeburgereiland, dat nog niet zo lang geleden onbebouwbaar leek, want een voormalig depot van baggerspecie. Heipalen moeten hier sowieso dieper, veel dieper de grond in dan elders in de stad, die door zijn drassige bodem toch al niet bekendstaat om zijn makkelijke bouwconditie. Als iets de hoogbouw in Amsterdam lange tijd afgeremd heeft, is het die moerassige ondergrond – dikwater noemen de hoofdstedelingen het zelf. Er zijn en waren meer obstakels, zoals de status van werelderfgoed die de stad zelf bij Unesco heeft aangevraagd voor de grachtengordel. Voeg daarbij de aanvliegroute naar Schiphol waardoor zestig meter in de lucht op veel plaatsen het maximum is. Amsterdam is niets anders dan een gekooide stad.
Natuurlijk heeft ook de crisis in de bouw tussen 2008 en 2013 roet in het eten van de hoogbouw gegooid, waardoor veel plannen werden uitgesteld of zelfs afgelast. Maar de stad is ook gegijzeld door een psychologische factor, de slechte reputatie van de galerijflats bijvoorbeeld. De Bijlmermeer die in 2016 vijftig jaar bestond, heeft Amsterdam decennialang een kater bezorgd met als tegenreactie eindeloze laagbouw die veelal niet hoger reikt dan vier lagen. Gein Drie, Holendrecht maar ook Sporenburg, het IJplein in Noord en de treurig stemmende stadsvernieuwing uit de jaren tachtig zijn er de symptomen van. Alsof de stad niet durfde, aanhikte tegen het verleggen van de nok.
Ineens is dat voorbij. In de structuurvisie van de gemeente die dateert uit 2011 is aangegeven dat Amsterdam omhoog mag en moet om zeventigduizend woningen te realiseren tot 2040. Die hoogbouw is voorzien op vastgestelde locaties langs de Ring A10. Dat zijn Sloterdijk, station Lelylaan en de Zuidas. De Sluisbuurt staat daarin nog aangegeven met een ster. Eventueel, desnoods, in het uiterste geval een hoogbouwwijk. Tijden kunnen veranderen.
Die visie is recentelijk bijgesteld voor de periode 2020-2025 omdat de behoefte aan nieuwe woningen urgent is. De toestroom naar de stad lijkt niet te stuiten. Dat is de reden dat ook elders in de stad plekken voor hoogbouw zijn aangewezen, zoals Overhoeks in Amsterdam-Noord en de omgeving van het Amstelstation. Daar is op de vroegere parkeerplaats van de Eurolines-bussen een van de hoogste torens in aanbouw, de Amsteltower, terwijl in Noord de a’dam-toren gezelschap heeft gekregen van BeMine. BeMine biedt een nieuw concept aan, een mix van wonen, hotel en shared spaces. Qua architectuur verdient zowel de verbouwde Shelltoren als BeMine geen hoofdprijs. De Shelltoren is veranderd in een plompe stomp met een uit balans geraakte top, BeMine is een rechttoe-rechtaan gebouw, waarvan ook de plattegronden niet getuigen van veel fantasie. Dat kan bijna niet anders. Slanke torens mogen fraai zijn, veel inhoud hebben ze niet. Daar offer je de hoge grondprijzen niet voor op, moet de gemeente denken.

De plotselinge behoefte aan hoogbouw wordt gemaskeerd door een begrip dat gemeentebestuur en ambtenaren van Ruimte en Duurzaamheid (voorheen dro) graag bezingen: verdichting. De uitbreiding van de stad moet binnen de bestaande stad gevonden worden, aldus de structuurvisie. Wil Amsterdam de nieuwe woningzoekenden huisvesten, dan is verdichting geboden. De Sluisbuurt dus als een super-Jordaan. Toen hij nog Rijksbouwmeester was, suggereerde Mels Crouwel dat de oplossing wellicht lag in optopping – een etage boven op de bestaande appartementen. De ambtenaren van nu zijn daar niet enthousiast over. Parkeren wordt nog ingewikkelder. Bovendien zullen de appartementen uitgerust moeten worden met liften, een kostbare investering. Daar staat tegenover dat ouderen, die net als studenten langer in de stad willen blijven, verzekerd zijn van huisvesting. Bereikbaarheid is ook zo’n issue. Als iets de hoogbouwplannen van de Sluisbuurt in de weg staat, is het wel de zorg hoe er te komen. Er zal sowieso een (fiets)brug moeten worden aangelegd tussen het knsm- en Zeeburgereiland. Voor forenzende stellen lijkt de buurt zeer strategisch gelegen, nabij de uitvalswegen naar oost en noord; maar dan lok je de auto weer de stad in, en dat is juist iets wat stedenbouwkundigen niet (meer) willen. Openbaar vervoer dan? De enige verbinding die er ligt is tram 26 naar IJburg, hoewel men dan wel een stevige wandeling moet maken – meer dan twee fietsen mogen immers die tram niet in.
Verdichting en functiemenging, Amsterdam begint er ervaring mee te krijgen op de Zuidas waar de geplande kantoortorens gezelschap hebben gekregen van woontorens. De balans tussen wonen en werken heeft de levendigheid in deelgebied Mahler verbeterd. En de kwaliteit van de architectuur? Die is in tegenstelling tot andere hoogbouwclusters in Amsterdam afwisselend en zelfs extravagant te noemen, met uitschieters als de rsb-toren van Ben van Berkel en de woongebouwen van SeARCH. Met die extravagantie is het voorlopig nog niet gedaan. Naast de sportvelden van afc, legendarische grond in feite, verrijst Ravel Plaza van het vermaarde bureau mvrdv. De artist’s impressions laten een fata morgana zien: torens van verschillende hoogten die zijn opgebouwd uit verspringende terrassen met hangende tuinen. Een nieuwe versie van Babylon waar wonen, werken en leisure samengaan. Er klonk op voorhand kritiek op architecten-nieuwssites: de gemeente en de ontwikkelaar zouden zich hebben laten ringeloren door een plaatje, en zich niet daadwerkelijk hebben verdiept in functie en betekenis. Zo gaat dat in een identiteitsloos gebied dat niet genoeg krijgt van iconische gebouwen die moeten bijdragen aan de branding van ondernemingen.
Kun je ongestraft de hoogte in gaan? In Rotterdam hoeft dat geen probleem te zijn, in Amsterdam zijn de condities anders. De wind bijvoorbeeld. Aan het IJ en zeker op IJburg wordt de windsnelheid 2 Beaufort hoger gemeten dan in de binnenstad. In de toekomstige Sluisbuurt is dat een factor van belang, want hoogbouw in grote dichtheden veroorzaakt valwinden op het maaiveld. Niet voor niets zijn veel wolkenkrabbers uitgerust met grote luifels om de voorbijgangers op straat te beschermen. En dan zijn er de zichtlijnen waar stedenbouwkundigen rekening mee moeten houden. Voor het ontwerp van het Paleis van Justitie voor het Westerdokseiland bedacht de stedenbouwkundige Dick van Gameren een ingenieuze kloof tussen de gebouwen zodat de Amsterdammer vanaf de Prinsengracht min of meer ongehinderd het IJ kon ontwaren. Na het Centraal Station mocht er niet een nieuwe hindernis tussen de stad en het IJ worden opgetrokken. Monumenten en Archeologie wijst erop dat vanuit Unesco grote waarde wordt gehecht aan perspectieven en doorzichten. Amsterdam zal daar de consequenties van moeten dragen. In dat opzicht is de transformatie van de voormalige Shelltoren in a’dam kwestieus. Wie bijvoorbeeld door de Willemsstraat in de Jordaan wandelt ziet in het perspectief de toren glanzen en schitteren als een bijna pervers stuk reclame voor de dance- en vermaakcultuur.
Bij de Sluisbuurt ligt de gevoeligheid bij een andere zichtlijn: niet alleen vanuit de binnenstad maar vanuit landelijk Noord dat aan de horizon torens ziet oprijzen. De impressies van de wijk in wording hebben in Durgerdam en Schellingwoude tot onrust geleid. Weg is het beeld van geboomte en lage bebouwing. Er staat voorbij de Oranjesluizen een woud van torens. Ongetwijfeld heeft de onrust een psychologische basis: het is alsof de stad zich fysiek losmaakt van zijn ommeland.
Op de zorgen van Monumenten en Archeologie heeft wethouder Kajsa Ollongren alert gereageerd. Kijk nog eens goed naar de perspectieven en de doorzichten, zowel vanuit de oude stad als vanuit Waterland, was haar commentaar. Maar de Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad hadden naast die zorg nog een andere waarschuwing. Torens met uitzicht voor de rijken en de lagere in de schaduw daarvan waar de minder bedeelden mogen wonen. Met hoogbouw wordt een nieuwe tweedeling in de stad geschapen.
De hoogte in, de ontwikkeling lijkt niet te keren. Voor de ‘nieuwe hoogbouw’ geldt dat niet zozeer de hoogte als wel de aansluiting op het stedelijk weefsel, het ‘urban fabric’, essentieel is voor de kwaliteit ervan, schreef de voorzitter van de stichting Hoogbouw, Jaap Modder, afgelopen zomer in het blad Cement. Niet de hoogte van het gebouw maar de plint, oftewel de interface tussen gebouw en stad, daar gaat het om. De stedenbouwkundige inpassing is minstens even belangrijk als de vormgeving van het gebouw. Het hoeft volgens Modder niet per se om hoog, hoger, hoogst te gaan, wel om een menging van functies in een gebouw – dus niet uitsluitend kantoren – en om een verbinding met een vervoersknooppunt. Dat staat ook in de structuurvisie van 2011: als er ergens hoogbouw moet komen, is het bij een OV-knooppunt.
Als je door de stad rijdt zijn de hijskranen niet te missen. Er wordt gevochten om elke meter grond, van de plek bij de Bijlmerbajes tot de verlaten havenbekkens in Noord. En dat alles om het systeem van Amsterdam te sparen. Dat zijn de groene lobben die nu nog garant staan voor natuur en leefbaarheid. Als het aan Ruimte en Duurzaamheid ligt – maar dat wordt natuurlijk ingegeven door de politieke besluitvorming – is het met de ‘uplifting’ van de Sluisbuurt niet gedaan. Er liggen nog begeerlijke stukken braak, zoals de vroeger royaal ontworpen westelijke tuinsteden en Amsterdam-Zuidoost. Het zal niet lang duren of de gemeente gaat het betreuren dat de honingraatflats gesloopt zijn. Sterker nog, bij de herdenking van vijftig jaar Bijlmer is die spijt al betuigd. Dat het Unesco-werelderfgoed heilig zal zijn en blijven is zonneklaar. Daaromheen wordt een omgekeerde slotgracht opgetrokken. Amsterdammers zullen eraan moeten wennen dat de binnenstad een kuil wordt met een rand van torens rondom.
Voor dit verhaal zijn gesprekken gevoerd met de Stichting Hoogbouw, Monumenten en Archeologie Amsterdam, Ruimte en Duurzaamheid, Architectuurcentrum Amsterdam en diverse stedenbouwkundigen.
Op donderdag 19 januari is er een debat over de hoogbouw in de stad in Architectuurcentrum Amsterdam